Volvo XC60 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

XC60
GEBRUIKERSHANDLEIDING
VÄLKOMMEN!
We hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het
ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropge-
staan. Volvo streeft ernaar auto's te produceren die tot de veiligste ter
wereld behoren. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veilig-
heidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de
instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding
door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als
mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars
(support.volvocars.com).
We adviseren bovendien iedereen om in deze auto en andere auto's de
veiligheidsgordel te dragen. Rijd niet wanneer u onder de invloed bent
van alcohol of medicijnen – of als u rijvermogen om wat voor reden dan
ook beperkt is.
2
INFORMATIE VOOR DE
EIGENAAR
Bedieningsinformatie
16
Gebruikershandleiding op middendisplay
17
Navigeren in de gebruikershandlei-
ding op het middendisplay
19
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
21
Supportsite van Volvo Cars
21
Gebruikershandleiding doornemen
22
Milieu-aspecten van de gebruikers-
handleiding
25
UW VOLVO
Volvo ID
28
Volvo ID aanmaken en registreren
28
Drive-E - schoner rijplezier
30
IntelliSafe - rijhulp
33
Sensus - connectiviteit en entertainment
34
Software-updates
37
Vastlegging van gegevens
37
Servicevoorwaarden
38
Privacybeleid voor klanten
38
Belangrijke informatie over accessoi-
res en extra uitrusting
39
Installatie van accessoires
39
Uitrusting aansluiten op de diagno-
seaansluiting van de auto
40
Voertuigidentificatienummer van
auto tonen
41
Afleiding van de bestuurder
41
VEILIGHEID
Veiligheid
44
Veiligheid tijdens de zwangerschap
45
Whiplash Protection System
45
Veiligheidsgordels
47
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
47
Gordelspanners
49
Elektrische gordelspanner resetten*
50
Portier- en gordelwaarschuwing
50
Airbags
51
Bestuurdersairbags
52
Passagiersairbag
53
Passagiersairbag* activeren en deac-
tiveren
54
Zijairbags
57
Opblaasgordijnen
57
Safety Mode
58
Auto in Safety Mode starten en ver-
plaatsen
59
Kinderveiligheid
60
Kinderzitje
61
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
61
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
62
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
voor kinderzitjes
63
INHOUD
3
Positie van kinderzitje
63
Kinderzitje monteren
65
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die
de veiligheidsgordel in de auto gebruiken
67
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
69
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
70
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur links
74
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur rechts
75
Bestuurdersdisplay
78
Instellingen voor bestuurdersdisplay
82
Brandstofmeter
83
Boordcomputer
83
Rijstatistieken tonen op het bestuur-
dersdisplay
85
Dagteller resetten
86
Verbruiksinfo weergeven op het mid-
dendisplay
86
Instellingen voor verbruiksinfo
87
Tijd en datum
88
Buitentemperatuurmeter
88
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
89
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
91
Licentieovereenkomst voor bestuur-
dersdisplay
92
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
98
Appmenu op bestuurdersdisplay
hanteren
99
Melding op bestuurdersdisplay
100
Melding op bestuurdersdisplay hanteren
101
Opgeslagen bestuurdersdisplaymel-
dingen hanteren
102
Overzicht van het middendisplay
104
Middendisplay hanteren
107
Middendisplay activeren en deactiveren
110
Navigeren in schermen op het mid-
dendisplay
110
Deelschermen op middendisplay
hanteren
114
Functiescherm op het middendisplay
117
Apps en knoppen op middendisplay
verplaatsen
119
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
119
Toetsenbord op middendisplay
121
Taal wijzigen voor toetsenbord van
middendisplay
125
Handmatig tekens, letters of woor-
den invoeren op middendisplay
125
Opzet van middendisplay aanpassen
127
Volume van systeemgeluid uitscha-
kelen of aanpassen op middendisplay
127
Systeemeenheden wijzigen
128
Systeemtaal wijzigen
128
Instellingen openen op middendisplay
128
Contextuele instellingen openen op
het middendisplay
129
Instellingen wijzigen op middendisplay
130
4
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
130
Instellingen resetten op middendisplay
131
Instellingstypes op middendisplay
131
Tabel met instellingen op middendisplay
132
Bestuurdersprofielen
133
Bestuurdersprofiel kiezen
134
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
135
Instellingen resetten in bestuurder-
sprofielen
135
Transpondersleutel koppelen aan
bestuurdersprofiel
136
Melding op het middendisplay
137
Meldingen op middendisplay hanteren
138
Opgeslagen middendisplaymeldin-
gen hanteren
138
Head-updisplay*
139
Head-updisplay* activeren en deactiveren
141
Instellingen voor head-updisplay*
141
Stembediening
142
Stembediening gebruiken
143
Stembediening telefoon
144
Stembediening radio en media
145
Instellingen voor stembediening
145
VERLICHTING
Verlichtingsbediening
148
Verlichtingsfuncties aanpassen via
het middendisplay
149
Koplamphoogte aanpassen
150
Stadslichten voor/achterlichten
151
Dagrijlicht
151
Dimlicht
152
Groot licht gebruiken
153
Automatisch groot licht
153
Richtingaanwijzers gebruiken
155
Actieve bochtverlichting*
156
Mistlampen voor/bochtverlichting*
156
Mistachterlicht
157
Remlichten
158
Noodremlichten
158
Alarmlichten
158
Follow Me Home-verlichting gebruiken
159
Approach-verlichting
159
Interieurverlichting
160
Interieurverlichting aanpassen
162
RUITEN, GLASWERK EN
SPIEGELS
Ruiten, glazen daken en spiegels
164
Inklembeveiliging op ruiten en zon-
neschermen
164
Resetprocedure voor de inklembe-
veiliging
165
Elektrisch bedienbare ruiten
165
Elektrisch bedienbare ruiten
166
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
167
Dimfunctie van spiegels aanpassen
168
Buitenspiegels kantelen
169
Panoramadak*
170
Panoramadak* bedienen
172
Automatische sluiting van zonne-
scherm van panoramadak*
174
Ruitenwissers gebruiken
175
Verwarmde sproeikoppen voor de
ruitenwissers*
176
Regensensor gebruiken
176
Geheugenfunctie van regensensor
gebruiken
177
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
178
Achterruitwisser en -sproeier
179
Automatische activering achterrui-
twisser bij achteruitrijden
179
5
STOELEN EN STUURWIEL
Handmatig bediende voorstoel
182
Elektrisch bedienbare voorstoel*
183
Elektrisch bedienbare voorstoel* ver-
stellen
183
Geheugenfunctie instellen voor elek-
trisch bedienbare voorstoel*
184
Geheugenfunctie van elektrisch
bedienbare stoel gebruiken
185
Instellingen voor massagefunctie van
voorstoel*
186
Instellingen voor massagefunctie*
voorstoel aanpassen
187
Verlengbaar zitkussen van voorstoel
verstellen
187
Zijsteunen* voorstoel instellen
188
Lendensteun* voorstoel instellen
189
Passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel*
189
Rugleuning achterbank omklappen
190
Hoofdsteunen achterbank verstellen
193
Bedieningselementen op stuurwiel
en claxon
194
Stuurslotfout
195
Stuurwiel instellen
195
KLIMAAT
Klimaatregeling
198
Klimaatzones
198
Klimaatsensoren
199
Gevoelstemperatuur
199
Stembediening klimaat
200
Luchtkwaliteit
201
Clean Zone*
201
Clean Zone Interior Package*
202
Interior Air Quality System*
202
Luchtkwaliteitssensor* activeren en
deactiveren
203
Interieurfilter
203
Luchtverdeling
204
Luchtverdeling aanpassen
204
Blaasmonden openen, sluiten en richten
205
Tabel met luchtverdelingsstanden
207
Klimaatregelingsbediening
210
Elektrische voorstoelverwarming*
activeren en deactiveren
213
Automatische inschakeling van elek-
trische stoelverwarming voorin* acti-
veren en deactiveren
213
Elektrische stoelverwarming achter*
activeren en deactiveren
214
Stoelventilatie voor* activeren en
deactiveren
215
Elektrische stuurverwarming* active-
ren en deactiveren
216
Automatische inschakeling van elek-
trische stuurverwarming* activeren
en deactiveren
216
Automatische klimaatregeling activeren
217
Luchtrecirculatie activeren en deacti-
veren
217
Timerinstelling voor luchtrecirculatie
activeren en deactiveren
218
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren
218
Elektrische voorruitverwarming* acti-
veren en deactiveren
220
Automatische inschakeling van elek-
trische voorruitverwarming* activeren
en deactiveren
221
Elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming activeren en deactiveren
221
Automatische inschakeling van elek-
trische achterruit- en buitenspiegel-
verwarming activeren en deactiveren
222
Ventilatorstand voorin regelen
222
Ventilatorstand achterin* regelen
223
Temperatuur voorin regelen
224
Temperatuur achterin* regelen
225
Temperatuur synchroniseren
226
Airconditioning activeren en deactiveren
227
Parkeerklimaat*
227
6
Preconditioning*
228
Preconditioning* inschakelen/
uitschakelen
228
Timerinstelling voor preconditioning*
229
Timerinstelling voor preconditioning*
toevoegen en bewerken
230
Timerinstelling voor preconditioning*
activeren en deactiveren
231
Timerinstelling voor preconditioning*
verwijderen
232
Klimaatcomfort bij parkeren*
232
Klimaatcomfort tijdens het parkeren*
inschakelen en uitschakelen
233
Symbolen en meldingen voor par-
keerklimaat*
234
Verwarming*
235
Standverwarming*
236
Extra verwarming*
237
Automatische inschakeling van extra
verwarming activeren en deactiveren
238
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN
EN ALARM
Vergrendelingsindicatie
240
Instelling voor vergrendelingsbevestiging
241
een transpondersleutel
241
Vergrendelen en ontgrendelen met
transpondersleutel
243
Instellingen voor ontgrendeling op
afstand en van de binnenzijde
244
Achterklep ontgrendelen met trans-
pondersleutel
245
Bereik transpondersleutel
246
Batterij in transpondersleutel vervangen
247
Meer transpondersleutels nabestellen
250
Red Key - transpondersleutel met
beperkte functionaliteit*
250
Instellingen voor Red Key*
251
Afneembaar sleutelblad
252
Vergrendelen en ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
253
Elektronische startblokkering
255
Typegoedkeuring voor transponders-
leutels
256
Keyless vergrendeling/ontgrendeling
en aanraakgevoelige gebieden*
265
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
266
Instellingen voor passieve ontgrendeling*
267
Achterklep passief ontgrendelen*
267
Locatie antennes voor start- en ver-
grendelingssysteem
268
Vergrendelen en ontgrendelen van
de binnenzijde van de auto
269
Achterklep ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
271
Kinderslot activeren en deactiveren
271
Automatische vergrendeling bij het
wegrijden
273
Elektrisch bedienbare achterklep*
openen en sluiten
273
Maximale openingshoek voor elektri-
sche achterklepbediening* program-
meren
276
Achterklep openen en sluiten met
een schopbeweging*
277
Privacy locking
279
Privacy locking activeren en deactiveren
279
Alarm*
280
Alarm* activeren en deactiveren
282
Verlaagde guard*
283
Safelock-functie*
284
Safelock-functie* tijdelijk deactiveren
284
Detectie van onbekende autocompo-
nenten*
285
7
BESTUURDERSONDERSTEUNIN
G
Rijhulpsystemen
288
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
288
Stabiliteitsregeling Roll Stability Control
289
elektronische stabiliteitsregeling
290
Sportstand bij elektronische stabili-
teitsregeling
291
Sportstand van elektronische stabili-
teitsregeling activeren/deactiveren
292
Beperking van Sportstand van elek-
tronische stabiliteitsregeling
292
Symbolen en meldingen voor elek-
tronische stabiliteitsregeling
293
Snelheidsbegrenzer
294
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
295
Snelheidsfuncties voor snelheidsbe-
grenzer
295
Snelheidsbegrenzer deactiveren en
stand-by zetten
296
Snelheidsbegrenzer heractiveren
vanuit de stand-bystand
297
Snelheidsbegrenzer uitschakelen
297
Beperkingen van de snelheidsbegrenzer
298
Automatische snelheidsbegrenzer
298
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren/deactiveren
300
Tolerantie voor de automatische
snelheidsbegrenzer wijzigen
301
Beperkingen van de automatische
snelheidsbegrenzer
301
Cruisecontrol
302
Cruisecontrol activeren en starten
303
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol
304
Snelheidsbegrenzer deactiveren en
stand-by zetten
305
Cruisecontrol heractiveren vanuit de
stand-bystand
306
Cruisecontrol uitschakelen
307
Afstandswaarschuwing*
307
Head-updisplay voor afstandswaar-
schuwing
308
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren
309
Tijdsverschil instellen voor afstands-
waarschuwing
309
Beperkingen van afstandswaarschuwing
310
Adaptieve cruisecontrol*
311
Adaptieve cruisecontrol en waar-
schuwing bij een dreigende botsing
314
Head-updisplay voor adaptieve
cruisecontrol bij gevaar voor botsingen
315
Adaptieve cruisecontrol activeren en
starten
315
Snelheidsfuncties voor adaptieve
cruisecontrol
316
Tijdsverschil instellen voor adaptieve
cruisecontrol
317
Adaptieve cruisecontrol deactiveren/
heractiveren
319
Inhaalassistent met adaptieve cruise-
control
321
Inhaalassistent van adaptieve cruise-
control starten
321
Beperkingen van de inhaalassistent
bij adaptieve cruisecontrol
321
Van doelvoertuig veranderen bij
adaptieve cruisecontrol
322
Automatische remfunctie van adap-
tieve cruisecontrol
322
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol
323
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol
324
Symbolen en meldingen voor adap-
tieve cruisecontrol
326
Pilot Assist
328
Pilot Assist en waarschuwing bij
dreigende aanrijding
332
Head-updisplay voor Pilot Assist bij
dreigende botsing
332
Pilot Assist activeren en starten
333
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist
334
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist
335
Pilot Assist deactiveren/heractiveren
336
8
Inhaalassistent met Pilot Assist
338
Inhaalassistent van Pilot Assist starten
338
Beperkingen van de inhaalassistent
van Pilot Assist
339
Van doelvoertuig veranderen bij Pilot
Assist
339
Automatische remfunctie van Pilot Assist
340
Beperkingen van Pilot Assist
340
Symbolen en meldingen voor
Pilot Assist*
342
Radarsensor
343
Beperkingen van de radarsensor
345
Aanbevolen onderhoud van de radar-
sensor
348
Typegoedkeuring voor radarsensor
349
Camera
353
Beperkingen van de camera
354
Aanbevolen onderhoud van de camera
357
City Safety
357
Parameters en deelfuncties van City
Safety
358
Waarschuwingsafstand instellen voor
City Safety
360
Obstakeldetectie met City Safety
361
City Safety bij kruisend verkeer
364
Beperkingen van City Safety bij krui-
send verkeer
364
City Safety met stuurhulp bij een uit-
wijkmanoeuvre
365
Beperkingen van de stuurhulp van
City Safety bij een uitwijkmanoeuvre
366
City Safety bij ontoereikende uitwijk-
manoeuvre
366
Beperkingen van City Safety
367
Meldingen voor City Safety
370
Rear Collision Warning
371
Beperkingen van Rear Collision Warning
371
BLIS*
372
Activeren/deactiveren BLIS
373
Beperkingen van BLIS
374
Aanbevolen onderhoud van BLIS
374
Meldingen voor BLIS
376
Cross Traffic Alert*
377
Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert
378
Beperkingen van Cross Traffic Alert
378
Onderhoudsadvies voor Cross Traffic
Alert
379
Meldingen voor Cross Traffic Alert
380
Verkeersbordinformatie*
381
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
382
Verkeersbordinformatie en bordweergave
382
Verkeersbordinformatie en Sensus
Navigation
384
Verkeersbordinformatie met snel-
heidswaarschuwing en instellingen
384
Snelheidswaarschuwing van ver-
keersbordinformatie activeren/deac-
tiveren
385
Informatie op verkeersbord met
informatie over flitspalen
386
Beperkingen van Verkeersbordinformatie
386
Driver Alert Control
387
Driver Alert Control activeren/deactiveren
388
Begeleiding naar parkeerplaats kie-
zen bij waarschuwing van Driver Alert
Control
389
Beperkingen van Driver Alert Control
389
Rijbaanassistent
389
Stuurhulp bij rijbaanassistent
391
Rijbaanassistent activeren/deactiveren
392
Assistentie-opties voor rijbaanassis-
tent kiezen
392
Beperkingen van rijbaanassistent
392
Symbolen en meldingen voor rijbaa-
nassistent
394
Symbolen op het bestuurdersdisplay
voor de rijbaanassistent
396
Stuurhulp bij botsgevaar
397
9
Stuurhulp bij dreigende botsing acti-
veren/deactiveren
397
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
398
Niveau van stuurhulp bij dreigende
bermongelukken
398
Stuurhulp bij dreigende bermonge-
lukken activeren/deactiveren
399
Beperkingen van de stuurhulp bij
dreigende bermongelukken
399
Stuurhulp bij dreigende tegenligger-
botsing
400
Stuurhulp bij dreigende botsing met
tegenliggers activeren/deactiveren
401
Beperkingen van de stuurhulp bij
dreigende tegenliggerbotsing
401
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
402
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing
activeren/deactiveren*
403
Beperkingen van de stuurhulp bij
dreigende staartbotsing
403
Symbolen en meldingen voor de
stuurhulp bij een dreigende botsing
405
Parkeerhulp*
406
Parkeerhulp aan voorzijde, achter-
zijde en zijkanten
407
Parkeerhulp activeren/deactiveren
408
Beperkingen van parkeerhulp
408
Aanbevolen onderhoud van de par-
keerhulp
409
Symbolen en meldingen voor parkeerhulp
410
Parkeerhulpcamera*
411
Camera-aanzichten van de parkeer-
hulpcamera's
412
Hulplijnen voor parkeerhulpcamera
414
Sensorveld van parkeerhulp voor par-
keerhulpcamera
416
Parkeerhulpcamera starten
416
Beperkingen van parkeerhulpcamera
417
Aanbevolen onderhoud van de par-
keerhulpcamera
418
Symbolen en meldingen voor de par-
keerhulpcamera
419
Actieve parkeerhulp*
420
Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp
420
Inparkeren met actieve parkeerhulp
421
Uitparkeren met actieve parkeerhulp
424
Beperkingen van de Actieve parkeer-
hulp*
425
Aanbevolen onderhoud van de
actieve parkeerhulp
427
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
428
STARTEN EN RIJDEN
Motor starten
430
Auto afzetten
431
Contactslotstanden
432
Contactslotstand kiezen
433
Alcoholslot*
434
Alcoholslot* omzeilen
434
Alvorens een motor met alcoholslot
te starten
435
Remsystemen
435
Rempedaal
436
Remversterker
437
Remmen op natte rijbanen
437
Remmen op gepekelde rijbanen
438
Onderhoud van het remsysteem
438
Parkeerrem
438
Parkeerrem activeren en deactiveren
439
Instelling voor automatische active-
ring van de parkeerrem
440
Op een helling parkeren
441
Bij een storing in de parkeerrem
441
Automatische rem bij stilstand
442
Automatische rem bij stilstand acti-
veren en deactiveren
442
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
443
Automatisch remmen na een aanrijding
443
10
Versnellingsbak
444
Handgeschakelde versnellingsbak
445
Schakelstanden van een automati-
sche versnellingsbak
445
Schakelen met stuurpaddles*
447
Keuzehendelblokkering
448
Automatische schakelblokkering
opheffen
449
Kickdownfunctie
450
Schakelindicator*
450
Vierwielaandrijving*
451
Rijmodi*
452
Rijmodus* wijzigen
454
Rijmodus ECO
454
Rijmodus ECO activeren en deactive-
ren met functieknop
457
Start/Stop-systeem
457
Rijden met Start/Stop-systeem
457
Start/Stop-systeem tijdelijk uitschakelen
459
Voorwaarden voor het Start/Stop-
systeem
459
Niveauregeling* en schokdemping
462
Instellingen voor niveauregeling*
465
Lagesnelheidsregeling*
465
Lagesnelheidsregeling* activeren en
deactiveren met functieknop
466
Afdalingsremregeling*
467
Afdalingsremregeling* activeren en
deactiveren met functieknop
468
Zuinig rijden
468
Voorbereidingen voor een lange rit
469
Rijden tijdens de winter
470
Doorwaaddiepte
471
Tankvulklep openen en sluiten
471
Brandstof tanken
472
Hanteren van brandstof
473
Benzine
473
Benzineroetfilter
474
Dieselolie
475
Wanneer u de tank leegrijdt van een
dieselmodel
476
Roetfilter
477
Uitlaatgasreiniging met AdBlue®
477
AdBlue® hanteren
478
AdBlue® controleren en bijvullen
479
Symbolen en meldingen voor AdBlue®
481
Oververhitting van motor en aandrijving
483
Overbelasting van de startaccu
484
Starthulp met andere accu
484
Trekhaak*
486
Specificaties van de trekhaak*
486
In- en uitklapbare trekhaak*
487
Rijden met aanhangwagen
489
Aanhangwagenstabilisering*
491
Aanhangwagenverlichting controleren
492
Op trekhaak gemonteerde fietsdrager*
493
Slepen
494
Sleepoog monteren en demonteren
495
Bergen
497
HomeLink
®
*
498
HomeLink
®
* programmeren
498
HomeLink gebruiken
500
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
501
Kompas
501
Kompas activeren en deactiveren
502
Kompas kalibreren
502
11
GELUID, MEDIA EN INTERNET
Audio, media en internet
506
Audio-instellingen
506
Apps
508
Apps downloaden
509
Apps bijwerken
509
Apps verwijderen
510
Radio
510
Radio starten
511
Van radioband en radiozender wisselen
512
Radiokanaal zoeken
512
Radiofavorieten instellen
513
Instellingen voor radio
514
RDS-radio
515
Digitale radio*
516
Schakelen tussen de radiobanden
FM en digitale radio*
517
Mediaspeler
517
Media afspelen
518
Media regelen en van media wisselen
519
Media zoeken
520
Gracenote
®
521
Cd-speler*
521
Video
522
Video afspelen
522
DivX
®
weergeven
522
Instellingen voor video
523
Media via Bluetooth
®
523
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
523
Media AUX/USB-poort
524
Eenheid aansluiten via USB-poort
524
TV*
525
Tv* gebruiken
525
Instellingen voor tv*
526
Apple
®
CarPlay
®
*
526
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken
527
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
*
528
Tips voor het gebruik van Apple
®
CarPlay
®
*
529
Android Auto*
529
Android Auto* gebruiken
530
Instellingen voor Android Auto*
531
Tips voor het gebruik van Android Auto*
532
Telefoon
532
Telefoon eerste keer verbinden met
de auto via Bluetooth
533
Telefoon automatisch verbinden met
de auto via Bluetooth
535
Telefoon handmatig verbinden met
de auto via Bluetooth
535
Telefoon met Bluetooth-verbinding
loskoppelen
536
Andere telefoon met Bluetooth-ver-
binding kiezen
536
Telefoon met Bluetooth-verbinding
verwijderen
537
Telefoonfuncties
537
Berichtfuncties
538
Instellingen voor tekstbericht
539
Telefoonboekfuncties
540
Instellingen voor telefoon
540
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
541
Auto met actieve internetverbinding*
541
Internetverbinding voor de auto
maken via een mobiel apparaat
(Bluetooth)
543
Internetverbinding voor de auto
maken via een mobiel apparaat (Wi-Fi)
543
Internetverbinding voor de auto
maken via automodem (simkaart)
544
Instellingen voor automodem
545
Internetverbinding van auto delen via
Wi-Fi-hotspot
546
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
547
Wi-Fi-netwerk verwijderen
547
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
548
12
Gebruiksvoorwaarden en gegevens-
uitwisseling
548
Gegevensuitwisseling activeren en
deactiveren
548
Compatibele formaten voor media
549
Technische specificaties voor USB-
eenheden
550
Vrije geheugenruimte op harde schijf
550
Licentieovereenkomst voor audio en
media
551
WIELEN EN BANDEN
Banden
562
Maataanduiding voor banden
564
Maataanduiding voor wielen
565
De draairichting van de banden.
565
Slijtage-indicator van banden
566
Bandenspanning controleren
566
Bandenspanning aanpassen
567
Aanbevolen bandenspanning
568
Bandenspanningscontrolesysteem*
569
Bandenspanningscontrolesysteem
kalibreren*
570
Bandenspanningsstatus op het mid-
dendisplay* bekijken
572
Maatregel bij een waarschuwing voor
een lage bandenspanning
573
Bij het verwisselen van wielen
574
Gereedschapsset
574
Krik*
575
Wielbouten
575
Wielen demonteren
576
Wiel monteren
578
Reservewiel*
579
Reservewiel tevoorschijn halen
580
Winterwielen
581
Sneeuwkettingen
582
Noodreparatieset voor banden
583
Noodreparatieset voor banden gebruiken
584
Band oppompen met compressor uit
reparatieset voor banden
587
13
LAADMOGELIJKHEDEN,
OPBERGMOGELIJKHEDEN EN
INTERIEUR
Auto-interieur
590
Tunnelconsole
591
Stroomaansluitingen
592
Elektrische aansluitingen gebruiken
594
Dashboardkastje gebruiken
596
Zonnekleppen
597
Bagageruimte
598
Adviezen voor het vervoer van bagage
598
Lading vervoeren op het dak en op
lastdragers
600
Draagtashouders
600
Verankeringsogen
601
Doorsteekluik in achterbank
601
Bagagerolhoes* monteren en
demonteren
602
Bagagerolhoes hanteren*
603
Veiligheidsrek* monteren en demonteren
605
Bagagenet monteren en demonteren*
606
EHBO-set
608
Gevarendriehoek
609
ONDERHOUD EN SERVICE
Serviceprogramma van Volvo
612
Gegevensoverdracht tussen auto en
werkplaats via wifi
612
Download Center
613
Systeemupdates hanteren via Down-
load Center
613
Autostatus
614
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie
614
Autogegevens naar de werkplaats sturen
616
Auto opnemen
617
Motorkap openen en sluiten
619
Onderhoud aan klimaatregeling
620
Head-updisplay bij vervanging van de
voorruit*
621
Overzicht motorruimte
621
Motorolie
622
Motorolie controleren en bijvullen
623
Koelvloeistof bijvullen
624
Lampen vervangen
626
Positie buitenverlichting
627
Dimlichtlamp vervangen
628
Grootlichtlamp vervangen
629
Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór
vervangen
629
Richtingaanwijzerlamp voor vervangen
630
Lampspecificaties
630
Startaccu
631
Hulpaccu
634
Symbolen op de accu's
635
Zekeringen en relais- en zekering-
houders
636
Zekering vervangen
637
Zekeringen in motorruimte
638
Zekeringen onder dashboardkastje
641
Zekeringen in bagageruimte
644
Interieur reinigen
648
Middendisplay reinigen
648
Head-updisplay* reinigen
649
Textielbekleding en hemelbekleding
reinigen
650
Veiligheidsgordels reinigen
650
Vloermatten en inlegmatten reinigen
650
Leren bekleding reinigen
651
Leren stuurwiel reinigen
652
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout reinigen
652
Exterieur reinigen
653
Poetsen en in de was zetten
653
Met de hand wassen
654
Automatische wasstraat
655
14
Hogedrukreinigers
656
Wisserbladen reinigen
657
Kunststof en rubber sieronderdelen
exterieur reinigen
657
Velgen reinigen
658
Roestwering
659
Autolak
659
Geringe lakschade herstellen
660
Kleurcodes
661
Wisserbladen achterruit vervangen
661
Wisserblad voorruit vervangen
662
Wisserbladen in servicestand
663
Vulopening voor sproeiervloeistof
664
SPECIFICATIES
Typeaanduidingen
668
Maten
671
Gewichten
673
Trekgewichten en kogeldruk
674
Motorspecificaties
676
Specificaties van de motorolie
677
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie
679
Specificaties van de koelvloeistof
680
Specificaties van de versnellingsbakolie
680
Specificaties van de remvloeistof
680
Brandstoftank - inhoud
681
Bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®
681
Specificaties van de airconditioning
681
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot
683
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
686
Minimaal toelaatbare lastindex en
snelheidsklassen voor banden
687
Goedgekeurde bandenspannings-
waarden
689
ALFABETISCH REGISTER
Alfabetisch register 691
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
16
Bedieningsinformatie
Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschil-
lende productformaten, zowel digitaal als in
drukvorm. De gebruikershandleiding is te raad-
plegen via het middendisplay van de auto, via de
mobiele app en op de supportsite van Volvo
Cars. In het dashboardkastje ligt een Quick
Guide en een supplement bij de gebruikers-
handleiding met onder meer informatie over
zekeringen en specificaties. U kunt een gebrui-
kershandleiding in drukvorm bestellen.
Beeldscherm van de auto
1
Open op het middendisplay het
hoofdscherm en druk op
Handleiding. Hier hebt u de
mogelijkheid tot visuele naviga-
tie aan de hand van afbeeldin-
gen van het auto-exterieur en -
interieur. De informatie is door-
zoekbaar en ook beschikbaar in een indeling in
categorieën.
Mobiele app
Zoek op App Store of Google
Play naar "Volvo Manual",
download de app naar uw
smartphone of tablet en kies
uw model. De app bevat
instructievideo's en biedt de
mogelijkheid tot visuele naviga-
tie aan de hand van afbeeldingen van het auto-
exterieur en -interieur. De navigatie tussen de
verschillende artikelen van de gebruikershandlei-
ding verloopt eenvoudig en de inhoud is door-
zoekbaar.
Supportsite van Volvo Cars
Bezoek support.volvocars.com
en kies uw land. Hier vindt u
gebruikershandleidingen online
en in PDF-formaat. Op de sup-
portsite van Volvo Cars vindt u
tevens instructievideo's en
meer informatie over het
gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is
beschikbaar voor de meeste markten.
Informatie in drukvorm
In het dashboardkastje ligt een
supplement bij de gebruikers-
handleiding
1
met informatie
over zekeringen en specifica-
ties plus een overzicht van
belangrijke en nuttige informa-
tie.
Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide
met beknopte informatie over de meeste
gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen.
Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de
markt en dergelijke liggen er aanvullende docu-
menten met gebruikersinformatie in drukvorm in
de auto.
1
Op markten zonder gebruikershandleiding op het middendisplay wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
17
Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de
gebruikershandleiding en het bijbehorende sup-
plement te bestellen. Neem voor bestelling con-
tact op met een Volvo-dealer.
BELANGRIJK
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat
u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de
geldende wetgeving en voorschriften in acht
neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto
volgens Volvo's adviezen in de gebruikers-
handleiding onderhoudt en bedient.
Bij afwijkingen in de informatie op het mid-
dendisplay en in de gedrukte informatie, geldt
altijd de informatie in drukvorm.
N.B.
Wanneer u de taal in het middendisplay ver-
andert, kan dat betekenen dat bepaalde infor-
matie voor de eigenaar niet overeenkomt met
landelijke of plaatselijke wet- en regelgeving.
Kies geen taal die moeilijk is te begrijpen. Dat
maakt het wellicht lastig om de structuur in
het scherm terug te vinden.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Gebruikershandleiding op mobiele apparaten
(p. 21)
Supportsite van Volvo Cars (p. 21)
Gebruikershandleiding doornemen (p. 22)
Gebruikershandleiding op
middendisplay
Via het middendisplay van de auto kunt u de
gebruikershandleiding in digitale
2
vorm raadple-
gen.
De digitale gebruikershandleiding is te raadple-
gen via het hoofdscherm en in bepaalde gevallen
is ook de contextuele gebruikershandleiding te
raadplegen via het hoofdscherm.
N.B.
De digitale gebruikershandleiding is tijdens
het rijden niet beschikbaar.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
18
Gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding is vanuit het hoofdscherm te
openen.
Om de gebruikershandleiding te openen - sleep
het hoofdscherm op het middendisplay omlaag
en tik op
Handleiding.
De informatie in de gebruikershandleiding is
rechtstreeks te raadplegen via de startpagina van
de gebruikershandleiding of via het hoofdmenu.
Contextuele gebruikershandleiding
De contextuele gebruikershandleiding is vanuit het
hoofdscherm te openen.
Wanneer een contextuele gebruikershandleiding
beschikbaar is, verschijnt deze rechts van
Handleiding in het hoofdscherm.
Tik eenmaal op de contextuele gebruikershand-
leiding om het artikel van de gebruikershandlei-
ding te openen dat verband houdt met de
getoonde inhoud op het display. Tik bijv. op
Handleiding Navigatie om een artikel te ope-
nen dat verband houdt met de navigatie.
Dit geldt alleen voor bepaalde apps in de auto.
Voor gedownloade apps van derden zijn bijv.
geen appspecifieke artikelen te openen.
Gerelateerde informatie
Navigeren in de gebruikershandleiding op
het middendisplay (p. 19)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Apps downloaden (p. 509)
2
Geldt voor de meeste markten.
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
19
Navigeren in de
gebruikershandleiding op het
middendisplay
De digitale gebruikershandleiding is te bereiken
via het hoofdscherm van het middendisplay in de
auto. De informatie is doorzoekbaar en de navi-
gatie tussen de verschillende artikelen verloopt
eenvoudig.
De gebruikershandleiding is vanuit het hoofdscherm te
openen.
Om de gebruikershandleiding te openen -
sleep het hoofdscherm op het middendisplay
omlaag en tik op
Handleiding.
U kunt op verschillende manieren informatie vin-
den in de gebruikershandleiding. De menu-opties
zijn te bereiken via de startpagina van de gebrui-
kershandleiding en via het hoofdmenu.
Menu openen op het hoofdmenu
Tik op in de bovenste lijst in de gebrui-
kershandleiding.
> Er wordt een menu geopend met verschil-
lende opties om informatie te vinden:
Startpagina
Druk op het symbool om terug
te gaan naar de startpagina van
de gebruikershandleiding.
Categorieën
De artikelen van de gebruikers-
handleiding zijn geordend naar
hoofdcategorieën en subcate-
gorieën. Hetzelfde artikel kan in
meerdere categorieën voorko-
men zodat het gemakkelijker is
te vinden.
1.
Druk op
Categorieën.
> De hoofdcategorieën staan in een lijst.
2.
Druk op een hoofdcategorie (
).
> Er verschijnt een lijst met subcategorieën
(
) en artikelen ( ).
3. Druk op een artikel om dit te openen.
Druk op de pijl-links om een stap terug te doen.
Quick Guide
Tik op het symbool om een
pagina te openen met koppe-
lingen naar enkele artikelen die
u vooral moet doornemen om
kennis te maken met de meest
gebruikelijke autofuncties. De
artikelen zijn ook via catego-
rieën bereikbaar, maar staan hier om er snel bij te
kunnen. Druk op een artikel om het in zijn geheel
te lezen.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
20
Hotspots voor exterieur en interieur
Overzichtsbeelden (exterieur en
interieur) van de auto. Diverse
delen zijn voorzien van hotspots
waarmee u naar artikelen over
het desbetreffende deel van de
auto gaat.
1.
Druk op
Exterieur of Interieur.
> Er verschijnen afbeeldingen van exterieur
of interieur met hotspots. De hotspots lei-
den naar artikelen over het desbetref-
fende deel van de auto. Veeg horizontaal
over het scherm om van de ene naar de
andere afbeelding te navigeren.
2. Druk op een hotspot.
> De titel van een artikel op dit terrein ver-
schijnt.
3. Druk op de titel om het artikel te openen.
Druk op de pijl-links om een stap terug te doen.
Favorieten
Tik op het symbool om de arti-
kelen te openen die als favorie-
ten zijn opgeslagen. Druk op
een artikel om het in zijn
geheel te lezen.
Artikelen als favoriet opslaan of verwijderen
Sla een artikel op als favoriet door in een
geopend artikel op
geheel rechtsboven te
drukken. De ster wordt gevuld wanneer een arti-
kel is opgeslagen als favoriet:
.
Om een artikel te verwijderen uit de favoriete arti-
kelen, kunt u vanuit het geopende artikel
opnieuw op de ster drukken.
Video
Tik op het symbool om naar de
pagina te gaan met korte
instructievideo's voor verschil-
lende autofuncties.
Informatie
Druk op het symbool voor infor-
matie over de versie van de
gebruikershandleiding in de
auto en andere praktische
informatie.
Zoekfunctie gebruiken op het
hoofdmenu
1.
Druk op op het hoofdmenu van de
gebruikershandleiding. Onder aan het
scherm verschijnt een toetsenbord.
2. Voer een zoekterm in, bijv. "veiligheidsgor-
del".
> Er verschijnen suggesties voor artikelen
en categorieën naarmate u letters invoert.
3. Druk op het artikel dat of de categorie om
het of deze te openen.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Toetsenbord op middendisplay (p. 121)
Gebruikershandleiding doornemen (p. 22)
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
* Optie/accessoire.
21
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
De gebruikershandleiding is beschikbaar als
mobiele app
3
en is verkrijgbaar via zowel App
Store als Google Play. De app is aangepast
voor zowel smartphones als tablets.
De gebruikershandleiding is als
mobiele app te downloaden via
App Store of Google Play. De
QR-code hiernaast leidt recht-
streeks naar de app. Of zoek
anders naar "Volvo manual" in
App Store of Google Play.
De app bevat video's alsook afbeeldingen van
exterieur en interieur waarop verschillende delen
van de auto staan aangegeven met zogenoemde
hotspots, die verder leiden naar artikelen over de
desbetreffende gebieden. De navigatie tussen de
verschillende artikelen van de gebruikershandlei-
ding verloopt eenvoudig en de inhoud is door-
zoekbaar.
De mobiele app is verkrijgbaar via zowel App Store als
Google Play.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding doornemen (p. 22)
Supportsite van Volvo Cars
Op de web- en supportsite van Volvo Cars staat
meer informatie over uw auto.
Support op internet
Ga naar support.volvocars.com om deze pagina te
bezoeken. De supportpagina is beschikbaar voor
de meeste markten.
Hier vindt u support voor zaken die bijv. te maken
hebben met online diensten en functies, Volvo
On Call*, het navigatiesysteem* en apps. Video's
en stapsgewijze instructies verklaren verschil-
lende procedures, bijv. hoe de auto via een mobi-
ele telefoon te verbonden is met internet.
Te downloaden informatie
Kaarten
Voor auto's met Sensus Navigation zijn via de
supportsite kaarten te downloaden.
Gebruikershandleidingen in pdf-vorm
Er zijn gebruikershandleidingen in pdf-formaat te
downloaden. Download de gewenste gebruikers-
handleiding door een model en modeljaar te kie-
zen.
Contact
Op de supportpagina staan de contactgegevens
van de klantenservice en de dichtstbijzijnde
Volvo-dealers.
3
Voor bepaalde mobiele apparaten.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
* Optie/accessoire.
22
Aanmelden op de website van Volvo
Cars
Registreert uw eigen Volvo ID en meld u aan op
www.volvocars.com. Zodra u bent aangemeld,
kunt u bijvoorbeeld een overzicht krijgen van ser-
vice, contracten en garanties. U vindt hier ook
informatie over model-specifieke accessoires en
softwareproducten voor uw Volvo.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 28)
Gebruikershandleiding doornemen
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding
door te nemen, idealiter voor aanvang van de
eerste rit.
Het doornemen van de gebruikershandleiding is
een goede manier om vertrouwd te raken met
nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de
auto in verschillende situaties het beste kunt
bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt
maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt.
Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstruc-
ties in de gebruikershandleiding.
De gebruikershandleiding dient alleen om uitleg
te geven bij alle beschikbare functies en opties
voor een Volvo. De handleiding is dan ook geen
garantie dat alle beschreven functies en opties
ook op alle auto's aanwezig zijn. Bepaalde ter-
men kunnen verschillen van de terminologie die
in verkoop-, marketing- en reclamematerialen
wordt gebezigd.
Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats
ter verbetering van ons product. Aanpassingen
kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrij-
vingen en illustraties in de gebruikershandleiding
afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto.
We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te
brengen.
Laat dit boekje altijd in de auto liggen - anders
ontbreekt bij eventuele problemen de noodzake-
lijke informatie over hoe en waar u professionele
hulp kunt krijgen.
© Volvo Car Corporation
Opties/accessoires
Als aanvulling op de standaarduitrusting worden
in de gebruikershandleiding ook de opties (van
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrus-
ting) beschreven.
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje * in de gebruikershandleiding.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig
- welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse markten
en de landelijke en/of regionale wet- en regelge-
ving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of
opties/accessoires contact op met een Volvo-
dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven informatie over
kans op letsel.
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
}}
23
BELANGRIJK
Belangrijk-teksten geven informatie over kans
op materiële schade.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en
adviezen die het gebruik van bepaalde moge-
lijkheden en functies vergemakkelijken.
Voetnoot
Op verschillende plekken in de gebruikershand-
leiding treft u informatie aan in voetnoten onder
aan een pagina of onder aan een tabel. Deze
informatie vormt een aanvulling op de tekst waar
het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de
voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden
letters gebruikt in plaats van cijfers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop menu-
en displayteksten kunnen worden weergegeven.
Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding
onderscheiden zich van de normale tekst. Voor-
beeld van menuteksten en displaymeldingen:
Telefoon, Nieuw bericht.
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de auto
om belangrijke informatie op een simpele en dui-
delijke manier over te dragen. De stickers in de
auto zijn van de onderstaande aflopende waar-
schuwings-/informatiegraad.
Gevaar voor lichamelijk letsel
Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk
dodelijke afloop.
Gevaar voor materiële schade
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart of blauw waarschuwings- en
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in materiële schade.
||
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
24
Informatie
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart tekstveld.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer
kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto
vindt u de informatie die op uw auto van toe-
passing is.
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in een bepaalde
volgorde moeten worden uitgevoerd, staan
genummerd in de gebruikershandleiding:
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbeho-
rende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet relevant
is, worden de instructies voorafgegaan door
letters.
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Pijlen met een letter dienen om een bewe-
ging weer te geven waarbij de onderlinge
volgorde niet van belang is.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschil-
lende stappen op de standaardmanier genum-
merd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cij-
fer wordt gehanteerd in de positielijst bij de
afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in de gebruikershandleiding
wordt gebruikgemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Gerelateerde informatie
Gerelateerde informatie verwijst naar andere arti-
kelen met aanverwante informatie.
Afbeeldingen
De afbeeldingen in de gebruikershandleiding zijn
soms schematisch en bedoeld om een overzicht
of voorbeeld van een bepaalde functie te geven.
Afbeeldingen kunnen dan ook afwijken van uw
uitvoering van de auto, afhankelijk van het uitrus-
tingsniveau en de markt.
Zie ommezijde
}}
Dit symbool staat rechts onderaan wanneer
een artikel wordt voortgezet op de volgende
pagina.
Vervolg van de vorige pagina
||
Dit symbool staat links bovenaan wanneer
een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Gebruikershandleiding op mobiele apparaten
(p. 21)
Supportsite van Volvo Cars (p. 21)
INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR
25
Milieu-aspecten van de
gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding is gedrukt op papier
waarvoor de grondstoffen afkomstig zijn uit
gecontroleerde bossen.
Het Forest Stewardship Council (FSC)
®
-symbool
geeft aan dat de papiervezels waarvan een
gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is
afkomstig zijn uit FSC
®
-gecertificeerde bossen of
andere gecontroleerde bronnen.
Gerelateerde informatie
Drive-E - schoner rijplezier (p. 30)
UW VOLVO
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
28
Volvo ID
Een Volvo ID biedt toegang tot een breed scala
aan persoonlijke Volvo-diensten
1
online.
Het is mogelijk om vanuit de auto een Volvo ID
aan te maken, volvocars.com of Volvo On Call-
app
2
. Voor sommige functies en diensten is regi-
stratie vereist van een persoonlijke Volvo ID.
Wanneer het Volvo ID ook voor de auto geregis-
treerd wordt, krijgt u toegang tot een breed scala
aan Volvo-diensten, die vanuit de auto beschik-
baar zijn.
Voorbeeld van diensten:
Volvo On Call* - Volvo ID wordt gebruikt bij
het inloggen op de Volvo On Call-app.
Send to Car - Mogelijkheid om een adres van
een kaartservice op internet rechtstreeks
naar de auto te sturen.
Onderhoud en reparatie reserveren - Regi-
streer de door u gewenste werkplaats/dealer
op volvocars.com om onderhoud rechtstreeks
vanuit de auto te kunnen reserveren.
Voordelen van Volvo ID
Een gebruikersnaam en een wachtwoord
voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft
slechts één gebruikersnaam en één wacht-
woord te onthouden.
Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/
wachtwoord voor een bepaalde dienst (zoals
Volvo On Call) wordt deze ook automatisch
gewijzigd voor de overige diensten.
Gerelateerde informatie
Volvo ID aanmaken en registreren (p. 28)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 614)
Volvo ID aanmaken en registreren
Een Volvo ID is op verschillende manieren aan te
maken. Als een Volvo ID wordt aangemaakt op
volvocars.com of via de app Volvo On Call moet
het Volvo ID tevens worden geregistreerd op de
auto om gebruik te kunnen maken van de ver-
schillende Volvo ID-diensten.
Volvo ID registreren via app
1.
Download de app Volvo ID via
Download
Center op het appscherm van het midden-
display.
2. Start de app en registreer een persoonlijk e-
mailadres.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt
en het ID staat automatisch geregistreerd
voor de auto. De Volvo ID-diensten kun-
nen nu gebruikt worden.
1
Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt.
2
Voor mensen met Volvo On Call*.
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
29
Volvo ID registreren op website van Volvo
Cars
1. Surf naar www.volvocars.com en meld u aan
3
via het icoontje rechts bovenaan. Kies Volvo
ID aanmaken.
2. Geef een persoonlijk e-mailadres op.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt.
Lees hieronder over hoe u het ID regis-
treert voor de auto.
Volvo ID registreren via de Volvo On Call-
app
4
1. Download de nieuwste versie van de Volvo
On Call-app via de smartphone, op bijvoor-
beeld AppStore, Windows Phone of Google
Play.
2. Kies op de startpagina van de app voor het
aanmaken van een Volvo ID en geef een per-
soonlijk e-mailadres aan.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt.
Lees hieronder over hoe u het ID regis-
treert voor de auto.
Uw Volvo ID voor de auto registreren
Als de Volvo ID werd aangemaakt op internet of
met de Volvo On Call-app, registreer deze dan
voor de auto:
1.
Download de app Volvo ID vanaf
Download
Center op het appscherm als dat nog niet is
gebeurd.
N.B.
Om apps te kunnen downloaden moet de
auto verbinding hebben met internet.
2. Start de app en vul uw Volvo ID/mailadres in.
3. Volg de instructies op, die automatisch naar
het e-mailadres worden gestuurd dat aan uw
Volvo ID is gekoppeld.
> Uw Volvo ID is daarmee voor de auto
geregistreerd. De Volvo ID-diensten kun-
nen nu gebruikt worden.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 28)
Apps downloaden (p. 509)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
3
Beschikbaar op bepaalde markten.
4
Auto's met Volvo On Call*.
UW VOLVO
30
Drive-E - schoner rijplezier
Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de
ontwikkeling van veiliger en effectievere produc-
ten en oplossingen om de milieu-effecten te
beperken.
Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo
Cars die van invloed is op alle activiteiten. De
milieu-activiteiten gaan uit van de volledige
levensduur van de auto en houden rekening met
de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en
recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt
dat de milieu-effecten van nieuwe producten
geringer moeten zijn dan die van de producten
waarvoor ze in de plaats komen.
Een van de resultaten van de inspanningen van
Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de
Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en
minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke
milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de
lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bij-
voorbeeld schoner dan de lucht buiten.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo
hebben een ISO 14001-certificaat, wat een sys-
tematische benadering van de milieu-aspecten
van de productie betekent om voortdurend verbe-
teringen aan te brengen en de milieu-effecten te
beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de
geldende wettelijke bepalingen en voorschriften
op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook
van de samenwerkingspartners dat ze aan deze
normen voldoen.
Brandstofverbruik
Omdat de milieu-effecten van auto's voor een
groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik
ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van
het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide
en andere verontreinigende stoffen. De auto's
van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het
brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofver-
bruik levert over het algemeen een geringere uit-
stoot van het broeikasgas kooldioxide op.
UW VOLVO
}}
* Optie/accessoire.
31
Bijdragen aan een schoner milieu
Een zuinige auto levert niet alleen een beperking
van de milieu-effecten op, maar betekent ook
lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als
bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld
besparen en zo een bijdrage leveren aan een
schoner milieu. Hier volgen enkele tips en advie-
zen:
Plan een effectieve gemiddelde snelheid.
Snelheden boven zo'n 80 km/h (50 mph) en
onder zo'n 50 km/h (30 mph) zorgen voor
een hoger energieverbruik.
Neem de intervallen voor onderhoud en ser-
vice aan de auto in acht die in het Service-
en garantieboekje geadviseerd worden.
Voorkom stationair draaien - zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich
aan de plaatselijke voorschriften.
Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen
en optrekken en een ongelijkmatige snelheid
stijgt het brandstofverbruik.
Activeer de preconditioning* vóór een koude
start - dit verhoogt de startgewilligheid en
beperkt de slijtage bij koud weer. De motor
komt sneller op bedrijfstemperatuur, wat een
beperking van het verbruik en de uitstoot
oplevert.
Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk
zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een
milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact
op met een werkplaats bij twijfel over de juiste
manier van verwerken van dergelijk afval - geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
"Schoon aan binnen- en buitenkant" - een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreini-
ging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies
ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Een luchtfilter helpt voorkomen dat stofdeeltjes
en pollen via de luchtinlaatopening de passa-
giersruimte binnendringen.
Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air
Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de
passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de
lucht buiten in het verkeer.
Het systeem ontdoet de lucht in de passagiers-
ruimte van verontreinigingen in de vorm van stof-
deeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag-
hangend ozon. Als de Air Quality Sensor een ver-
hoogde concentratie van verontreinigingen in de
buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
waarna de lucht in de passagiersruimte wordt
gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen
in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone
Interior Package)* dat voorzien is van een speci-
ale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de
auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld.
Interieur
De gebruikte materialen voor het interieur van
een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoe-
rig getest op comfort en hypoallergeniteit.
Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aan-
gebracht: zo is de stuurwielbekleding met de
hand genaaid. Het interieur is getest op de afwe-
zigheid van sterke geuren of stoffen die klachten
kunnen geven bij hoge temperaturen of direct
zonlicht.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en een
laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan
een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en
het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de
werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een
onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duide-
lijke milieu-eisen aan de outillage van de werk-
plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaats-
personeel beschikt over de kennis en het
gereedschap om optimale milieuzorg te garande-
ren.
Recycling
Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurper-
spectief is het ook belangrijk dat autowrakken op
milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De
auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste
eigenaar van de auto wordt daarom verzocht con-
||
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
32
tact op te nemen met een dealer voor de locatie
van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf.
Gerelateerde informatie
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 683)
Zuinig rijden (p. 468)
Preconditioning* inschakelen/uitschakelen
(p. 228)
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 25)
Luchtkwaliteit (p. 201)
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
33
IntelliSafe - rijhulp
IntelliSafe is het rijveiligheidsconcept van Volvo
Cars. IntelliSafe bestaat uit enkele systemen,
zowel standaardsystemen als optionele syste-
men, die de rijveiligheid verhogen, schade/letsel
voorkomen en inzittenden en overige verkeers-
deelnemers beschermen.
Ondersteuning
Onderdeel van IntelliSafe zijn rijhulpsystemen
zoals de adaptieve cruisecontrol* die u helpt om
een gelijkmatige snelheid aan te houden in com-
binatie met een bepaald tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers.
Pilot Assist
5
helpt u om tussen de zijmarkeringen
van de rijbaan te blijven rijden dankzij stuurhulp,
een constante snelheid aan te houden en een
vooraf geselecteerd tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers.
De actieve parkeerhulp* helpt u bij het in- en uit-
parkeren.
Automatisch groot licht, Cross Traffic Alert
(CTA)* en Blind Spot Information (BLIS)* zijn
andere voorbeelden van systemen die u onder-
steuning kunnen bieden.
Voorkomen
City Safety is een functie dat kan helpen om
ongelukken te voorkomen. De functie kan een
botsing met voetgangers, fietsers, grotere dieren
of voertuigen voorkomen of de kracht van de
impact te beperken. Bij een dreigende botsing
krijgt u waarschuwingen in de vorm van visuele
en akoestische signalen alsook rempedaaltrillin-
gen om u te helpen tijdig in te grijpen. Als u niet
op een waarschuwing reageert en er een aanrij-
ding dreigt, kan City Safety de auto automatische
remmen.
De rijbaanassistent (LKA) is een ander voorbeeld
van een systeem dat kan bijdragen om ongeluk-
ken te voorkomen door op snelwegen, hoofdwe-
gen en dergelijke het gevaar te helpen beperken
dat u onbedoeld de eigen rijbaan verlaat.
De functie Stuurhulp tijdens verhoogd
botsrisico kan het risico helpen beperken dat de
auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat en/of in
botsing komt met een ander voertuig of een
obstakel door de auto actief terug de eigen rij-
baan in te sturen en/of een uitwijkmanoeuvre te
beginnen.
Beschermen
Om u en inzittenden te beschermen is de auto
uitgerust met gordelspanners die de veiligheids-
gordels in kritieke situaties en bij aanrijdingen
kunnen aanpassen. De auto is ook voorzien van
airbags en gordijnairbags alsook Whiplash
Protection System (WHIPS), dat bescherming
biedt tegen whiplash-letsel.
Gerelateerde informatie
Rijhulpsystemen (p. 288)
Automatisch groot licht (p. 153)
Veiligheid (p. 44)
Veiligheidsgordels (p. 47)
Airbags (p. 51)
Whiplash Protection System (p. 45)
5
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
34
Sensus - connectiviteit en
entertainment
Sensus biedt u de mogelijkheid om te internet-
ten, diverse apps te gebruiken en een Wi-Fi-hot-
spot van uw auto te maken.
Dit is Sensus
Sensus biedt een intelligente bedieningsinterface
en contact met de digitale wereld. Dankzij de
intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang
krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zon-
der te worden afgeleid.
Sensus omvat alle oplossingen in de auto die
verband houden met entertainment, connectivi-
teit, navigatie* en de bedieningsinterface tussen
bestuurder en auto. Sensus maakt communicatie
mogelijk tussen u, uw auto en de omgeving.
Informatie waar en wanneer u die nodig
hebt
Op de verschillende displays in de auto staat
altijd relevante informatie. Waar de informatie ver-
schijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie
is voor u als bestuurder.
UW VOLVO
}}
* Optie/accessoire.
35
Waar welke informatie verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is.
Head-updisplay*
Op het head-updisplay verschijnt het gekozen
type informatie dat onmiddellijke actie van u ver-
eist. Het kan bijv. gaan om verkeersinformatie en
informatie over snelheid en navigatie*. Ook infor-
matie over verkeersborden en telefoonoproepen
verschijnen op het head-updisplay. Dergelijke
informatie is te hanteren met de rechter stuur-
knoppenset en vanaf het middendisplay.
Bestuurdersdisplay
12 inch* bestuurdersdisplay.
||
UW VOLVO
* Optie/accessoire.
36
8 inch bestuurdersdisplay.
Het bestuurdersdisplay geeft informatie over
onder meer snelheid en bijv. telefoonoproepen of
informatie over het afgespeelde nummer. Het is
te bedienen met de twee knoppensets op het
stuurwiel.
Middendisplay
Een groot aantal van de primaire functies van de
auto wordt aangestuurd vanaf het middendisplay,
een touchscreen dat reageert bij aanraking. Dit
houdt een beperking in van het aantal fysieke
knoppen en bedieningselementen in de auto. Het
display is met of zonder handschoenen aan te
bedienen.
Vanaf het middendisplay zijn bijv. de klimaatrege-
ling, het infotainmentsysteem en de stoelverstel-
ling* te bedienen. De functies van het middendis-
play zijn door de bestuurder of een eventuele
passagier te bedienen.
Stembediening
Als bestuurder kunt u de stem-
bediening gebruiken om uw
handen aan het stuur te kun-
nen houden. Het systeem
begrijpt bepaalde stemcom-
mando's. Gebruik de stembe-
diening om bijvoorbeeld een
track af te spelen, iemand te bellen, de verwar-
ming hoger te zetten of een sms-bericht te laten
voorlezen.
Gerelateerde informatie
Head-updisplay* (p. 139)
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Stembediening (p. 142)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-
hotspot (p. 546)
UW VOLVO
}}
37
Software-updates
Om ervoor te zorgen dat u als Volvo-bezitter uw
auto ten volle kunt benutten blijven we de auto-
systemen en beschikbare diensten verder ont-
wikkelen.
U kunt van tijd tot tijd terecht bij de erkende
Volvo-dealer om de software van uw Volvo bij te
werken. Bij een update krijgt u toegang tot
nieuwe functies en verbeteringen, naast eventu-
ele nieuwe functies in eerdere updates.
Breng voor meer informatie over de beschikbare
updates en antwoorden op veelgestelde vragen
een bezoek aan support.volvocars.com.
N.B.
De functionaliteit na de update kan variëren
afhankelijk van markt, model, modeljaar en
optie.
Gerelateerde informatie
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 34)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Vastlegging van gegevens
In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsin-
spanningen van Volvo wordt bepaalde informatie
over de werking, de functionaliteit en bijna-aanrij-
dingen door de auto vastgelegd.
Deze auto is uitgerust met een "Event Data
Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan
is het vastleggen en opnemen van gegevens bij
verkeersongevallen of op aanrijdingen lijkende
situaties, zoals wanneer de airbag wordt geacti-
veerd of als de auto een wegversperring raakt.
De gegevens worden geregistreerd om meer
inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto
in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig
vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd
gegevens vastlegt die verband houden met de
autodynamiek en de veiligheidssystemen, nor-
maal gesproken 30 seconden of korter.
De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd
dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongeluk-
ken gegevens vastlegt die verband houden met
het volgende:
Hoe de verschillende systemen in de auto
werkten;
In hoeverre de veiligheidsgordels van
bestuurder en passagiers vastzaten;
Het gebruik door de bestuurder van het gas-
of rempedaal;
Met welke snelheid de auto reed.
Dit kan een bijdrage leveren aan een beter
inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde
verkeersongevallen en schades ontstaan. De
EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is
van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij
normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen gegevens. Ook registreert het systeem
nooit wie de auto bestuurt of wat de geografi-
sche positie is voor de aanrijding of bijna-aanrij-
ding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen
echter gebruikmaken van de vastgelegde gege-
vens in combinatie met het type persoonlijk iden-
tificeerbare informatie dat bij een verkeersonge-
val routinematig wordt verzameld. Om de geregi-
streerde gegevens te kunnen interpreteren zijn
speciale apparatuur en toegang tot de auto of de
EDR vereist.
De auto is naast de EDR ook uitgerust met een
aantal computers, die tot taak hebben de werking
van de auto continu te controleren en bewaken.
Deze kunnen in normale rijomstandigheden
gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze
een fout registreren die betrekking heeft op de
bediening en werking van de auto of bij activering
van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de
automatische remfunctie).
Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de
monteur nodig om service en onderhoud te kun-
nen verrichten met als doel eventuele storingen
die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren
en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft
Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de
UW VOLVO
38
juridische eisen conform de wet- en regelgeving.
De in de auto geregistreerde informatie is opge-
slagen in de computers totdat de auto een servi-
cebeurt krijgt of wordt gerepareerd.
Naast het bovenstaande kan de geregistreerde
informatie ook in een samengestelde vorm wor-
den gebruikt voor verzekerings- en productont-
wikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwali-
teit van Volvo's te verbeteren.
Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zon-
der de toestemming van de eigenaar van de auto
vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en
regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen
om dit type informatie te verstrekken aan de poli-
tie of andere autoriteiten die het wettelijke recht
hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de
door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen
en interpreteren is speciale technische appara-
tuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en
de werkplaatsen die een contract hebben met
Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in
verband met reparatie en onderhoud worden
doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opge-
slagen en gehanteerd en dat ze in overeenstem-
ming met de geldende wetgeving worden
gebruikt. Neem voor meer informatie contact op
met een Volvo-dealer.
Servicevoorwaarden
Volvo biedt diensten om zo veilig, comfortabel
en aangenaam mogelijk in uw Volvo te kunnen
rijden.
Deze diensten variëren van hulp in noodsituaties
tot navigatie en diverse infotainmentdiensten.
Het is belangrijk dat u voor het gebruik van de
diensten de Servicevoorwaarden op
support.volvocars.com doorneemt.
Gerelateerde informatie
Privacybeleid voor klanten (p. 38)
Privacybeleid voor klanten
Volvo respecteert de persoonlijke integriteit van
alle bezoekers van zijn websites.
Het privacybeleid geldt voor de verwerking van
klant- en persoonsgegevens. Het doel is om hui-
dige, voormalige en potentiële klanten een alge-
meen inzicht te geven in:
de omstandigheden waarin we uw persoons-
gegevens verzamelen en gebruiken;
de soorten persoonsgegevens die we verza-
melen;
de redenen waarom we uw persoonsgege-
vens verzamelen;
de manier waarop we met uw persoonsgege-
vens omgaan.
Het volledige beleid kunt u doornemen op
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisse-
ling (p. 548)
Servicevoorwaarden (p. 38)
Vastlegging van gegevens (p. 37)
UW VOLVO
}}
39
Belangrijke informatie over
accessoires en extra uitrusting
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires en extra uitrusting kan een nadelige
invloed hebben op de werking van de elektroni-
sche systemen van de auto.
We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door
Volvo goedgekeurde originele accessoires te
installeren en om deze accessoires uitsluitend te
laten installeren door daarvoor opgeleide en
gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo.
Sommige accessoires werken alleen nadat de
vereiste software in het computersysteem van de
auto is geïnstalleerd.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig
- welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse markten
en de landelijke en/of regionale wet- en regelge-
ving.
Optionele apparatuur of accessoires die in deze
handleiding worden beschreven, zijn aangeduid
met een sterretje. Neem bij twijfel over de stan-
daarduitrusting of opties/accessoires contact op
met een Volvo-dealer.
WAARSCHUWING
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op een veilige wijze gebruikt en dat u
zich aan de geldende wet- en regelgeving
houdt.
Het is ook belangrijk dat voor onderhoud en
service van de auto de aanbevelingen van
Volvo worden aangehouden in lijn met de
gebruikersinformatie en het service- en
garantieboekje.
Als de informatie in de auto afwijkt van de
gedrukte gebruikershandleiding moet altijd de
gedrukte informatie worden aangehouden.
Gerelateerde informatie
Installatie van accessoires (p. 39)
Uitrusting aansluiten op de diagnoseaanslui-
ting van de auto (p. 40)
Gebruikershandleiding doornemen (p. 22)
Installatie van accessoires
We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend
door Volvo goedgekeurde originele accessoires
te installeren en om deze accessoires uitsluitend
te laten installeren door daarvoor opgeleide en
gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo.
Sommige accessoires werken alleen nadat de
vereiste software in het computersysteem van de
auto is geïnstalleerd.
Originele accessoires van Volvo worden
getest om te zorgen dat ze goed samenwer-
ken met de autosystemen voor prestaties,
veiligheid en emissiebeheersing. Bovendien
weet een geschoolde en gekwalificeerde
onderhoudsmonteur van Volvo waar acces-
soires al dan niet veilig in uw Volvo mogen
worden geïnstalleerd. Vraag altijd een
geschoolde en gekwalificeerde onderhouds-
monteur van Volvo om advies voordat u
accessoires in of op uw auto installeert.
Van accessoires die niet zijn goedgekeurd
door Volvo is mogelijk niet speciaal getest of
ze geschikt zijn voor gebruik in uw auto.
Sommige prestatie- of veiligheidssystemen
van de auto kunnen nadelig worden beïn-
vloed als u accessoires installeert die niet
door Volvo zijn getest, of als u iemand die
geen ervaring heeft van de auto accessoires
laat installeren.
Schade veroorzaakt door accessoires die op
een niet goedgekeurde of niet correcte
||
UW VOLVO
40
manier zijn geïnstalleerd, worden mogelijk
niet gedekt door de garantie op de nieuwe
auto. Meer informatie over de garantie vindt u
in het service- en garantieboekje. Volvo wijst
elke vorm van aansprakelijkheid af voor sterf-
gevallen, persoonlijk letsel of kosten die kun-
nen ontstaan als gevolg van de installatie van
niet-originele accessoires.
Gerelateerde informatie
Belangrijke informatie over accessoires en
extra uitrusting (p. 39)
Uitrusting aansluiten op de
diagnoseaansluiting van de auto
Een verkeerde aansluiting en montage van soft-
ware kan een nadelige invloed hebben op de
werking van de elektronische systemen van de
auto.
We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door
Volvo goedgekeurde originele accessoires te
installeren en om deze accessoires uitsluitend te
laten installeren door daarvoor opgeleide en
gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo.
Sommige accessoires werken alleen nadat de
vereiste software in het computersysteem van de
auto is geïnstalleerd.
Diagnoseaansluiting (On-board Diagnostic-aansluiting,
OBDII) onder het instrumentenpaneel aan de bestuur-
derszijde.
N.B.
Volvo Cars aanvaardt geen aansprakelijkheid
voor de gevolgen indien niet-goedgekeurde
apparatuur wordt aangesloten op de On-
board Diagnostic-aansluiting (OBDII). Deze
aansluiting mag uitsluitend worden gebruikt
door opgeleide en gekwalificeerde Volvo-ser-
vicemonteurs.
Gerelateerde informatie
Belangrijke informatie over accessoires en
extra uitrusting (p. 39)
UW VOLVO
41
Voertuigidentificatienummer van
auto tonen
Bij contact met een Volvo-dealer in het kader
van bijv. een Volvo On Call-abonnement hebt u
het voertuigidentificatienummer (VIN
6
) van de
auto nodig.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem
Systeeminformatie Vehicle
Identification Number
.
> Het voertuigidentificatienummer van de
auto verschijnt.
Afleiding van de bestuurder
Het is uw verantwoordelijkheid als bestuurder
om uw eigen veiligheid en de veiligheid van inzit-
tenden en andere weggebruikers op alle moge-
lijke manieren te waarborgen. Tot deze verant-
woordelijkheid behoort het ontwijken van aflei-
dingen, zodat u zich bijvoorbeeld niet moet
bezighouden met zaken die niet direct verband
houden met de besturing van de auto in het ver-
keer.
Uw nieuwe Volvo is, of kan zijn uitgerust met een
inhoudelijk rijke entertainment- en communicatie-
systemen. Dat kan een mobiele telefoon met
handsfree zijn, een navigatiesysteem en/of een
geluidsinstallatie met vele functies. U hebt wel-
licht ook andere draagbare elektronische appara-
ten voor uw eigen gemak. Mits correct en veilig
gebruikt, kunnen ze uw rijervaring verrijken. Maar
bij verkeerd gebruik, kunnen ze een bron van
afleiding zijn.
Voor al deze systemen willen we, als blijk van Vol-
vo's toewijding aan uw veiligheid, de volgende
waarschuwing met u delen. Gebruik dergelijke
apparaten of functies in de auto nooit zodanig
dat u wordt afgeleid van uw taak om veilig te rij-
den. Als u wordt afgeleid kan dit ernstige onge-
lukken veroorzaken. Los van deze algemene
waarschuwing, willen we u graag de volgende
adviezen geven voor enkele nieuwe functies
waarmee de auto kan zijn uitgerust:
WAARSCHUWING
Gebruik tijdens het rijden nooit een hand-
held mobiele telefoon. In bepaalde gebie-
den is het voor de bestuurder verboden
om een mobiele telefoon te gebruiken
wanneer de auto in beweging is.
Als de auto is voorzien van een navigatie-
systeem, moet u alleen instellingen en
wijzigingen doorvoeren in het reisplan
wanneer de auto geparkeerd staat.
Programmeer het geluidssysteem nooit
terwijl de auto in beweging is. Program-
meer de voorinstellingen van de radio ter-
wijl de auto geparkeerd staat en gebruik
de geprogrammeerde voorinstellingen om
daarmee sneller en eenvoudiger de radio
te kunnen bedienen.
Gebruik nooit laptops of tablets wanneer
de auto in beweging is.
Gerelateerde informatie
Audio, media en internet (p. 506)
6
Vehicle Identification Number
VEILIGHEID
VEILIGHEID
44
Veiligheid
De auto is voorzien van diverse veiligheidssyste-
men die samenwerken om u en uw medepassa-
giers te beschermen bij een ongeluk.
De auto is uitgerust met een aantal sensoren die
bij een ongeval reageren en bepaalde veiligheids-
systemen activeren, zoals verschillende soorten
airbags en de gordelspanners van de veiligheids-
gordels. Afhankelijk van de specifieke ongevalssi-
tuatie, zoals aanrijdingen onder verschillende
hoeken, over de kop slaan of van de weg raken,
reageren de systemen op verschillende manieren
om zo de beste bescherming te bieden.
Daarnaast zijn er mechanische veiligheidssyste-
men zoals het Whiplash Protection System. De
auto is bovendien zodanig gebouwd dat een
groot deel van de kracht bij een aanrijding wordt
verdeeld over de balken, de stijlen, de vloer, het
dak en andere carrosseriedelen.
Na een ongeval kan de Safety Mode van de auto
worden geactiveerd, als er een belangrijke functie
in de auto beschadigd is geraakt.
Waarschuwingssymbool op
bestuurdersdisplay
Het waarschuwingssymbool op het
bestuurdersdisplay gaat branden, wan-
neer u het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II zet. Het
symbool dooft na ongeveer 6 seconden, als blijkt
dat de veiligheidssystemen van de auto in orde
zijn.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingssymbool blijft branden
of tijdens het rijden gaat branden en het
bericht
SRS airbag Service urgent Rijd
naar werkplaats op het bestuurdersdisplay
verschijnt, is dit een teken dat een gedeelte
van een veiligheidssysteem niet naar behoren
werkt. Volvo adviseert u om zo spoedig moge-
lijk contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de verschil-
lende veiligheidssystemen van de auto aan en
probeer deze nooit zelf te repareren. Een ver-
keerde ingreep in een systeem kan tot een
onjuiste werking leiden met ernstig letsel als
gevolg. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als het specifieke waarschuwingssym-
bool defect is, gaat in plaats daarvan
het algemene waarschuwingssymbool
branden en het bestuurdersdisplay
geeft dezelfde melding weer.
Gerelateerde informatie
Veiligheid tijdens de zwangerschap (p. 45)
Veiligheidsgordels (p. 47)
Airbags (p. 51)
Whiplash Protection System (p. 45)
Safety Mode (p. 58)
Kinderveiligheid (p. 60)
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
45
Veiligheid tijdens de zwangerschap
Het is belangrijk dat zwangere passagiers hun
veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en
dat een zwangere bestuurder haar zithouding
aanpast.
Veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel moet strak langs de schou-
der lopen, waarbij het diagonale deel van de vei-
ligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
kant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen lig-
gen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het
mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over
het lichaam lopen zonder onnodige speling. Con-
troleer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Zithouding
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuurwiel
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder
controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak
bij het stuur en de pedalen moeten kunnen
komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik
en het stuur zo groot mogelijk te houden.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 44)
Veiligheidsgordels (p. 47)
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Whiplash Protection System
Het Whiplash Protection System (WHIPS) is
een beveiliging die het risico van letsel door whi-
plash vermindert.. Het systeem bestaat uit ener-
gieabsorberende rugleuningen plus zitkussens
en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofd-
steunen voor de beide voorstoelen.
WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van
achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en
de snelheid waarmee het achteropkomende
voertuig de auto raakt en de materiaaleigen-
schappen van dat voertuig.
Bij activering van het WHIPS klappen de rugleu-
ningen van de voorstoelen naar achteren en de
zittingen omlaag, zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. De beweging helpt om een gedeelte
van de krachten te absorberen, die whiplash-let-
sel kunnen veroorzaken.
WAARSCHUWING
WHIPS vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
46
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoelen of
WHIPS aan en probeer deze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als de voorstoelen aan grote krachten heb-
ben blootgestaan zoals tijdens een aanrijding,
moet u de stoelen vervangen. De stoelen kun-
nen een deel van hun beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als ze ogen-
schijnlijk niet zijn beschadigd.
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter of onder de
voorstoelen of op de achterbank achter de bestuurders-
of passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vast-
geklemd zitten tussen het zitgedeelte van de
achterbank en de rugleuning van de voorstoe-
len.
Als er op de achterbank een rugleuning
omlaag is geklapt, moet een eventuele lading
worden vastgezet om te voorkomen dat deze
bij een aanrijding tegen de rugleuning van de
voorstoel aan kan glijden.
WAARSCHUWING
Als een rugleuning op de achterbank is
omgeklapt of als er op de achterbank een
achterstevoren geplaatst kinderzitje wordt
gebruikt, moet de bijbehorende voorstoel naar
voren worden geklapt, zodat deze geen con-
tact heeft met de omgeklapte rugleuning of
het kinderzitje.
Zithouding
Voor optimale bescherming door het WHIPS
moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zit-
houding innemen en zorgen dat het systeem niet
wordt gehinderd.
Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in
voor de voorstoel.
U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen
en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
WHIPS en kinderzitjes
WHIPS beïnvloedt de beschermende werking van
kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 44)
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Rear Collision Warning (p. 371)
VEILIGHEID
}}
47
Veiligheidsgordels
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhouding.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veiligheids-
gordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt
gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed
zijn op het effect van de airbag.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 44)
Gordelspanners (p. 49)
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
(p. 47)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 50)
Veiligheidsgordel omdoen en
losmaken
Let erop dat alle passagiers hun veiligheidsgor-
del om hebben voordat u gaat rijden.
Veiligheidsgordel omdoen
1. Rol de gordel langzaam af. Zorg dat er geen
slag in zit en let erop dat hij niet is bescha-
digd.
N.B.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan
niet verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
2. Zet de gordel vast door de borglip in de bij-
behorende gordelsluiting te steken.
> Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gor-
del vastzit.
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel altijd aan-
brengen in de gordelsluiting aan de juiste
zijde. De veiligheidsgordels en de gordelslui-
ting werken anders mogelijk niet naar beho-
ren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar
voor ernstige verwondingen.
||
VEILIGHEID
48
3. Voorin kunt u de gordel hoger of lager zetten.
Druk de gordelbevestiging in elkaar en zet de
gordel hoger of lager.
Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de
gordel daarbij langs de nek schuurt.
De gordel moet over de schouder lopen (en niet over de
bovenarm).
4. Span de heupgordel over de heupen door de
diagonale schoudergordel in de richting van
de schouder omhoog te trekken.
De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik).
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts
één persoon.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veiligheids-
gordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels nooit beschadigen en
geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de
gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de
gordelsluiting werken anders mogelijk niet
naar behoren tijdens een aanrijding. Er
bestaat gevaar voor ernstige verwondingen.
Veiligheidsgordel losmaken
1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting
en laat het oprolmechanisme de gordel naar
binnen trekken.
2. Als de gordel niet volledig wordt opgerold,
moet u de gordel handmatig zo ver terugrol-
len dat deze niet langer slap hangt.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordels (p. 47)
Gordelspanners (p. 49)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 50)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
49
Gordelspanners
De auto is voorzien van standaardgordelspan-
ners en elektrische* gordelspanners die de vei-
ligheidsgordels in kritieke situaties en bij aanrij-
dingen kunnen aanspannen.
Standaardgordelspanners
Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met een
standaardgordelspanner.
De gordelspanner spant de veiligheidsgordel bij
een voldoende krachtige botsing om de inzit-
tende efficiënter te kunnen opvangen.
Elektrische gordelspanners*
De gordelspanners voor bestuurder en passagier
op de voorstoel zijn uitgerust met een elektrische
gordelspanner.
De gordelspanner werkt samen met en is te acti-
veren door de rijhulpsystemen City Safety en
Rear Collision Warning. In kritieke situaties, zoals
bij een noodstop, van de weg raken (bijvoorbeeld
wanneer de auto in een greppel belandt, van de
grond komt of tegen een obstakel in het terrein
botst), slippen of gevaar voor een botsing, wordt
de veiligheidsgordel mogelijk aangespannen door
de elektromotor van de gordelspanner.
De elektrische gordelspanner helpt bij het positi-
oneren van de inzittende, wat het risico reduceert
dat deze tegen het interieur van de auto wordt
geworpen en het effect van veiligheidssystemen
(zoals de airbags van de auto) verbetert.
Wanneer de kritieke situatie voorbij is, worden de
gordel en de elektrische gordelspanner automa-
tisch gereset. Ze zijn echter ook handmatig te
resetten.
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd,
wordt ook de elektrische gordelspanner aan
de passagierskant gedeactiveerd.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordels (p. 47)
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
(p. 47)
Elektrische gordelspanner resetten* (p. 50)
Passagiersairbag* activeren en deactiveren
(p. 54)
City Safety (p. 357)
Rear Collision Warning (p. 371)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
50
Elektrische gordelspanner resetten*
De elektrische gordelspanner is dusdanig
geconstrueerd dat deze automatisch wordt gere-
set, maar als de gordel desondanks aangespan-
nen blijft is deze ook handmatig te resetten.
1. Parkeer de auto op een veilige plek.
2. Neem de veiligheidsgordel los en doe deze
vervolgens weer om.
> De gordel en de elektrische gordelspan-
ner worden gereset.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Gordelspanners (p. 49)
Veiligheidsgordels (p. 47)
Portier- en gordelwaarschuwing
Het systeem herinnert inzittenden eraan de vei-
ligheidsgordel om te doen en waarschuwt ook
als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat.
Grafische voorstelling op
bestuurdersdisplay
Grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay met
verschillende soorten waarschuwingen. De waarschu-
wingskleur voor portier en achterklep is afhankelijk van
de rijsnelheid.
De grafische voorstelling op het bestuurdersdis-
play geeft de zitplaatsen weer waarvan de veilig-
heidsgordel wel of juist niet in gebruik is.
In dezelfde grafische voorstelling wordt aangege-
ven of de motorkap, de achterklep, de tankvulklep
of een portier openstaat.
U kunt de grafische voorstelling resetten door
een druk op de O-knop van de rechter knoppen-
groep op het stuurwiel.
Gordelwaarschuwing
Visueel signaal op plafondconsole.
De visuele signalen worden verstrekt via de pla-
fondconsole en het waarschuwingssymbool op
het bestuurdersdisplay.
Het geluidssignaal is afhankelijk van de snelheid,
de rijtijd en de afgelegde afstand.
De gordelstatus voor de bestuurder en de passa-
giers geeft via de grafische voorstelling op het
bestuurdersdisplay aan wanneer een gordel
wordt omgedaan of losgenomen.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor
kinderzitjes.
VEILIGHEID
}}
51
Voorstoel
Er worden visuele signalen en geluidssignalen
afgegeven, wanneer u en een eventuele voorpas-
sagier niet in de gordel zitten.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor de
achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik
van de veiligheidsgordels verschijnt een gra-
fische voorstelling op het bestuurdersdisplay.
Met visuele signalen en geluidssignalen
ervoor waarschuwen dat een van de veilig-
heidsgordel achterin tijdens het rijden werd
losgenomen. De herinnering verdwijnt zodra
de veiligheidsgordel weer is vastgemaakt.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als de motorkap, de achterklep, de tankvulklep of
een van de portieren niet goed dichtstaan, geeft
de grafische voorstelling op het bestuurdersdis-
play aan wat openstaat. Breng de auto zo spoe-
dig mogelijk tot stilstand en sluit het onderdeel
dat aanleiding gaf tot de waarschuwing.
Bij een rijsnelheid tot 10 km/h (6 mph)
gaat het informatiesymbool op het
bestuurdersdisplay branden.
Bij een rijsnelheid hoger dan zo'n 10
km/h (6 mph) gaat het waarschu-
wingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordels (p. 47)
Veiligheidsgordel omdoen en losmaken
(p. 47)
Airbags
De auto is voorzien van airbags en opblaasgor-
dijnen aan bestuurders- en passagierszijde.
N.B.
De sensoren reageren verschillend, afhanke-
lijk van het verloop van de botsing en of er al
dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt.
Geldt voor alle gordelposities.
Er kunnen dus ongelukken ontstaan als
slechts één (of geen) van de airbags wordt
geactiveerd. De sensoren registreren de
kracht waaraan de auto bij de botsing bloot-
staat en blazen op basis daarvan geen, een of
meer airbags op.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit in
de middenconsole. Als de middenconsole
doorweekt geraakt is, moet u de kabels los-
koppelen van de startaccu. Probeer de auto
niet te starten, omdat de airbags daarbij geac-
tiveerd kunnen worden. Laat de auto wegsle-
pen. Volvo adviseert u de auto te laten weg-
slepen naar een erkende Volvo-werkplaats.
Opgeblazen airbags
Wanneer een van de airbags is opgeblazen,
wordt het volgende geadviseerd:
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
||
VEILIGHEID
52
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen
airbags.
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in de
auto over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan
het besturen van de auto bemoeilijken. Ook
andere veiligheidssystemen kunnen bescha-
digd zijn. De rook en stof die bij het opblazen
van de airbags worden gevormd, kunnen bij
een intensieve blootstelling irritaties aan de
huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met
koud water wassen. Het snelle opblazen kan
ook, in combinatie met het materiaal van de
airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de
huid zorgen.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 44)
Bestuurdersairbags (p. 52)
Passagiersairbag (p. 53)
Zijairbags (p. 57)
Opblaasgordijnen (p. 57)
Bestuurdersairbags
Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto
voorzien van een stuurairbag en een knie-airbag
1
aan de bestuurderszijde.
De stuurairbag en knie-airbag
1
voorin aan de bestuur-
derszijde.
Bij een frontale botsing helpen de airbags voor-
komen dat de bestuurder letsel aan hoofd, nek,
gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt aan
knieën en benen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
van de airbags activeren. De airbags vangen de
klap van de aanrijding op voor de inzittende. De
airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volko-
men normaal. Het totale verloop, van het opbla-
zen tot het leeglopen van de airbag, neemt
enkele tienden van een seconde in beslag.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier zo
rechtop mogelijk zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het airbag-
systeem kan tot een onjuiste werking leiden
met ernstig letsel als gevolg.
Positie van de stuurairbag
De airbag zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift AIRBAG.
Positie van de knie-airbag
1
De airbag zit opgevouwen onder in het dash-
board aan de bestuurderszijde. Het paneel is
voorzien van het opschrift AIRBAG.
1
Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag.
VEILIGHEID
}}
53
WAARSCHUWING
Plaats of bevestig geen voorwerpen vóór of
op het paneel waar de knie-airbag geplaatst
is.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 51)
Passagiersairbag (p. 53)
Passagiersairbag
Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto
voorzien van airbags aan de passagierszijde
voorin.
Airbag voor de voorstoel aan passagierszijde.
Bij een frontale botsing helpt de airbag voorko-
men dat de passagier letsel aan hoofd, nek,
gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt aan
knieën en benen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
van de airbag activeren. De airbags vangen de
klap van de aanrijding op voor de inzittende. De
airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volko-
men normaal. Het totale verloop, van het opbla-
zen tot het leeglopen van de airbag, neemt
enkele tienden van een seconde in beslag.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier zo
rechtop mogelijk zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het airbag-
systeem kan tot een onjuiste werking leiden
met ernstig letsel als gevolg.
Positie van de airbag aan
passagierszijde
De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het
dashboard op de plek waar de airbag voor de
passagiersstoel zit.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
54
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een schake-
laar voor activering/deactivering van de pas-
sagiersairbag (PACOS), is de passagiersair-
bag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 51)
Bestuurdersairbags (p. 52)
Passagiersairbag* activeren en deactiveren
(p. 54)
Passagiersairbag* activeren en
deactiveren
De passagiersairbag is te deactiveren als de
auto is voorzien van een speciale schakelaar,
Passenger Airbag Cut Off Switch (PACOS).
PACOS-schakelaar
De PACOS-schakelaar voor activering/deactive-
ring van de passagiersairbag zit aan de passa-
gierszijde aan de zijkant van het dashboard en u
kunt erbij door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat.
ON - De airbag is geactiveerd en alle passa-
giers (kinderen en volwassenen) kunnen vei-
lig in de rijrichting op de passagiersstoel zit-
ten.
OFF - De airbag is gedeactiveerd en kinde-
ren in een tegen de rijrichting in geplaatst
VEILIGHEID
}}
55
kinderzitje kunnen veilig op de passagiers-
stoel zitten.
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een schake-
laar voor activering/deactivering van de pas-
sagiersairbag (PACOS), is de passagiersair-
bag altijd geactiveerd.
Passagiersairbag activeren
Trek de schakelaar naar buiten en draai deze
vanuit OFF (B) naar ON (A).
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag aan Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/
gedeactiveerd met de auto in contactslot-
stand I of lager en het contactslot vervolgens
in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden
een melding op het bestuurdersdisplay in
combinatie met de volgende indicatie op de
plafondconsole.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
rechter stuurknoppenset in te drukken.
> Een displaytekst en een waarschuwings-
symbool op de plafondconsole geven aan
dat de passagiersairbag geactiveerd is.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de airbag aan die kant
geactiveerd is.
De passagiersairbag moet altijd zijn geacti-
veerd, wanneer er passagiers (kinderen of vol-
wassenen) op de passagiersstoel voorin zit-
ten.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
||
VEILIGHEID
56
Passagiersairbag deactiveren
Trek de schakelaar naar buiten en draai deze
vanuit ON (A) naar OFF (B).
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag uit Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/
gedeactiveerd met de auto in contactslot-
stand I of lager en het contactslot vervolgens
in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden
een melding op het bestuurdersdisplay in
combinatie met de volgende indicatie op de
plafondconsole.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
rechter stuurknoppenset in te drukken.
> Een displaytekst en een brandend lampje
op de plafondconsole geven aan dat de
passagiersairbag gedeactiveerd is.
WAARSCHUWING
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, wanneer de airbag aan die kant gedeac-
tiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
beveling kan aanleiding geven tot levensge-
vaarlijke situaties of ernstig letsel.
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd,
wordt ook de elektrische gordelspanner aan
de passagierskant gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Gordelspanners (p. 49)
Kinderzitje (p. 61)
VEILIGHEID
}}
57
Zijairbags
De zijairbags aan bestuurders- en passagiers-
zijde dienen ter bescherming van borstkas en
heupen bij een aanrijding.
De SIPS-airbags zijn in de buitenste rugframes
van de voorstoelen gemonteerd en dragen bij tot
het beschermen van de bestuurder en de passa-
gier in de voorstoelen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens
opgeblazen tussen de inzittende en het portier-
paneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg.
De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen
opgeblazen aan de kant van de aanrijding.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in de zij-airbags
kan tot een onjuiste werking leiden met ern-
stig letsel als gevolg.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen
de buitenzijde van de stoel en het portierpa-
neel, aangezien dit gebied door de zijairbag
kan worden beïnvloed.
Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo
goedgekeurde overtrekbekleding te gebrui-
ken. Andere bekleding kan de werking van de
zijairbags hinderen.
WAARSCHUWING
De zijairbag vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
Zijairbags en kinderzitjes
De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende
werking van kinderzitje en/of verhogingskussen
niet negatief.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 51)
Opblaasgordijnen
De gordijnairbags, Inflatable Curtain (IC) helpen
voorkomen dat bestuurder en eventuele passa-
giers bij een botsing met hun hoofd tegen de
binnenkant van de auto stoten.
Het opblaasgordijn is langs de beide kanten van
de hemelbekleding gemonteerd en beschermt
bestuurder en passagiers op de buitenste stoe-
len van de auto. De panelen zijn voorzien van het
opschrift IC AIRBAG.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gordijnairbags
activeren.
||
VEILIGHEID
58
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het systeem
van het opblaasgordijn kan tot een onjuiste
werking leiden met ernstig letsel als gevolg.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan
de plafondhandgrepen. De haken zijn alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpane-
len van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo advi-
seert om alleen originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen, te
gebruiken.
WAARSCHUWING
Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de
bagage en de zijruiten, als u de bagage
opstapelt tot boven de portierruiten. Anders
kan de beschermende werking van de
opblaasgordijnen, die in de plafondbekleding
zijn weggewerkt, uitblijven.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 51)
Safety Mode
Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in wer-
king treedt, wanneer tijdens een aanrijding
mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd
zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor
de veiligheidssystemen of het remsysteem.
Als de auto een aanrijding heeft gehad, kan de
tekst
Safety mode Zie handleiding worden
weergegeven op het bestuurdersdisplay in com-
binatie met het waarschuwingslampje als het dis-
play niet beschadigd is geraakt en het elektrische
systeem van de auto nog functioneert. De mel-
ding betekent dat de functionaliteit van de auto is
verminderd.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waarneemt
terwijl de melding
Safety mode Zie
handleiding verschijnt. Verlaat de auto
onmiddellijk.
Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan het
systeem worden gereset om de auto te starten
en over een korte afstand te verplaatsen. bijv. als
de auto op een plaats staat waar de verkeersvei-
ligheid in gevaar komt.
VEILIGHEID
}}
59
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Safety Mode heeft gestaan. Dit
kan aanleiding geven tot letsel of een slechte
functie van de auto. Volvo adviseert u de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten
controleren en naar Normal Mode te laten
resetten nadat de melding
Safety mode Zie
handleiding is verschenen.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 44)
Auto in Safety Mode starten en verplaatsen
(p. 59)
Bergen (p. 497)
Auto in Safety Mode starten en
verplaatsen
Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan het
systeem worden gereset om de auto te starten
en over een korte afstand te verplaatsen. bijv. als
de auto op een plaats staat waar de verkeersvei-
ligheid in gevaar komt.
Auto in Safety Mode starten
1. Onderzoek de auto op beschadigingen en of
er geen brandstof uit de auto is gelekt. Er
mag evenmin een brandstofgeur waarneem-
baar zijn.
Bij minder ernstige schade en als er gecon-
stateerd is dat geen sprake is van brandstof-
lekkage, kan er een startpoging worden
gedaan.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waarneemt
terwijl de melding
Safety mode Zie
handleiding verschijnt. Verlaat de auto
onmiddellijk.
2. Zet de auto uit.
3. Probeer vervolgens de auto te starten.
> De auto-elektronica verricht een systeem-
controle en probeert vervolgens de nor-
male modus te activeren.
BELANGRIJK
Als de melding Safety mode Zie
handleiding nog steeds op het display staat,
mag u niet met de auto rijden en deze even-
min verslepen. U moet de auto dan laten ber-
gen. Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het
lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
Auto in Safety Mode verrijden
1.
Als de melding
Normal mode The car is
now in normal mode op het bestuurders-
display wordt getoond nadat een startpoging
gedaan is, kan de auto voorzichtig worden
verplaatst, bijv. als hij op een plaats staat
waar de verkeersveiligheid in gevaar
gebracht wordt.
2. Verrijd de auto niet verder dan nodig.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
||
VEILIGHEID
60
Gerelateerde informatie
Safety Mode (p. 58)
Motor starten (p. 430)
Bergen (p. 497)
Kinderveiligheid
Kinderen in rijdende auto's moeten altijd veilig
zitten.
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten
(kinderzitjes en bevestigingsmaterialen) die spe-
ciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Met kindervei-
ligheidsproducten van Volvo schept u optimale
voorwaarden voor een veilig vervoer van kinderen
in de auto. U weet bovendien zeker dat de pro-
ducten passen en eenvoudig in het gebruik zijn.
Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepa-
lend voor de te gebruiken producten.
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te
vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kin-
derzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4
jaar) en daarna tot een lengte van 1,40 m (4 voet
7 inch) op/in een verhogingskussen of een in de
rijrichting geplaatst kinderzitje.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het te gebrui-
ken type kinderzitje voor kinderen in verschil-
lende leeftijdscategorieën en gewichtsklas-
sen verschillen van land tot land. Ga na wat er
in uw land geldt.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de bijgeleverde montage-
voorschriften door te nemen.
Neem bij onduidelijkheden over de montage
van kinderveiligheidsproducten contact op
met de producent.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 44)
Kinderzitje (p. 61)
Kinderslot activeren en deactiveren (p. 271)
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
61
Kinderzitje
Als u kinderen in de auto vervoert, moet u altijd
een adequate kinderbescherming gebruiken.
Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen
zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste
plaats aanbrengt, monteert en op de juiste wijze
gebruikt.
Raadpleeg voor de juiste montage de montage-
instructies bij het kinderzitje.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de bijgeleverde montage-
voorschriften door te nemen.
Neem bij onduidelijkheden over de montage
van kinderveiligheidsproducten contact op
met de producent.
N.B.
Laat een kinderzitje nooit los in de auto lig-
gen. Bevestig het altijd volgens de instructies
voor het kinderzitje, ook als u het niet
gebruikt.
Gerelateerde informatie
Kinderveiligheid (p. 60)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 61)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 62)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kin-
derzitjes (p. 63)
Positie van kinderzitje (p. 63)
Passagiersairbag* activeren en deactiveren
(p. 54)
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van bovenste bevestigings-
punten voor kinderzitjes op de buitenste zitplaat-
sen van de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorname-
lijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje aan te bevestigen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de bovenste bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen achter op de rugleuningen geven de positie
van de bevestigingspunten aan.
De bevestigingspunten zitten aan de achterzijde
van de buitenste zitplaatsen op de achterbank.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
62
WAARSCHUWING
Haal de bovenste bevestigingsband van het
kinderzitje door de opening in de ene poot
van de hoofdsteun, voordat u de band aan het
bevestigingspunt vastzet. Volg, als dit niet
mogelijk is, de aanbevelingen van de produ-
cent van het kinderzitje op.
N.B.
Klap de hoofdsteunen omlaag om het monte-
ren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen
bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op
de beide buitenste zitplaatsen.
N.B.
In auto’s met een bagagerolhoes over de
bagageruimte moet deze worden verwijderd
voordat het kinderzitje in de bevestigingspun-
ten kan worden gemonteerd.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 61)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 62)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kin-
derzitjes (p. 63)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67)
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van onderste bevestigings-
punten voor kinderzitjes voorin* en achterin.
De onderste bevestigingspunten zijn bedoeld
voor gebruik in combinatie met bepaalde tegen
de rijrichting in geplaatste kinderzitjes.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de onderste bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
De positie van de bevestigingspunten voorin.
De bevestigingspunten voorin zitten aan de zij-
kanten van de beenruimte voor de passagiers-
stoel.
De bevestigingspunten voorin zijn alleen gemon-
teerd als de auto is voorzien van een schakelaar
voor het activeren/deactiveren van de passa-
giersairbag *.
De positie van de bevestigingspunten achterin.
De bevestigingspunten achterin zitten op de ach-
terste uiteinden van de vloerrails voor de voor-
stoelen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 61)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 61)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kin-
derzitjes (p. 63)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67)
VEILIGHEID
}}
63
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
voor kinderzitjes
De auto is voorzien van i-Size/ISOFIX
2
-bevesti-
gingspunten voor kinderzitjes op de achterbank.
i-Size/ISOFIX is een bevestigingssysteem voor
kinderzitjes dat gebaseerd is op een internatio-
nale norm.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen
2
achter op de rugbekleding geven de positie
van de bevestigingspunten aan.
De bevestigingspunten voor het i-Size/ISOFIX-
systeem zitten achter afdekkingen onder in de
rugleuningen van de achterbank, op de beide
buitenste zitplaatsen.
Klap de afdekkingen omhoog om bij de bevesti-
gingspunten te komen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 61)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 61)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 62)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 69)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 70)
Positie van kinderzitje
Het is belangrijk om het kinderzitje op de juiste
stoel in de auto te plaatsen, wat onder meer
afhangt van het type kinderzitje en van de vraag
of de passagiersairbag is ingeschakeld.
Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags
gaan niet samen.
Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinderzi-
tjes op de achterbank, als de passagiersairbag
geactiveerd is. Als de airbag wordt opgeblazen,
kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel
oplopen.
Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u
een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op
de passagiersstoel voorin zetten.
2
Naam en symbool verschillen per markt.
||
VEILIGHEID
64
N.B.
De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in
de auto moet worden geplaatst, verschillen
per land. Stel u op de hoogte van wat van toe-
passing is.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 61)
Kinderzitje monteren (p. 65)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 69)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 70)
VEILIGHEID
}}
65
Kinderzitje monteren
Bij de montage en het gebruik van een kinder-
zitje dient u op enkele dingen te letten. Het
hangt van de plaats van het kinderzitje af welke
dingen dat precies zijn.
WAARSCHUWING
Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ope-
ningsknop van de gordelsluiting aan kunnen
liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien
ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheids-
gordel per ongeluk open gaat.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
niet vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan de
veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Laat het bovengedeelte van het kinderzitje
niet tegen de voorruit leunen.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de bijgeleverde montage-
voorschriften door te nemen.
Neem bij onduidelijkheden over de montage
van kinderveiligheidsproducten contact op
met de producent.
N.B.
Laat een kinderzitje nooit los in de auto lig-
gen. Bevestig het altijd volgens de instructies
voor het kinderzitje, ook als u het niet
gebruikt.
Op voorstoel monteren
Controleer bij montage van tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes of de passa-
giersairbag gedeactiveerd is.
Controleer bij montage van in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes of de passagiersair-
bag geactiveerd is.
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
ISOFIX-kinderzitjes zijn alleen te monteren,
wanneer de auto is uitgerust met een
ISOFIX-console
3
(accessoire).
Als het kinderzitje voorzien is van onderste
bevestigingsbanden, adviseert Volvo u om
deze aan de onderste bevestigingspunten
vast te zetten
3
.
Om de montage van kinderzitjes te vereen-
voudigen kunt u gebruikmaken van een
ISOFIX-geleider.
Op achterbank monteren
WAARSCHUWING
Het is niet toegestaan om kinderzitjes met
steunbenen op de middelste zitplaats te mon-
teren, omdat daaraan mogelijk risico's kleven.
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-systeem en goedgekeurd voor i-
Size
4
.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
bevestigingspunten bovenaan. Volvo advi-
seert u om de bovenste bevestigingsbanden
door de hoofdsteunopening te halen alvo-
rens ze vast te zetten aan de bevestigings-
punten. Volg de adviezen van de producent
van het kinderzitje op, als dit niet mogelijk is.
Verstel na het vastzetten van eventuele
onderste bevestigingsbanden van een kin-
derzitje in de onderste bevestigingspunten
de desbetreffende stoel niet meer. Vergeet
niet om bij het demonteren van een kinder-
zitje ook altijd eventuele onderste bevesti-
gingsbanden te verwijderen.
3
Het aanbod aan accessoires verschilt per markt.
4
Verschilt per markt.
||
VEILIGHEID
66
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 69)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 70)
VEILIGHEID
}}
67
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die
de veiligheidsgordel in de auto
gebruiken
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken kinderzitjes op de verschillende zitplaatsen
en voor de desbetreffende gewichtsgroepen.
N.B.
Neem alvorens een kinderzitje in de auto te
monteren altijd het hoofdstuk over de mon-
tage van kinderzitjes in de gebruikershandlei-
ding door.
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen de rijrichting in
geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde airbag,
alleen in de rijrichting geplaatste
kinderzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
Groep 0
max. 10 kg
U
A, B
X
U
B
U
B
Groep 0+
max. 13 kg
U
A, B
X
U
B
U
B
Groep 1
9–18 kg
L
C
UF
A, D
U
D
, L
C
U
D
Groep 2
15–25 kg
L
C
UF
A, E
U
E
, L
C
U
E
||
VEILIGHEID
68
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen de rijrichting in
geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde airbag,
alleen in de rijrichting geplaatste
kinderzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
Groep 3
22–36 kg
X
UF
A, E
U
E
U
E
U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes met universele goedkeuring.
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-univer-
seel zijn.
X: deze plaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
A
Zet de rugleuning beter rechtop.
B
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146).
C
Volvo adviseert: Tegen de rijrichting in geplaatst Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E5 04212).
D
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
E
Volvo adviseert: Verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E1 04301312).
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 65)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 69)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 70)
Veiligheidsgordels (p. 47)
VEILIGHEID
69
Plaatsingstabel voor i-Size-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken i-Size-kinderzitjes op de verschillende zit-
plaatsen en voor de desbetreffende gewichts-
groepen.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform
UN Reg R129.
N.B.
Neem alvorens een kinderzitje in de auto te
monteren altijd het hoofdstuk over de mon-
tage van kinderzitjes in de gebruikershandlei-
ding door.
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen de rijrichting in
geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde air-
bag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Buitenste zitplaats achter-
bank
Middelste zitplaats achter-
bank
i-Size-kinderzitje X X
i-U
A, B
X
i-U: Geschikt voor i-Size-kinderzitje met "universele" goedkeuring dat in of tegen de rijrichting in geplaatst is.
X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
A
Volvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie.
B
Volvo adviseert: BeSafe iZi Kid X2 i-Size (typegoedkeuring E4-129R-000002).
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 65)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 70)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kin-
derzitjes (p. 63)
VEILIGHEID
70
Plaatsingstabel voor ISOFIX-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken ISOFIX-kinderzitjes op de verschillende zit-
plaatsen en voor de desbetreffende gewichts-
groepen.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform
UN Reg R44 en de producent van het zitje moet
het desbetreffende automodel op de lijst met
compatibele auto's vermelden.
N.B.
Neem alvorens een kinderzitje in de auto te
monteren altijd het hoofdstuk over de mon-
tage van kinderzitjes in de gebruikershandlei-
ding door.
Gewicht Afmetingscate-
gorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen de
rijrichting in geplaatste
kinderzitjes)
B
Voorstoel (met geac-
tiveerde airbag, alleen
in de rijrichting
geplaatste kinderzi-
tjes)
B
Buitenste zitplaats
achterbank
Middelste zit-
plaats achterbank
Groep 0
max. 10 kg
E
Tegen rijrichting in geplaatst
babyzitje
IL
B, C
, X
D
X
IL
C
X
Groep 0+
max. 13 kg
E
Tegen rijrichting in geplaatst
babyzitje
IL
B, C, E
, X
D
X
IL
C
X
C
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
D
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
VEILIGHEID
}}
71
Gewicht Afmetingscate-
gorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen de
rijrichting in geplaatste
kinderzitjes)
B
Voorstoel (met geac-
tiveerde airbag, alleen
in de rijrichting
geplaatste kinderzi-
tjes)
B
Buitenste zitplaats
achterbank
Middelste zit-
plaats achterbank
Groep 1
9–18 kg
A
In rijrichting geplaatst kinder-
zitje
X
IL
B, E, F
, X
D
IL
F
, IUF
F
XB
In rijrichting geplaatst kinder-
zitje
B1
In rijrichting geplaatst kinder-
zitje
C
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
IL
B, E
, X
D
X IL X
D
Tegen rijrichting in geplaatst
kinderzitje
IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-
universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken gewichtsgroep.
X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes.
A
Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het kinderzitje.
B
Geschikt voor montage van ISOFIX-kinderzitjes met semi-universele goedkeuring (IL), als de auto is uitgerust met een ISOFIX-console (accessoire) (het aanbod aan accessoires verschilt per markt).
C
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146).
D
Geldt bij een auto zonder ISOFIX-console.
E
Stel de rugleuning zo in dat de hoofdsteun het kinderzitje niet raakt.
F
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
||
VEILIGHEID
72
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
N.B.
Als een i-Size/ISOFIX-kinderzitje geen afme-
tingscategorie heeft, moet het automodel op
de voertuiglijst van het kinderzitje staan.
N.B.
Volvo raadt u aan om contact op te nemen
met een erkende Volvo-dealer voor de i-Size/
ISOFIX-kinderzitjes die Volvo adviseert.
Gerelateerde informatie
Positie van kinderzitje (p. 63)
Kinderzitje monteren (p. 65)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 69)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kin-
derzitjes (p. 63)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
74
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur links
In de overzichten wordt aangegeven waar dis-
plays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Stuurwiel en instrumentenpaneel
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistlampen vóór/bocht-
verlichting*, mistachterlicht, op nul zetten van
dagtellers
Stuurpaddles om handmatig te schakelen
met een automatische versnellingsbak*
Head-updisplay*
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
Rechter stuurknoppenset
Stuurwielafstelling
Claxon
Linker knoppenset op het stuur
Motorkap openen
Displayverlichting, achterklep ontgrendelen/
openen* / vergrendelen/sluiten*, koplam-
phoogteregeling van halogeenkoplampen
Plafondconsole
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole
Handmatige dimfunctie van achteruitkijkspie-
gel
Midden- en tunnelconsole
Middendisplay
Alarmlichten, ontwaseming, media
Schakelhendel/keuzehendel
Startknop
Rijmodusknop*
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
Bestuurdersportier
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
75
Geheugens voor instellingen van elektrisch
bedienbare voorstoel*, buitenspiegels en
head-updisplay*
Centrale vergrendeling
Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspiegels,
elektrisch kinderslot*
Instelling van voorstoel
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Verlichtingsbediening (p. 148)
Motor starten (p. 430)
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Versnellingsbak (p. 444)
Instrumenten en bediening bij een
auto met het stuur rechts
In de overzichten wordt aangegeven waar dis-
plays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Stuurwiel en instrumentenpaneel
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
76
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistlampen vóór/bocht-
verlichting*, mistachterlicht, op nul zetten van
dagtellers
Stuurpaddles om handmatig te schakelen
met een automatische versnellingsbak*
Head-updisplay*
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
Rechter stuurknoppenset
Displayverlichting, achterklep ontgrendelen/
openen* / vergrendelen/sluiten*, koplam-
phoogteregeling van halogeenkoplampen
Motorkap openen
Claxon
Stuurwielafstelling
Linker knoppenset op het stuur
Plafondconsole
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole
Handmatige dimfunctie van achteruitkijkspie-
gel
Midden- en tunnelconsole
Middendisplay
Alarmlichten, ontwaseming, media
Schakelhendel/keuzehendel
Startknop
Rijmodusknop*
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
77
Bestuurdersportier
Geheugens voor instellingen van elektrisch
bedienbare voorstoel*, buitenspiegels en
head-updisplay*
Centrale vergrendeling
Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspiegels,
elektrisch kinderslot*
Instelling van voorstoel
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Verlichtingsbediening (p. 148)
Motor starten (p. 430)
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Versnellingsbak (p. 444)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
78
Bestuurdersdisplay
Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer
over de auto en het rijden.
Van het bestuurdersdisplay maken deel uit
meters, indicatoren en controle- en waarschu-
wingssymbolen. Wat er op het bestuurdersdisplay
wordt weergegeven, hangt af van de uitrusting,
instellingen en de op dat moment actieve func-
ties van de auto.
Het bestuurdersdisplay wordt geactiveerd zodra
er een portier wordt geopend, d.w.z. in contact-
slotstand 0. Het bestuurdersdisplay dooft, als het
enige tijd niet wordt gebruikt. Om het weer te
activeren moet u het volgende doen:
Bedien het rempedaal.
Activeer contactslotstand I.
Open een van de portieren.
Het bestuurdersdisplay is verkrijgbaar in twee uit-
voeringen: één van 12 inch* en één van 8 inch.
WAARSCHUWING
Bij storingen in het bestuurdersdisplay kan
mogelijk geen informatie over het remsys-
teem, de airbags of andere veiligheidssyste-
men worden weergegeven. U kunt de status
van de autosystemen dan niet controleren en
evenmin waarschuwingen en informatie ont-
vangen.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de auto, als het
bestuurdersdisplay na de activering/start
dooft of niet oplicht of als het bestuurdersdis-
play of delen ervan onleesbaar zijn. Bezoek
onmiddellijk een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Bestuurdersdisplay, 12 inch*
Positie op het bestuurdersdisplay:
Links In het midden Rechts
Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen
Toerenteller/ECO-meter
A
Dagtellers Buitentemperatuurmeter Schakelindicator
Kilometerteller
B
Klok Rijmodus
Informatie over cruisecontrol en snel-
heidsbegrenzer
Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstellin-
gen
Brandstofmeter
Verkeersbordinformatie*
Informatie over portieren en gordels Status van Start/Stop-systeem
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
79
Links In het midden Rechts
- Mediaspeler Actieradius op tank
-
Navigatiekaart*
Momentaan brandstofverbruik
- Telefoon Appmenu (te activeren met de knoppenset op het
stuurwiel)
- Stembediening -
-
Kompas
A
-
A
Afhankelijk van de gekozen rijmodus.
B
Gecumuleerde afstand.
Bestuurdersdisplay, 8 inch
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
80
Positie op het bestuurdersdisplay:
Links In het midden Rechts
Brandstofmeter Snelheidsmeter Mediaspeler
Rijmodus
Verkeersbordinformatie*
Telefoon
Schakelindicator Informatie over cruisecontrol en snelheidsbegrenzer
Navigatie-informatie*
Toerenteller/ECO-meter
A
Informatie over portieren en gordels Klok
Actieradius op tank Status van Start/Stopp-systeem Appmenu (te activeren met de knoppenset op het stuurwiel)
Buitentemperatuurmeter - Momentaan brandstofverbruik
Controle- en waarschuwingssymbolen -
Kilometerteller
B
- - Dagtellers
- - Controle- en waarschuwingssymbolen
- - Stembediening
- - Motortemperatuurmeter
- - Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstellingen
- -
Kompas
A
A
Afhankelijk van de gekozen rijmodus.
B
Gecumuleerde afstand.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
81
Dynamisch symbool
Het dynamische symbool in zijn
basisvorm.
In het midden van het bestuurdersdisplay staat
een dynamisch symbool dat er afhankelijk van het
type melding anders uitziet. Een amberkleurige of
rode markering rond het symbool geeft de ern-
stigheidsgraad van controle- en waarschuwings-
meldingen aan. Aan de hand van een animatie is
de basisvorm te wijzigen in een groeiend symbool
om grafisch aan te geven waar het probleem zich
bevindt of om informatie te verduidelijken.
Voorbeeld van controlesymbool.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor bestuurdersdisplay (p. 82)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 91)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 89)
Boordcomputer (p. 83)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 99)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
82
Instellingen voor bestuurdersdisplay
Instellingen voor de weergave-opties van het
bestuurdersdisplay zijn te verrichten in het appli-
catiemenu van het bestuurdersdisplay en in het
instellingsmenu van het middendisplay.
Instellingen in appmenu van
bestuurdersdisplay
In het appmenu is te kiezen welke informatie op
het bestuurdersdisplay moet verschijnen:
boordcomputer
mediaspeler
telefoon
navigatiesysteem*.
Instellingen op middendisplay
Informatietype kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Displays Informatie
bestuurdersscherm
.
3. Kies wat er op de achtergrond moet verschij-
nen:
Geen info in achtergrond tonen
Info huidige gespeelde media tonen
Navigatie ook tonen zonder
ingestelde route
1
.
Thema kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Displays Toon skins
3. Kies thema (uiterlijk) van het bestuurdersdis-
play:
Glass
Minimalistic
Performance
Chrome Rings.
Taal kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
Systeem Systeemtalen en -
eenheden
Systeemtaal om een taal te
kiezen.
> Een wijziging werkt door op de taal op alle
niveaus.
De instellingen zijn persoonlijk en worden auto-
matisch opgeslagen onder het actieve gebrui-
kersprofiel.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 99)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
1
Alleen bij het 12 inch bestuurdersdisplay verschijnt een kaart*. Bij het 8 inch bestuurdersdisplay verschijnt alleen routebegeleiding.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
83
Brandstofmeter
De brandstofmeter op het bestuurdersdisplay
geeft het brandstofpeil in de tank aan.
Brandstofmeter op 12 inch bestuurdersdis-
play:
Het beige gebied van de brandstofmeter geeft
het brandstofpeil in de tank aan.
Wanneer het brandstofpeil gering is en u moet
bijtanken, gaat het amberkleurige tanksymbool
branden. De boordcomputer geeft ook de reste-
rende actieradius op de tank aan.
Brandstofmeter op 8 inch bestuurdersdis-
play:
De balkjes van de brandstofmeter geven het
brandstofpeil in de tank aan.
Wanneer het brandstofpeil gering is en u moet
bijtanken, gaat het amberkleurige tanksymbool
branden. De boordcomputer geeft ook de reste-
rende actieradius op de tank aan. Wanneer het
brandstofpeil kritiek laag is, rest nog één amber-
kleurig balkje. Tank de auto dan zo spoedig
mogelijk bij.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Brandstof tanken (p. 472)
Brandstoftank - inhoud (p. 681)
Boordcomputer
De boordcomputer van de auto registreert en
berekent waarden zoals afgelegde afstand,
brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tij-
dens het rijden.
Om eenvoudiger zuinig te kunnen rijden, worden
het momentane en het gemiddelde brandstofver-
bruik geregistreerd. De boordcomputerinformatie
is weer te geven op het bestuurdersdisplay.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
84
12 inch bestuurdersdisplay*.
8 inch bestuurdersdisplay.
De volgende meters maken deel uit van de
boordcomputer:
Dagtellers
Kilometerteller
Momentaan brandstofverbruik
Actieradius op tank
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk zijn
te wijzigen via de systeeminstellingen op het mid-
dendisplay.
Dagtellers
Er zijn twee dagtellers, TM en TA.
TM kan handmatig op nul worden gezet en TA
wordt automatisch op nul gezet als de auto mini-
maal vier uur niet wordt gebruikt.
Tijdens de rit wordt informatie geregistreerd over:
Afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik.
De waarden zijn berekend op basis van de waar-
den sinds de laatste reset.
Kilometerteller
De kilometerteller registreert de totale afgelegde
afstand van de auto. Deze waarde is niet op nul
te zetten.
Momentaan brandstofverbruik
Deze meter geeft het actuele brandstofverbruik
van de auto aan. De waarde wordt zowat iedere
seconde bijgewerkt.
Actieradius op tank
De boordcomputer berekent de actieradius op
basis van de resterende hoeveelheid brandstof in
de tank.
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
30 km (20 mijl) en de resterende hoeveelheid
brandstof.
Als de meter "----" aangeeft, is er te weinig
brandstof over om de actieradius te kunnen bere-
kenen. Tank zo spoedig mogelijk.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius.
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
De alternatieve digitale snelheidsmeter vereen-
voudigt het rijden in landen waar verkeersborden
met de voorgeschreven snelheden een andere
eenheid hebben dan wat de instrumenten van de
auto laten zien.
De digitale snelheid wordt dan weergegeven in
de eenheid die de analoge snelheidsmeter juist
niet geeft. Is de analoge snelheidsmeter inge-
steld op mph, dan wordt de snelheid op de
boordcomputermeter weergegeven in km/h en
omgekeerd.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
85
Gerelateerde informatie
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 85)
Dagteller resetten (p. 86)
Verbruiksinfo weergeven op het middendis-
play (p. 86)
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Rijstatistieken tonen op het
bestuurdersdisplay
De door de boordcomputer geregistreerde en
berekende waarden kunnen worden weergege-
ven op het bestuurdersdisplay.
De waarden worden opgeslagen in een boord-
computerapp. Via het appmenu kunt u die infor-
matie kiezen die op het bestuurdersdisplay moe-
ten worden weergegeven.
Open het appmenu
2
en blader erin met de rechter
stuurknoppenset.
Appmenu
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
1. Open het appmenu op het bestuurdersdis-
play door op (1) te drukken.
(Het appmenu is niet te openen als er nog
een onbevestigde melding op het bestuur-
dersdisplay staat. De melding moet eerst
worden bevestigd voordat het appmenu te
openen is.)
2. Navigeer naar de boordcomputerapp door
met (2) naar links of rechts te vegen.
> Op de bovenste vier menuregels staan de
gemeten waarden voor dagteller TM. Op
de vier menuregels eronder staan de
gemeten waarden voor dagteller TA. Bla-
der omhoog of omlaag in de lijst met (3).
3. Blader verder omlaag naar de alternatievenk-
noppen om te kiezen welke informatie op het
bestuurdersdisplay moet worden weergege-
ven:
Actieradius op tank
Kilometerteller
Afgelegde afstand voor dagteller TM, TA
of geen weergave van afgelegde afstand
Momentaan brandstofverbruik, gemiddeld
verbruik voor TM of TA of geen weergave
van het brandstofverbruik
Toerist (alternatieve snelheidsmeter).
Selecteer of deselecteer een optie met de
knop O (4). De wijziging gaat meteen in.
2
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
86
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 83)
Dagteller resetten (p. 86)
Dagteller resetten
Reset de dagteller met de linker stuurhendel.
Reset alle informatie van de dagteller TM
(dat wil zeggen actieradius, gemiddeld ver-
bruik, gemiddelde snelheid en rijtijd) door de
RESET-knop op de linker stuurhendel lang
in te drukken.
Bij kort indrukken van de RESET-knop reset
u alleen de actieradius.
Dagteller TA heeft alleen een automatische
resetfunctie die start, wanneer de auto vier uur
lang niet wordt gebruikt.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 83)
Verbruiksinfo weergeven op het
middendisplay
De verbruiksinfo van de boordcomputer ver-
schijnt in grafische vorm op het middendisplay
en biedt u het overzicht waarmee u eenvoudig
zuiniger kunt rijden.
Open de app Bestuurder
prestaties op het appscherm
om de verbruiksinfo weer te
geven.
Elke staaf in het diagram staat
voor een afstand van 1, 10 of
100 km (of miles). Tijdens het rijden worden de
staven van rechts naar links aangevuld. De staaf
uiterst rechts geeft de waarde voor de actuele
etappe aan.
Het gemiddelde brandstofverbruik en de totale
rijtijd zijn bepaald op basis van de verbruiksinfo
sinds de laatste nulstelling.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
87
Verbruiksinfo van de boordcomputer
3
.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor verbruiksinfo (p. 87)
Boordcomputer (p. 83)
Instellingen voor verbruiksinfo
De instellingen voor verbruiksinfo zijn op nul te
stellen of aan te passen.
1.
Open de app
Bestuurder prestaties op het
appscherm om de verbruiksinfo weer te
geven.
2.
Druk op
Voorkeur om
de schaalverdeling te wijzigen. Kies een
resolutie van 1, 10 of 100 km/miles voor
de staaf.
de verbruiksinfo na afloop van een rit op
nul te zetten. Wanneer de auto meer dan
4 uur stilgestaan heeft.
de gegevens over de actuele rit op nul te
zetten.
Verbruiksinfo, berekend gemiddeld verbruik
en totale rijtijd worden altijd gelijktijdig op nul
gezet.
Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk zijn
te wijzigen via de systeeminstellingen op het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Verbruiksinfo weergeven op het middendis-
play (p. 86)
Boordcomputer (p. 83)
Dagteller resetten (p. 86)
3
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
88
Tijd en datum
De klok is zichtbaar op zowel bestuurders- als
middendisplay.
Positie van de klok
Positie van de klok bij een 12 inch en een 8 inch
bestuurdersdisplay.
Op het middendisplay zit de klok rechts bovenaan
op de statusbalk.
In sommige situaties kan de klok op het bestuur-
dersdisplay schuilgaan achter meldingen en
informatie.
Instellingen voor tijd en datum
Kies Instellingen Systeem Datum en
tijd
op het hoofdscherm van het middendis-
play om de instellingen voor tijd- en datum-
formaat te wijzigen.
Stel de tijd en datum in door op de pijlen
omhoog of omlaag op het touchscreen te
drukken.
Automatische tijd voor auto's met gps
Bij een auto met navigatiesysteem kunt u
Automatische tijd kiezen. De tijdzone wordt dan
automatisch ingesteld aan de hand van waar de
auto zich bevindt. Voor een bepaald type naviga-
tiesysteem moet ook de huidige locatie (land)
worden ingesteld om de juiste tijdzone te krijgen.
Als Automatische tijd niet is gekozen, stelt u
tijd en datum met de pijlen omhoog of omlaag op
het touchscreen.
Zomertijd
In sommige landen kan automatische instelling
van de zomertijd worden geselecteerd met
Auto.
Voor alle overige landen kan de zomertijd worden
ingesteld met Aan of Uit.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter staat aangegeven
op het bestuurdersdisplay.
Een sensor registreert de temperatuur buiten de
auto.
Positie van de buitentemperatuurmeter bij een 12 inch
en een 8 inch bestuurdersdisplay.
Als de auto geparkeerd heeft gestaan, is het
mogelijk dat de meter een te hoge temperatuur
aangeeft.
Wanneer de buitentemperatuur in het gebied –5
tot +2 °C (23 tot 36 °F) ligt, brandt er ook een
sneeuwvloksymbool op het bestuurdersdisplay,
dat voor slipgevaar waarschuwt.
Het sneeuwvloksymbool gaat ook tijdelijk bran-
den op het head-updisplay, als de auto daarmee
is uitgerust.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
89
Wijzig de eenheid voor o.a. de temperatuurmeter
via systeeminstellingen op het hoofdscherm van
het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Systeemeenheden wijzigen (p. 128)
Controlesymbolen op
bestuurdersdisplay
De controlesymbolen attenderen u erop dat de
bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de des-
betreffende systemen actief zijn of dat er storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
Symbool Betekenis
Informatie, lees displaymelding
Bij een afwijking in een van de
autosystemen gaat het informatie-
symbool branden op het bestuur-
dersdisplay en verschijnt er een
displaytekst. Het informatiesymbool
kan ook gaan branden in combina-
tie met andere symbolen.
Storing in remsysteem
Het symbool brandt bij een storing
in de parkeerrem.
Storing in ABS
Als het symbool brandt, is het sys-
teem defect. Het normale remsys-
teem van de auto werkt dan nog
wel, zij het zonder ABS-regeling.
Symbool Betekenis
Automatische rem aan
Het symbool brandt, wanneer de
functie actief is en de bedrijfsrem
of parkeerrem ingrijpen. De rem
zorgt dat de auto stil blijft staan,
nadat deze tot stilstand is geko-
men.
Bandenspanningssysteem
Het symbool brandt bij een te lage
bandenspanning. Bij een storing in
het bandenspanningssysteem gaat
het symbool eerst ca. 1 minuut
knipperen en vervolgens perma-
nent branden. Dit kan komen door-
dat het systeem niet als beoogd
een lage bandenspanning kan
registreren of daarvoor waarschu-
wen.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-
nigingssysteem kan na een motor-
start het symbool gaan branden.
Rijd voor een controle naar een
werkplaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
90
Symbool Betekenis
Richtingaanwijzer links en
rechts
De symbolen knipperen als de rich-
tingaanwijzers worden gebruikt.
Stadslichten voor/achterlichten
Het symbool brandt, wanneer de
stadslichten zijn ingeschakeld.
Fout in het koplampsysteem
Het symbool brandt, als er een sto-
ring is opgetreden in het ABL
(Active Bending Lights) of als er
een andere storing is opgetreden
in het koplampsysteem.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw licht
als het automatisch groot licht aan
is.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit licht
als het automatisch groot licht uit
is.
Symbool Betekenis
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer u het
groot licht voert of grootlichtsigna-
len geeft.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw licht
als het automatisch groot licht aan
is. Stadslichten zijn ingeschakeld.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit licht
als het automatisch groot licht uit
is. Stadslichten zijn ingeschakeld.
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer het
groot licht en de stadslichten zijn
ingeschakeld.
Mistlampen aan
Het symbool brandt, wanneer de
mistlampen voor zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht aan
Het symbool brandt, wanneer het
mistachterlicht is ingeschakeld.
Symbool Betekenis
Regensensor aan
Dit symbool brandt, wanneer de
regensensor aanstaat.
Preconditioning aan
Het symbool brandt, wanneer de
motor- en interieurverwarming/
airconditioning voor preconditio-
ning van de auto zorgen.
Stabiliteitsregeling
Het knipperende symbool geeft
aan dat de stabiliteitsregeling
werkt. Als het symbool continu
brandt is er sprake van een storing
in het systeem.
Stabiliteitsregeling, Sport-stand
Het symbool brandt, wanneer de
Sport-stand is geactiveerd. De
Sport-stand maakt een actievere
rijervaring mogelijk. Het systeem
registreert dan of de gaspedaal- en
stuurwielbediening alsook het
bochtenwerk aan te merken zijn als
sportiever dan normaal, waarna het
systeem toestaat dat de achtertrein
een gecontroleerde vorm van slip-
pen vertoont voordat het ingrijpt en
de auto stabiliseert.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
91
Symbool Betekenis
Rijbaanassistent
Wit symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is waargenomen.
Grijs symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is niet waargeno-
men.
Amberkleurig symbool: Rijbaanas-
sistent waarschuwt/grijpt in.
Rijbaanassistent en regensen-
sor
Wit symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is waargenomen.
De regensensor is aan.
Grijs symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is niet waargeno-
men. De regensensor is aan.
AdBlue-systeem
A
Het symbool brandt bij een gering
AdBlue-peil of bij een storing in
het AdBlue-systeem.
A
Geldt voor een auto met dieselmotor.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 91)
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
De waarschuwingssymbolen attenderen u erop
dat belangrijke functies zijn ingeschakeld of dat
er ernstige storingen of gebreken zijn opgetre-
den.
Symbool Betekenis
Waarschuwing
Het rode waarschuwingssymbool
gaat branden, wanneer er een sto-
ring is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid
en/of de rijeigenschappen van de
auto. Er verschijnt tegelijkertijd een
verklarende tekstmelding op het
bestuurdersdisplay. Het waarschu-
wingssymbool kan ook gaan bran-
den in combinatie met andere sym-
bolen.
Gordelwaarschuwing
Het symbool brandt of knippert als
u of de voorpassagier geen veilig-
heidsgordel draagt of als iemand
op de achterbank de gordel heeft
losgenomen.
Symbool Betekenis
Airbags
Als het symbool tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing geregistreerd in een van de
veiligheidssystemen van de auto.
Lees de melding op het bestuur-
dersdisplay. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
Bezoek de dichtstbijzijnde erkende
werkplaats om het remvloeistofpeil
te laten controleren en aanpassen.
Parkeerrem aangezet
Het lampje brandt continu, wan-
neer u de parkeerrem hebt aange-
zet.
Een knipperend symbool houdt in
dat er een storing is opgetreden.
Lees de melding op het bestuur-
dersdisplay.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
92
Symbool Betekenis
Lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk
af en controleer het motoroliepeil.
Vul zo nodig olie bij. Als het lampje
oplicht terwijl het oliepeil in orde is,
moet u contact opnemen met een
werkplaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Dynamo laadt niet bij
Het lampje gaat tijdens het rijden
branden, als er sprake is van een
storing in het elektrisch systeem.
Bezoek een werkplaats. Volvo advi-
seert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Dreigende botsing
City Safety geeft een waarschu-
wing bij een dreigende botsing met
andere voertuigen, voetgangers,
fietsers en grotere dieren.
Gerelateerde informatie
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 89)
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Licentieovereenkomst voor
bestuurdersdisplay
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgt een Engelse versie van de overeenkomst
tussen Volvo en producenten of ontwikkelaars.
Boost Software License 1.0
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person or organization obtaining a copy of
the software and accompanying documentation
covered by this license (the "Software") to use,
reproduce, display, distribute, execute, and
transmit the Software, and to prepare derivative
works of the Software, and to permit third-parties
to whom the Software is furnished to do so, all
subject to the following: The copyright notices in
the Software and this entire statement, including
the above license grant, this restriction and the
following disclaimer, must be included in all
copies of the Software, in whole or in part, and all
derivative works of the Software, unless such
copies or derivative works are solely in the form
of machine-executable object code generated by
a source language processor.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE, TITLE AND NON-
INFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDERS OR ANYONE
DISTRIBUTING THE SOFTWARE BE LIABLE
FOR ANY DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, TORT OR
OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN
CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE
USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
93
BSD 4-clause "Original" or "Old" License
Copyright (c) 1982, 1986, 1990, 1991, 1993
The Regents of the University of California. All
rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
3. All advertising materials mentioning features
or use of this software must display the
following acknowledgement: This product
includes software developed by the
University of California, Berkeley and its
contributors.
4. Neither the name of the University nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derived from
this software without specific prior written
permission.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS'' AND
ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE
REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE
FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL,
SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL
DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
BSD 3-clause "New" or "Revised" License
Copyright (c) 2011-2014, Yann Collet.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
3. Neither the name of the organisation nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derive from this
software without specific prior written
permission.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS
"AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER
OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
94
BSD 2-clause “Simplified” license
Copyright (c) <YEAR>, <OWNER> All rights
reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS
"AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER
OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
The views and conclusions contained in the
software and documentation are those of the
authors and should not be interpreted as
representing official policies, either expressed or
implied, of the FreeBSD Project.
FreeType Project License
1. 1 Copyright 1996-1999 by David Turner,
Robert Wilhelm, and Werner Lemberg
Introduction The FreeType Project is
distributed in several archive packages; some
of them may contain, in addition to the
FreeType font engine, various tools and
contributions which rely on, or relate to, the
FreeType Project. This license applies to all
files found in such packages, and which do
not fall under their own explicit license. The
license affects thus the FreeType font
engine, the test programs, documentation
and makefiles, at the very least. This license
was inspired by the BSD, Artistic, and IJG
(Independent JPEG Group) licenses, which
all encourage inclusion and use of free
software in commercial and freeware
products alike. As a consequence, its main
points are that: o We don't promise that this
software works. However, we are be
interested in any kind of bug reports. (`as is'
distribution) o You can use this software for
whatever you want, in parts or full form,
without having to pay us. (`royalty-free'
usage) o You may not pretend that you wrote
this software. If you use it, or only parts of it,
in a program, you must acknowledge
somewhere in your documentation that
you've used the FreeType code. (`credits')
We specifically permit and encourage the
inclusion of this software, with or without
modifications, in commercial products,
provided that all warranty or liability claims
are assumed by the product vendor. Legal
Terms 0. Definitions Throughout this license,
the terms `package', `FreeType Project', and
`FreeType archive' refer to the set of files
originally distributed by the authors (David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg) as the `FreeType project', be they
named as alpha, beta or final release. `You'
refers to the licensee, or person using the
project, where `using' is a generic term
including compiling the project's source code
as well as linking it to form a `program' or
`executable'. This program is referred to as `a
program using the FreeType engine'. This
license applies to all files distributed in the
original FreeType archive, including all source
code, binaries and documentation, unless
otherwise stated in the file in its original,
unmodified form as distributed in the original
archive. If you are unsure whether or not a
particular file is covered by this license, you
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
95
must contact us to verify this. The FreeType
project is copyright (C) 1996-1999 by David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg. All rights reserved except as
specified below. 1. No Warranty THE
FREETYPE ARCHIVE IS PROVIDED `AS IS'
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EITHER EXPRESSED OR IMPLIED,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND
FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE.
IN NO EVENT WILL ANY OF THE
AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY DAMAGES CAUSED BY
THE USE OR THE INABILITY TO USE, OF
THE FREETYPE PROJECT. As you have not
signed this license, you are not required to
accept it. However, as the FreeType project
is copyrighted material, only this license, or
another one contracted with the authors,
grants you the right to use, distribute, and
modify it. Therefore, by using, distributing, or
modifying the FreeType project, you indicate
that you understand and accept all the terms
of this license.
2. Redistribution Redistribution and use in
source and binary forms, with or without
modification, are permitted provided that the
following conditions are met: o Redistribution
of source code must retain this license file
(`licence.txt') unaltered; any additions,
deletions or changes to the original files
must be clearly indicated in accompanying
documentation. The copyright notices of the
unaltered, original files must be preserved in
all copies of source files. o Redistribution in
binary form must provide a disclaimer that
states that the software is based in part of
the work of the FreeType Team, in the
distribution documentation. We also
encourage you to put an URL to the
FreeType web page in your documentation,
though this isn't mandatory. These conditions
apply to any software derived from or based
on the FreeType code, not just the
unmodified files. If you use our work, you
must acknowledge us. However, no fee need
be paid to us.
3. Advertising The names of FreeType's authors
and contributors may not be used to endorse
or promote products derived from this
software without specific prior written
permission. We suggest, but do not require,
that you use one or more of the following
phrases to refer to this software in your
documentation or advertising materials:
`FreeType Project', `FreeType Engine',
`FreeType library', or `FreeType Distribution'.
4. Contacts There are two mailing lists related
to FreeType: o [email protected]
Discusses general use and applications of
FreeType, as well as future and wanted
additions to the library and distribution. If you
are looking for support, start in this list if you
haven't found anything to help you in the
documentation. o [email protected]
Discusses bugs, as well as engine internals,
design issues, specific licenses, porting, etc.
o http://www.freetype.org Holds the current
FreeType web page, which will allow you to
download our latest development version and
read online documentation. You can also
contact us individually at: David Turner
<[email protected]> Robert Wilhelm
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
96
Libpng License
This copy of the libpng notices is provided for
your convenience. In case of any discrepancy
between this copy and the notices in the file
png.h that is included in the libpng distribution,
the latter shall prevail.
COPYRIGHT NOTICE, DISCLAIMER, and
LICENSE:
If you modify libpng you may insert additional
notices immediately following this sentence.
libpng versions 1.0.7, July 1, 2000, through
1.0.13, April 15, 2002, are Copyright (c)
2000-2002 Glenn Randers-Pehrson and are
distributed according to the same disclaimer and
license as libpng-1.0.6 with the following
individuals added to the list of Contributing
Authors
Simon-Pierre Cadieux
Eric S. Raymond
Gilles Vollant
and with the following additions to the disclaimer:
There is no warranty against interference with
your enjoyment of the library or against
infringement. There is no warranty that our efforts
or the library will fulfill any of your particular
purposes or needs. This library is provided with all
faults, and the entire risk of satisfactory quality,
performance, accuracy, and effort is with the user.
libpng versions 0.97, January 1998, through
1.0.6, March 20, 2000, are Copyright (c) 1998,
1999 Glenn Randers-Pehrson, and are
distributed according to the same disclaimer and
license as libpng-0.96, with the following
individuals added to the list of Contributing
Authors:
Tom Lane
Glenn Randers-Pehrson
Willem van Schaik
libpng versions 0.89, June 1996, through 0.96,
May 1997, are Copyright (c) 1996, 1997
Andreas Dilger Distributed according to the same
disclaimer and license as libpng-0.88, with the
following individuals added to the list of
Contributing Authors:
John Bowler
Kevin Bracey
Sam Bushell
Magnus Holmgren
Greg Roelofs
Tom Tanner
libpng versions 0.5, May 1995, through 0.88,
January 1996, are Copyright (c) 1995, 1996 Guy
Eric Schalnat, Group 42, Inc.
For the purposes of this copyright and license,
"Contributing Authors" is defined as the following
set of individuals:
Andreas Dilger
Dave Martindale
Guy Eric Schalnat
Paul Schmidt
Tim Wegner
The PNG Reference Library is supplied "AS IS".
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
disclaim all warranties, expressed or implied,
including, without limitation, the warranties of
merchantability and of fitness for any purpose.
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
assume no liability for direct, indirect, incidental,
special, exemplary, or consequential damages,
which may result from the use of the PNG
Reference Library, even if advised of the
possibility of such damage.
Permission is hereby granted to use, copy,
modify, and distribute this source code, or
portions hereof, for any purpose, without fee,
subject to the following restrictions:
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
97
1. The origin of this source code must not be
misrepresented.
2. Altered versions must be plainly marked as
such and must not be misrepresented as
being the original source.
3. This Copyright notice may not be removed or
altered from any source or altered source
distribution.
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
specifically permit, without fee, and encourage
the use of this source code as a component to
supporting the PNG file format in commercial
products. If you use this source code in a product,
acknowledgment is not required but would be
appreciated.
A "png_get_copyright" function is available, for
convenient use in "about" boxes and the like:
printf("%s",png_get_copyright(NULL));
Also, the PNG logo (in PNG format, of course) is
supplied in the files "pngbar.png" and
"pngbar.jpg (88x31) and "pngnow.png" (98x31).
Libpng is OSI Certified Open Source Software.
OSI Certified Open Source is a certification mark
of the Open Source Initiative.
Glenn Randers-Pehrson [email protected]
April 15, 2002
MIT License
Copyright (c) <year> <copyright holders>
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of this software and
associated documentation files (the "Software"),
to deal in the Software without restriction,
including without limitation the rights to use,
copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software,
and to permit persons to whom the Software is
furnished to do so, subject to the following
conditions:
The above copyright notice and this permission
notice shall be included in all copies or
substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR
OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION
OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE,
ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION
WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR
OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
zlib License
The zlib/libpng License Copyright (c) <year>
<copyright holders>
This software is provided 'as-is', without any
express or implied warranty. In no event will the
authors be held liable for any damages arising
from the use of this software.
Permission is granted to anyone to use this
software for any purpose, including commercial
applications, and to alter it and redistribute it
freely, subject to the following restrictions:
1. The origin of this software must not be
misrepresented; you must not claim that you
wrote the original software. If you use this
software in a product, an acknowledgment in
the product documentation would be
appreciated but is not required.
2. Altered source versions must be plainly
marked as such, and must not be
misrepresented as being the original
software.
3. This notice may not be removed or altered
from any source distribution.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
98
SGI Free Software B License Version 2.0.
SGI FREE SOFTWARE LICENSE B (Version 2.0,
Sept. 18, 2008)
Copyright (C) [dates of first publication] Silicon
Graphics, Inc. All Rights Reserved. Permission is
hereby granted, free of charge, to any person
obtaining a copy of this software and associated
documentation files (the "Software"), to deal in
the Software without restriction, including without
limitation the rights to use, copy, modify, merge,
publish, distribute, sublicense, and/or sell copies
of the Software, and to permit persons to whom
the Software is furnished to do so, subject to the
following conditions: The above copyright notice
including the dates of first publication and either
this permission notice or a reference to http://
oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in
all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY
CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE
OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of
Silicon Graphics, Inc. shall not be used in
advertising or otherwise to promote the sale, use
or other dealings in this Software without prior
written authorization from Silicon Graphics, Inc.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay
Via het applicatiemenu (appmenu) van het
bestuurdersdisplay krijgt u snel toegang tot de
meest gebruikte functies voor bepaalde apps.
Het appmenu op het bestuurdersdisplay is te gebruiken
in plaats van het middendisplay. De afbeelding is sche-
matisch, zodat afwijkingen in de opzet mogelijk zijn.
Het appmenu verschijnt op het bestuurdersdis-
play en navigatie is mogelijk via de rechter stuur-
knoppenset. Dankzij het appmenu kunt u eenvou-
diger van app of appfunctie wisselen zonder
daarvoor uw handen van het stuur te hoeven
nemen.
Functies van het appmenu
U hebt toegang tot uiteenlopende functies via
verschillende apps. Vanuit het appmenu zijn de
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
99
volgende apps en de bijbehorende appfuncties te
regelen:
App Functies
Boordcom-
puter
Dagteller kiezen, kiezen wat op
het bestuurdersdisplay moet
worden weergegeven en derge-
lijke.
Mediaspe-
ler
Actieve bron voor mediaspeler
kiezen.
Telefoon Contact in de gesprekslijst bel-
len.
Navigatie Begeleiding naar de bestem-
ming e.d.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 78)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 99)
Appmenu op bestuurdersdisplay
hanteren
Het applicatiemenu (appmenu) op het bestuur-
dersdisplay is te gebruiken via de rechter stuur-
knoppenset.
Appmenu en rechter stuurknoppenset.
Openen/sluiten
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
Appmenu openen/sluiten
Druk op Openen/sluiten (1).
(Het appmenu is niet te openen als er nog
een onbevestigde melding op het bestuur-
dersdisplay staat. De melding moet eerst
worden bevestigd voordat het appmenu te
openen is.)
> Het appmenu wordt geopend/gesloten.
Het appmenu wordt na een periode van inactivi-
teit automatisch gesloten of na bepaalde keuzes.
Navigeren en kiezen in appmenu
1. Navigeer door de beschikbare apps door op
links of rechts (2) te drukken.
> In het appmenu verschijnen de functies
voor de vorige/volgende app.
2. Blader door de functies voor de gekozen app
door op omhoog of omlaag (3) te drukken.
3. Bevestig de actuele functie of markeer uw
keuze door op bevestigen (4) te drukken.
> De desbetreffende functie wordt geacti-
veerd, waarna in bepaalde gevallen het
appmenu wordt gesloten.
Als het appmenu weer opent, verschijnen direct
de functies voor de laatst gekozen app.
Gerelateerde informatie
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 98)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
100
Melding op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay kunnen in uiteenlo-
pende situaties meldingen verschijnen om u te
informeren of helpen.
Melding op bestuurdersdisplay
4
.
Melding op bestuurdersdisplay
5
.
Op het bestuurdersdisplay verschijnen meldingen
die voor u als bestuurder belangrijk zijn.
Afhankelijk van de andere informatie die op dit
moment wordt weergegeven, kan de positie van
de meldingen op het bestuurdersdisplay variëren.
De meldingen verdwijnen na enige tijd automa-
tisch of na eventuele bevestiging/reactie van het
bestuurdersdisplay. Als een melding moet wor-
den opgeslagen, wordt deze bewaard in de app
Auto status, die opent vanuit het appscherm op
het middendisplay.
De meldingen kunnen er verschillende uitzien en
worden mogelijk gecombineerd met grafische
voorstellingen, symbolen en knoppen om de des-
betreffende melding bijvoorbeeld te bevestigen
of in te stemmen met een bepaald verzoek.
Servicemeldingen
Hier volgt een greep uit de belangrijke service-
meldingen en hun betekenis.
Melding Betekenis
Stop veilig
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade - bezoek
een werkplaats
B
.
Zet de motor
af
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade - bezoek
een werkplaats
B
.
Service
urgent Rijd
naar werk-
plaats
A
Bezoek een werkplaats
B
om
de auto onmiddellijk te laten
controleren.
Service ver-
eist
A
Bezoek een werkplaats
B
om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Normaal
onderhoud
Bespreek tijd
voor onder-
houd
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt geruime
tijd vóór het geprogram-
meerde tijdstip voor de vol-
gende servicebeurt.
4
Met 8 inch bestuurdersdisplay.
5
Met 12 inch bestuurdersdisplay.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
101
Melding Betekenis
Normaal
onderhoud
Onderhoud
nodig
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt op het
geprogrammeerde tijdstip
voor de volgende service-
beurt.
Normaal
onderhoud
Onderhouds-
termijn ver-
streken
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt wanneer
het geprogrammeerde tijd-
stip voor een servicebeurt is
overschreden.
Tijdelijk uit
A
De bijbehorende functie is
tijdelijk uitgeschakeld en
wordt na enige tijd rijden of
de volgende keer dat u de
motor start automatisch
opnieuw ingeschakeld.
A
Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de
locatie van de storing.
B
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Melding op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 101)
Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren (p. 102)
Melding op het middendisplay (p. 137)
Melding op bestuurdersdisplay
hanteren
Meldingen op het bestuurdersdisplay zijn te han-
teren via de rechter stuurknoppenset.
Melding op bestuurdersdisplay
6
en rechter stuurknop-
penset.
Melding op bestuurdersdisplay
7
en rechter stuurknop-
penset.
Links/rechts
Bevestigen
Bepaalde meldingen op het bestuurdersdisplay
worden gecombineerd met een of meer knoppen
om de desbetreffende meldingen bijvoorbeeld te
bevestigen of in te stemmen met een bepaald
verzoek.
6
Met 8 inch bestuurdersdisplay.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
102
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
1. Navigeer door de beschikbare knoppen door
op links of rechts (1) te drukken.
2. Bevestig uw keuze door te drukken op
bevestigen (2).
> De melding verdwijnt van het bestuurders-
display.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door op bevestigen (2) te
drukken of doe niets, waarna de melding
enige tijd later automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van het bestuurders-
display.
Als een melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard in de app
Auto status, die opent
vanuit het appscherm op het middendisplay. In
verband hiermee verschijnt de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus op het
middendisplay.
Gerelateerde informatie
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren (p. 102)
Melding op het middendisplay (p. 137)
Opgeslagen
bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren
Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay worden in beide
gevallen gehanteerd in het middendisplay.
Opgeslagen meldingen zijn te bekijken in de app Auto
status.
Meldingen die op het bestuur-
dersdisplay zijn weergegeven
en die opgeslagen moeten
worden, worden bewaard in de
app
Auto status op het mid-
dendisplay. In verband hiermee
verschijnt de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus op het
middendisplay.
Opgeslagen melding lezen
Lees de opgeslagen melding direct:
Druk op de knop rechts van de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus in
het middendisplay.
> De opgeslagen melding verschijnt in de
app
Auto status.
Lees de opgeslagen melding achteraf:
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
> De app start in het onderste deelscherm
van het homescherm.
2.
Kies het tabblad
Berichten in de app.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen.
3. Tik op een melding om deze uit te vouwen/
minimaliseren.
> Er verschijnt meer informatie over de mel-
ding in de lijst en de afbeelding links in de
app geeft informatie in grafische vorm
over de melding.
7
Met 12 inch bestuurdersdisplay.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
103
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben in uitgevouwen
vorm twee knoppen, nl. om onderhoud te reserve-
ren of de gebruikershandleiding te lezen.
Onderhoud reserveren voor een opgeslagen mel-
ding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Afspraak aanvragenBel voor een
afspraak
8
om hulp te krijgen bij het reserve-
ren van onderhoud.
>
Met
Afspraak aanvragen: Het tabblad
Afspraken gaat open in de app en u
krijgt een vraag voorgelegd over het
reserveren van onderhoud en reparatie.
Met
Bel voor een afspraak: De tele-
foonapp wordt gestart en deze belt een
onderhoudscentrum om service en repa-
ratie te reserveren.
Lees de gebruikershandleiding voor de opgesla-
gen melding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Handleiding om in de gebruikers-
handleiding over de melding te lezen.
> De gebruikershandleiding gaat open op
het middendisplay en deze geeft informa-
tie die aan de melding is gekoppeld.
Meldingen opgeslagen in de app worden auto-
matisch gewist telkens bij het starten van de
motor.
Gerelateerde informatie
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
Melding op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 101)
Melding op het middendisplay (p. 137)
8
Afhankelijk van de markt. Er moet ook een Volvo ID zijn geregistreerd en een voorkeurswerkplaats zijn gekozen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
104
Overzicht van het middendisplay
Vanaf het middendisplay zijn tal van autofuncties
te regelen. Hier volgt een beschrijving van het
middendisplay en de mogelijkheden ervan.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
105
Drie van de basisschermen van het middendisplay. Veeg naar rechts of naar links om het functie- of appscherm te openen
9
.
Functiescherm - autofuncties die met één
druk te activeren of deactiveren zijn. Som-
mige functies zijn ook zogenoemde trigger-
functies, die vensters met instelmogelijkhe-
den openen. Bijvoorbeeld
Camera. Instellin-
gen voor het head-updisplay* zijn ook te ver-
9
Bij een auto met het stuur rechts zijn de schermen onderling van plaats gewisseld.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
106
richten vanuit het functiescherm, maar aan-
passingen verricht u met de rechter stuur-
knoppenset.
Homescherm - het eerste scherm dat ver-
schijnt bij inschakeling van display.
Het applicatiescherm (appscherm) - apps die
zijn gedownload (apps van derden) maar ook
apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-radio. Druk op een app-pictogram om de
app te openen.
Statusbalk - boven aan het scherm staan de
activiteiten in de auto. Links op de statusbalk
verschijnen netwerk- en aansluitingsgege-
vens en rechts verschijnen mediaspecifieke
informatie en een klok plus een aanduiding
van lopende achtergrondactiviteiten.
Hoofdscherm - sleep het tabblad omlaag om
het hoofdscherm te openen. Van hieruit zijn
Instellingen, Handleiding, Profiel alsook de
opgeslagen berichten van de auto te openen.
In bepaalde gevallen zijn ook contextuele
instellingen (bijv.
Navigatie Instellingen) en
de contextuele gebruikershandleiding (bijv.
Handleiding Navigatie) via het hoofd-
scherm te bereiken.
Navigatie - voert naar de kaartnavigatie, aan
de hand van bijvoorbeeld Sensus
Navigation*. Druk op het deelscherm om het
uit te vouwen.
Media - laatst gebruikte apps die verband
houden met media. Druk op het scherm om
het uit te vouwen.
Telefoon - van hieruit hebt u toegang tot de
telefoon. Druk op het scherm om het uit te
vouwen.
Het extra deelscherm - laatst gebruikte apps
of autosystemen die niet thuishoren in een
van de overige deelschermen. Druk op het
scherm om het uit te vouwen.
Klimaatveld - informatie en rechtstreekse
interactie voor bijvoorbeeld het instellen van
temperatuur en stoelverwarming*. Tik op het
symbool in het midden van het klimaatveld
om het klimaatscherm met meer klimaatin-
stellingen te openen.
Gerelateerde informatie
Middendisplay hanteren (p. 107)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Functiescherm op het middendisplay
(p. 117)
Apps (p. 508)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 119)
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Contextuele instellingen openen op het mid-
dendisplay (p. 129)
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Mediaspeler (p. 517)
Telefoon (p. 532)
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Volume van systeemgeluid uitschakelen of
aanpassen op middendisplay (p. 127)
Opzet van middendisplay aanpassen
(p. 127)
Systeemtaal wijzigen (p. 128)
Systeemeenheden wijzigen (p. 128)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Melding op het middendisplay (p. 137)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
107
Middendisplay hanteren
Veel autofuncties zijn te bedienen en regelen
vanaf het middendisplay. Het middendisplay is
een touchscreen dat op aanraking reageert.
Touchscreenfunctie middendisplay
gebruiken
De schermreacties hangen af van de vraag of u
erop drukt of slepende of vegende bewegingen
maakt. U kunt bijv. van het ene naar het andere
scherm bladeren, objecten markeren, scrollen in
een lijst en apps verplaatsen door het scherm op
verschillende manieren aan te raken.
Dankzij IR-stralen vlak boven het schermopper-
vlak kan het scherm ook vingers op korte afstand
vóór het scherm registreren. Deze technologie
maakt het mogelijk om het scherm ook te gebrui-
ken als u handschoenen aan hebt.
Het display is gelijktijdig door twee mensen te
bedienen, bijv. om het klimaat aan de bestuur-
ders- en passagierszijde in te stellen.
BELANGRIJK
Raak het scherm niet met scherpe voorwer-
pen aan om krassen te voorkomen.
In de onderstaande tabel worden de verschil-
lende methoden voor schermbediening toege-
licht:
Methode Uitvoering Resultaat
Eenmaal indrukken. Een object markeren, een keuze bevestigen of een functie activeren.
Tweemaal snel drukken.
Inzoomen op een digitaal object, zoals de kaart*.
Eenmaal drukken en vast-
houden.
Een object beetpakken. Is te gebruiken om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen*. Houd de vin-
ger(s) op het scherm gedrukt, terwijl u het object naar de gewenste locatie sleept.
Eenmaal drukken met twee
vingers.
Uitzoomen van een digitaal object, zoals de kaart*.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
108
Methode Uitvoering Resultaat
Vegen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Ingedrukt houden en verslepen om apps
of kaartpunten op de kaart te verplaatsen*. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen.
Snel vegen/slepen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Horizontaal of verticaal over het scherm
slepen.
Let erop dat het hoofdscherm mogelijk wordt geopend bij aanraking van het bovenste deel van het scherm.
Spreiden Inzoomen.
Knijpen Uitzoomen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
109
Terugkeren naar homescherm vanuit
een ander scherm
1. Druk kort op de homeknop onder het mid-
dendisplay.
> De laatst geactiveerde stand voor het
homescherm verschijnt.
2. Druk opnieuw kort op de homeknop.
> Alle deelschermen van het homescherm
worden in de standaardstand gezet.
N.B.
In het homescherm van de standaardstand –
druk kort op de homeknop. Op het scherm
verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de
verschillende tegels kunt openen.
In een lijst, artikel of scherm bladeren
Wanneer een bladerindicator zichtbaar is op het
scherm, kunt u omhoog- of omlaagbladeren.
Veeg op een willekeurige plaats op het scherm
omhoog of omlaag.
De bladerindicator verschijnt op het middendisplay, wan-
neer u omhoog of omlaag kunt bladeren.
Bediening op middendisplay gebruiken
Temperatuurregeling.
Tal van autosystemen gebruiken bedieningsele-
menten. Regel bijv. de temperatuur door:
het bedieningselement naar de gewenste
temperatuur te slepen,
op
+ of te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen of te verlagen, of
op de gewenste temperatuur op het bedie-
ningselement te drukken.
Gerelateerde informatie
Middendisplay activeren en deactiveren
(p. 110)
Apps en knoppen op middendisplay verplaat-
sen (p. 119)
Toetsenbord op middendisplay (p. 121)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
110
Middendisplay activeren en
deactiveren
Het middendisplay is te dimmen en te activeren
met de homeknop onder het display.
Homeknop voor middendisplay.
Bij bediening van de homeknop wordt het
scherm gedimd en reageert het touchscreen niet
langer op aanraking. Het klimaatveld blijft nog
steeds zichtbaar. Alle functies die aan het scherm
gekoppeld zijn, zoals klimaat, geluid, routebege-
leiding* en apps blijven werken. Dim het midden-
display bijvoorbeeld om het scherm te reinigen.
Het middendisplay is bijvoorbeeld ook te dimmen
om niet gestoord te worden tijdens het rijden.
1. Houd de fysieke homeknop onder het display
langere tijd ingedrukt.
> Het display dooft, met uitzondering van
het klimaatveld dat nog steeds zichtbaar
is. Alle functies die aan het scherm
gekoppeld zijn blijven werken.
2. Display opnieuw inschakelen - kort op de
homeknop drukken.
> U ziet dan weer hetzelfde als toen het
scherm werd uitgeschakeld.
N.B.
Het scherm kan niet worden uitgezet als er
een bepaald commando op het scherm staat.
N.B.
Het middendisplay wordt automatisch uitge-
schakeld als de motor uit is en het bestuur-
dersportier wordt geopend.
Gerelateerde informatie
Middendisplay reinigen (p. 648)
Opzet van middendisplay aanpassen
(p. 127)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Navigeren in schermen op het
middendisplay
Het middendisplay heeft vijf verschillende basis-
schermen: homescherm, hoofdscherm, klimaat-
scherm, applicatiescherm (appscherm) en func-
tiescherm. Bij het openen van het bestuurders-
portier wordt het display automatisch ingescha-
keld.
Homescherm
Het homescherm is het scherm dat verschijnt bij
inschakeling van het display. Het bestaat uit vier
deelschermen:
Navigatie, Media, Telefoon en
een extra deelscherm.
Een app of autofunctie die gekozen wordt vanuit
het app- of functiemenu, start in het desbetref-
fende deelmenu in het homescherm. Zo start bij-
voorbeeld
FM-radio in het Media-deelscherm.
Het extra deelscherm bestaat uit de laatst
gebruikte app of autofunctie die niet thuishoort in
een van de overige drie schermen.
De deelschermen bevatten beknopte informatie
over de desbetreffende apps.
N.B.
Bij het starten van de auto verschijnt in de
deelschermen van het homescherm informa-
tie over de actuele stand van de apps in het
desbetreffende deelscherm.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
111
N.B.
In het homescherm van de standaardstand –
druk kort op de homeknop. Op het scherm
verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de
verschillende tegels kunt openen.
Statusbalk
Boven aan het scherm staan de activiteiten in de
auto. Links op de statusbalk verschijnen netwerk-
en aansluitingsgegevens en rechts verschijnen
mediaspecifieke gegevens, klok alsook een aan-
duiding dat er achtergrondactiviteiten gaande
zijn.
Hoofdscherm
Hoofdscherm omlaaggesleept.
Midden op de statusbalk boven aan het display
vindt u een tab. Open het hoofdscherm door op
het tabblad te klikken of door van boven naar
beneden over het scherm te slepen/vegen.
Het hoofdscherm biedt altijd toegang tot:
Instellingen
Handleiding
Profiel
De opgeslagen berichten van de auto.
Het hoofdscherm biedt soms toegang tot:
Contextuele instelling (bijvoorbeeld
Navigatie Instellingen). Wijzig instellingen
rechtstreeks in het hoofdscherm wanneer
een app (zoals navigatie) actief is.
Contextuele gebruikershandleiding (bijvoor-
beeld
Handleiding Navigatie). Open recht-
streeks vanuit het hoofdscherm het artikel in
de digitale gebruikershandleiding dat ver-
band houdt met hetgeen op het scherm ver-
schijnt.
Hoofdscherm verlaten - druk op een punt buiten
het hoofdscherm, op de homeknop of onder aan
het hoofdscherm en sleep het omhoog. Het
onderliggende scherm wordt dan weer zichtbaar
zodat u het kunt gebruiken.
N.B.
Het hoofdscherm is niet beschikbaar tijdens
het starten/uitschakelen of als er een display-
tekst op het scherm staat. Dat is evenmin het
geval als het klimaatscherm wordt weergege-
ven.
Klimaatscherm
Onder aan het display is altijd het klimaatveld
zichtbaar. Daar zijn rechtstreeks de meest
gebruikte klimaatinstellingen te verrichten, zoals
het instellen van de temperatuur en de stoelver-
warming*.
Tik op het symbool midden in het kli-
maatveld om het klimaatscherm te
openen en om toegang te krijgen tot
meer klimaatinstellingen.
Tik op het symbool om het klimaat-
scherm te sluiten en terug te gaan
naar het eerdere scherm.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
112
Applicatiescherm
Applicatiescherm met de apps van de auto.
Veeg van rechts naar links
10
over het display om
vanuit het homescherm het applicatiescherm
(appscherm) te openen. Hier liggen apps die zijn
gedownload (apps van derden) maar ook apps
voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-
radio. Bepaalde apps tonen beknopte informatie
rechtstreeks op het appscherm, zoals het aantal
ongelezen sms-berichten voor
Berichten.
Druk op een app om deze te openen. Deze opent
dan in het deelscherm waar hij bij hoort, bijvoor-
beeld
Media.
Afhankelijk van het aantal apps kunt u omlaag-
bladeren in het appscherm. U doet dat door van
onder naar boven te vegen/slepen.
Ga terug naar het homescherm door van links
naar rechts
10
over het display te vegen of door
op de homeknop te drukken.
Functiescherm
Functiescherm met knoppen voor uiteenlopende auto-
functies.
Veeg van links naar rechts
10
over het display om
vanuit het homescherm het functiescherm te
openen. Van daaruit kunt u verschillende auto-
functies activeren of deactiveren, bijv.
BLIS*,
Lane Keeping Aid* en Parkeerhulp*.
10
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
113
Afhankelijk van het aantal functies kunt u ook
omlaagbladeren in het scherm. U doet dat door
van onder naar boven te vegen/slepen.
In tegenstelling tot het appscherm waar bij een
druk op een app de bijbehorende app wordt
geopend, wordt bij een druk op een functieknop
in het functiescherm alleen de desbetreffende
functie geactiveerd of gedeactiveerd. Bepaalde
functies, de triggerfuncties, openen door erop te
drukken in een eigen venster.
Ga terug naar het homescherm door van rechts
naar links
10
over het display te vegen of door op
de homeknop te drukken.
Gerelateerde informatie
Deelschermen op middendisplay hanteren
(p. 114)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 119)
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Contextuele instellingen openen op het mid-
dendisplay (p. 129)
Gebruikershandleiding op middendisplay
(p. 17)
Bestuurdersprofielen (p. 133)
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Apps (p. 508)
Functiescherm op het middendisplay
(p. 117)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
10
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
114
Deelschermen op middendisplay
hanteren
Het homescherm bestaat uit vier deelschermen:
Navigatie, Media, Telefoon en een extra deel-
scherm. Deze schermen zijn uit te vouwen.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
115
Een deelscherm uitvouwen vanuit standaardstand
Standaardstand en uitgevouwen stand van het deelscherm van het middendisplay.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
116
Deelscherm uitvouwen:
Voor de deelschermen Navigatie, Media en
Telefoon: Druk op een willekeurige plaats
op het deelscherm. Bij het uitvouwen van
een deelscherm verdwijnt het extra deel-
scherm op het homescherm tijdelijk naar de
achtergrond. De andere twee worden inge-
klapt en tonen slechts bepaalde informatie.
Na een druk op het extra deelscherm worden
de andere drie deelschermen ingeklapt en
tonen slechts bepaalde informatie.
In het uitgevouwen scherm hebt u toegang
tot de basisfunctie van de desbetreffende
app.
Uitgevouwen deelscherm sluiten:
Het deelscherm is op drie verschillende
manieren te sluiten:
Tik op het bovenste deel van het uitge-
vouwen deelscherm.
Tik op een ander deelscherm (dan opent
dit namelijk in uitgevouwen stand).
Druk kort op de fysieke homeknop onder
het middendisplay.
Deelscherm maximaliseren of
minimaliseren
Het extra deelscherm
11
en het deelscherm voor
Navigatie zijn te maximaliseren tot volledig
scherm voor nog meer informatie en aanvullende
instelmogelijkheden.
Bij weergave van een gemaximaliseerd deel-
scherm verschijnt er geen informatie van de ove-
rige deelschermen.
Om de app vanuit uitgevouwen
stand te maximaliseren - tik op
het symbool.
Tik op het symbool om terug te
gaan naar de uitgevouwen
stand of druk op de homeknop
onder aan het display.
Homeknop voor middendisplay.
U kunt altijd teruggaan naar het homescherm
door op de homeknop te drukken. Om vanuit de
gemaximaliseerde stand terug te gaan naar de
standaardweergave van het homescherm - druk
tweemaal op de homeknop.
Gerelateerde informatie
Middendisplay hanteren (p. 107)
Middendisplay activeren en deactiveren
(p. 110)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
11
Geldt niet voor alle apps of autofuncties die via het extra deelscherm te openen zijn
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
117
Functiescherm op het
middendisplay
In het functiescherm, een van de basisschermen
van het middendisplay, liggen alle knoppen voor
autofuncties. Navigeer vanuit het homescherm
naar het functiescherm door van links naar
rechts over het display te vegen.
12
.
Verschillende soorten knoppen
Er zijn drie verschillende soorten knoppen voor
autofuncties, zie hieronder:
Soort knop Eigenschap Bijbehorende autofunctie
Functieknoppen Hebben een Aan/Uit-stand.
Bij een geactiveerde functie brandt een led-lampje links van de knopicoon. Druk op de knop
om de bijbehorende functie te activeren/deactiveren.
De meeste knoppen in het functie-
scherm zijn functieknoppen.
Triggerknoppen Hebben geen Aan/Uit-stand.
Bij het gebruik van een triggerknop wordt een venster voor de desbetreffende functie
geopend. Bijvoorbeeld een venster voor aanpassing van de stoelinstellingen.
Camera
Hfdsteun omlaag
Head-up display afstellen
Parkeerknoppen Hebben een Aan/Uit-stand en een aftaststand.
Lijken op functieknoppen maar hebben een extra stand voor het aftasten van parkeerruimte.
Inparkeren
Uitparkeren
12
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
118
Verschillende standen van de knoppen
Wanneer het groene led-lampje brandt van een
functie- of parkeerknop, is de desbetreffende
functie geactiveerd. Bij het activeren van functies
verschijnt voor sommige functies een extra tekst
over wat deze inhouden. De tekst blijft een paar
seconden staan, waarna de knop met het bran-
dende led-lampje verschijnt.
Voor
Lane Keeping Aid verschijnt bijvoorbeeld
de tekst Werkt alleen bij bepaalde snelheden
bij het indrukken van de knop.
Tik eenmaal kort op de knop om de functie te
activeren of deactiveren.
Het systeem is gedeactiveerd, wanneer het led-
lampje is gedoofd.
Wanneer er in de rechter bovenhoek van de knop
een gevarendriehoekje verschijnt, is er sprake van
een fout.
Gerelateerde informatie
Middendisplay hanteren (p. 107)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
119
Apps en knoppen op middendisplay
verplaatsen
De apps en de knoppen voor autofuncties op
het app- en functiescherm zijn te verplaatsen en
naar wens anders te organiseren.
1. Veeg van rechts naar links
13
om het app-
scherm te openen of van links naar rechts
13
om het functiescherm te openen.
2. Blijf op een app of knop drukken.
> De app of knop verandert van grootte en
wordt transparant. U kunt de app/knop
vervolgens verplaatsen.
3. Sleep de app of knop naar een lege plek op
het scherm.
Het maximale aantal regels voor apps of knoppen
is 48. Om een app of knop tot buiten het zicht-
bare schermgedeelte te verplaatsen moet u deze
naar de onderkant van het scherm slepen. Er
worden dan automatisch nieuwe regels voor de
app of knop toegevoegd.
Het is dan ook mogelijk om een app of knop ver-
der naar onderen te verplaatsen, zodat deze in de
normale schermstand niet zichtbaar is.
Veeg over het scherm om omhoog of omlaag te
bladeren.
N.B.
Verberg de apps die u zelden of nooit
gebruikt door ze helemaal onderaan te plaat-
sen, buiten het zichtveld. Op die manier kunt
u makkelijker de apps vinden die u vaker
gebruikt.
N.B.
Apps en autofunctieknoppen kunnen niet
worden bewaard op plaatsen die al bezet zijn.
Gerelateerde informatie
Functiescherm op het middendisplay
(p. 117)
Apps (p. 508)
Middendisplay hanteren (p. 107)
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
Overzicht van de symbolen die mogelijk op de
statusbalk van het middendisplay verschijnen.
De statusbalk geeft de lopende activiteiten en in
bepaalde gevallen hun status aan. Omdat de
ruimte in het veld beperkt is, worden niet voortdu-
rend alle symbolen weergegeven.
Symbool Betekenis
Internetverbinding.
Internetverbinding mislukt.
Roaming geactiveerd.
Signaalsterkte in netwerk voor
mobiele telefonie.
Bluetooth-apparaat aangesloten.
Bluetooth geactiveerd maar geen
eenheid aangesloten.
Er wordt informatie van en naar het
gps gestuurd.
Aangesloten op Wi-Fi-netwerk.
13
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
120
Symbool Betekenis
'Internet sharing' geactiveerd (Wi-
Fi-hotspot). De auto deelt dus de
beschikbare verbinding.
Automodem geactiveerd.
Internet delen via USB actief.
Proces gaande.
Timer voor preconditioning actief.
Weergave audiobron gestart.
Weergave audiobron gestopt.
Telefoongesprek gaande.
Weergave audiobron onderdrukt.
Er komt nieuws binnen via een
radiokanaal.
Verkeersinformatie mogelijk.
Klok.
Gerelateerde informatie
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Melding op het middendisplay (p. 137)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
121
Toetsenbord op middendisplay
Met het toetsenbord van het middendisplay kunt
u met toetsen tekst invoeren op het scherm,
maar ook handmatig door letters en tekens "in te
tekenen" op het scherm.
Met het toetsenbord kunnen tekens, letters en
cijfers worden ingevoerd, bijv. om sms-berichten
vanuit de auto op te stellen, wachtwoorden in te
vullen en naar artikelen te zoeken in de digitale
gebruikershandleiding.
Het toetsenbord verschijnt alleen als het mogelijk
is om op het scherm te schrijven.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
122
De afbeelding laat een overzicht zien van een aantal van de knoppen die op het toetsenbord kunnen verschijnen. De opzet wisselt, al naar gelang de taalinstellingen en in welk
verband het toetsenbord wordt gebruikt.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
123
Regel met suggesties voor woorden of
tekens
14
. De voorgestelde woorden worden
aangepast naarmate er nieuwe letters wor-
den ingetypt. Blader door de suggesties door
op de pijlen naar links en naar rechts te
drukken. Druk op een suggestie om deze te
selecteren. Let erop dat deze functie niet
door alle taalopties wordt ondersteund. De
regel is dan niet zichtbaar op het toetsen-
bord.
Afhankelijk van de voor het toetsenbord
gekozen taal (zie punt 7) worden de beschik-
bare tekens aangepast. Druk op een teken
om dit in te voeren.
Afhankelijk van de situatie waarin u het
toetsenbord gebruikt, heeft de knop een
andere functie – @ (bij invoer van een e-mai-
ladres) of nieuwe regel (bij normale tekstin-
voer).
Verbergt het toetsenbord. Als dat niet moge-
lijk is, verschijnt de knop niet.
Wordt gebruikt om met hoofdletters te schrij-
ven. Druk eenmaal om een hoofdletter te
schrijven en dan verder te gaan met kleine
letters. Door nogmaals te drukken worden
alle letters hoofdletters. Als u nog eens drukt,
wordt het toetsenbord weer ingesteld op
kleine letters. In deze stand wordt de eerste
letter na een punt, uitroepteken of vraagte-
ken als hoofdletter geschreven. Dit geldt ook
voor de eerste letter in het tekstveld. In tekst-
velden die bestemd zijn voor namen of
adressen begint automatisch elk woord met
een hoofdletter. In tekstvelden waar wacht-
woorden, webadressen of e-mailadressen
moeten worden ingevuld, worden alle letters
juist klein, tenzij anderszins actief met de
knop wordt ingesteld.
Cijferinvoer. Het toetsenbord (2) laat dan cij-
fers zien. Druk op
, dat in de cijferstand
verschijnt in plaats van
, om terug te
keren naar het toetsenbord met letters, of op
om het toetsenbord met speciale
tekens te zien.
Wijzigt de taal voor de tekstinvoer, bijvoor-
beeld
EN. Tekens die kunnen worden inge-
voerd alsook suggesties voor woorden (1)
veranderen al naar gelang de gekozen taal.
Om op het toetsenbord van taal te kunnen
wisselen, moeten de talen eerst onder Instel-
lingen worden toegevoegd.
Spatie.
Maakt tekstinvoer ongedaan. Bij kort indruk-
ken verwijdert u één teken tegelijk. Houd de
knop ingedrukt om meerdere tekens in snel-
ler tempo te verwijderen.
Vervangt de toetsenbordstand om in plaats
daarvan handmatig letters en tekens in te
voeren.
Bij eenmaal indrukken van de bevestigingsknop
boven het toetsenbord (niet zichtbaar op de
afbeelding) bevestigt u de ingevoerde tekst. De
knop ziet er verschillend uit, al naar gelang de
context.
Varianten van een letter of een teken
U kunt varianten van een letter of teken invoeren,
bijv. é of è, door op de letter of het teken te blij-
ven drukken. Er verschijnt een venster met moge-
lijke varianten van de letter/het teken. Druk op de
gewenste variant. Als u geen van de varianten
selecteert, wordt het oorspronkelijk gekozen let-
ter of teken ingevoerd.
14
Geldt voor Aziatische talen.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
124
Gerelateerde informatie
Taal wijzigen voor toetsenbord van midden-
display (p. 125)
Handmatig tekens, letters of woorden invoe-
ren op middendisplay (p. 125)
Middendisplay hanteren (p. 107)
Berichtfuncties (p. 538)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
125
Taal wijzigen voor toetsenbord van
middendisplay
Om op het toetsenbord tussen de verschillende
talen te kunnen wisselen, moeten de talen eerst
onder
Instellingen worden toegevoegd.
Taal toevoegen of verwijderen in
instellingen
Het toetsenbord is automatisch ingesteld op
dezelfde taal als de systeemtaal. De taal voor het
toetsenbord kan handmatig worden aangepast
zonder dat dit gevolgen heeft voor de systeem-
taal.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2. Druk op
Systeem Systeemtalen en -
eenheden
Toetsenbordindelingen.
3. Kies een of meer talen in de lijst.
> Nu kunt u direct op het toetsenbord scha-
kelen tussen de geselecteerde talen om
tekst in te voeren.
Als u onder
Instellingen niet actief een taal hebt
gekozen, hanteert het toetsenbord dezelfde taal
als de systeemtaal van de auto.
Op het toetsenbord wisselen tussen
verschillende talen
Wanneer u in Instellingen ver-
schillende talen hebt geselec-
teerd, gebruikt u knop op het
toetsenbord om te wisselen
tussen de talen.
Om de taal op het toetsenbord te wijzigen met
weergave van de lijst:
1. Druk lang op de knop.
> Er verschijnt een lijst.
2. Kies de gewenste taal. Als er onder
Instellingen meer dan vier talen zijn gese-
lecteerd, is het mogelijk om op het toetsen-
bord door de lijst te bladeren.
> Het toetsenbord wordt aangepast aan de
gekozen taal en er worden andere sug-
gesties voor woorden gegeven.
Om de taal op het toetsenbord te wijzigen zonder
weergave van de lijst:
Druk de knop kortstondig in.
> Het toetsenbord wordt aangepast aan de
volgende taal in de lijst, maar zonder de
lijst zelf te tonen.
Gerelateerde informatie
Systeemtaal wijzigen (p. 128)
Toetsenbord op middendisplay (p. 121)
Handmatig tekens, letters of
woorden invoeren op middendisplay
Het toetsenbord van het middendisplay biedt u
de mogelijkheid om tekens, letters en woorden
in te voeren door ze met de hand op het scherm
te "tekenen".
Tik op de desbetreffende knop
van het toetsenbord om te wis-
selen tussen het invoeren met
behulp van het toetsenbord en
het handmatig tekenen van let-
ters en tekens.
Ruimte om tekens/letters/woorden/woord-
delen te tekenen.
Tekstveld waar suggesties voor tekens of
woorden
15
verschijnen naargelang u deze op
het scherm (1) tekent.
Suggesties voor tekens/letters/woorden/
woorddelen. U kunt bladeren in de lijst.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
126
Spatie. U kunt ook een spatie invoeren door
een verbindingsstreepje (-) te tekenen in het
tekstveld voor handgeschreven letters (1).
Zie de onderstaande rubriek "Spatie invoe-
ren in het vrije veld bij handgeschreven
tekst".
Tekstinvoer ongedaan maken. Kort indrukken
om één teken/letter per keer te verwijderen.
Wacht even voordat u opnieuw drukt om het
volgende teken of de volgende letter te ver-
wijderen et cetera.
Teruggaan naar het toetsenbord met
gewone tekeninvoer.
Geluid bij invoer in-/uitschakelen.
Toetsenbord verbergen. Als dat niet mogelijk
is, verschijnt de knop niet.
Taal voor tekstinvoer wijzigen.
Tekens/letters/woorden handmatig invoeren
1. Schrijf een teken, een letter, een woord of
delen van een woord in de ruimte voor hand-
geschreven letters (1). Schrijf de letters of
delen van het woord over elkaar heen of ach-
ter elkaar op één lijn.
> Er verschijnt een aantal suggesties voor
tekens, letters of woorden (3). Het meest
waarschijnlijke staat bovenaan in de lijst.
BELANGRIJK
Raak het scherm niet met scherpe voorwer-
pen aan om krassen te voorkomen.
2. Voer het teken/de letter/het woord in door
heel even te wachten.
> Het teken/de letter/het woord boven aan
de lijst wordt ingevoerd. U kunt ook een
ander teken kiezen dat wat er boven aan
de lijst verschijnt. Druk op het teken, de
letter of het woord dat u zoekt in de lijst.
Tekens/letters verwijderen/wijzigen die
handmatig zijn ingevoerd
Wis de tekens in het tekstveld (2) door over het veld
voor handgeschreven tekst (1) te vegen.
Om tekens/letters te wijzigen zijn er meer-
dere alternatieven:
Druk in de lijst (3) op de letter die of het
woord dat u eigenlijk bedoelde.
Druk op de knop voor het ongedaan
maken van tekstinvoer (5) om de letter te
verwijderen en begin opnieuw.
Veeg horizontaal van rechts naar links
16
over de ruimte voor handgeschreven let-
ters (1). Verwijder meerdere letters door
meerdere keren over de ruimte te vegen.
Eenmaal drukken op het kruisje in het
tekstveld (2) neemt alle ingevoerde tekst
weg.
15
Geldt voor bepaalde systeemtalen.
16
Veeg bij een Arabisch toetsenbord in tegengestelde richting. Wanneer u van rechts naar links veegt, voegt u een spatie in.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
127
Van regel wisselen in het vrije veld met
handgeschreven tekst
Wissel handmatig van regel door bovenstaand teken in
te tekenen in het veld voor handgeschreven tekst
17
.
Spatie invoeren in het vrije veld bij
handgeschreven tekst
Voer een spatie in door van links naar rechts een
streepje te tekenen
18
.
Gerelateerde informatie
Toetsenbord op middendisplay (p. 121)
Opzet van middendisplay
aanpassen
U kunt de opzet van het middendisplay aanpas-
sen door een thema te kiezen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
My Car Displays Toon skins.
3. Kies vervolgens een thema, bijv.
Minimalistic of Chrome Rings.
Als aanvulling hierop is het mogelijk om te kiezen
tussen
Normaal en Helder. Bij Normaal is de
achtergrond op het scherm donker en zijn de tek-
sten licht. Dit is de standaardinstelling voor alle
thema's. Desgewenst kan een lichte variant wor-
den gekozen, waarbij de opzet zo wordt gewijzigd
dat de achtergrond licht wordt en de teksten
donker. Deze instelling is bijv. handig bij fel dag-
licht.
De mogelijkheden zijn altijd beschikbaar voor de
gebruiker en zijn niet afhankelijk van de verlich-
ting eromheen.
Gerelateerde informatie
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Middendisplay activeren en deactiveren
(p. 110)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Volume van systeemgeluid
uitschakelen of aanpassen op
middendisplay
Het volume van het systeemgeluid is op het mid-
dendisplay te wijzigen of uit te schakelen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
Geluid Systeemvolumes.
3. Verschuif de bediening onder
Aanraakgeluiden om het geluid voor het
aantikken van het scherm te wijzigen/uit te
zetten. Schuif de bediening naar het gewen-
ste geluidsniveau.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Audio-instellingen (p. 506)
17
Voor Arabisch toetsenbord - schrijf hetzelfde teken, maar dan gespiegeld.
18
Schrijf bij een Arabisch toetsenbord hetzelfde teken, maar dan van rechts naar links.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
128
Systeemeenheden wijzigen
Instellingen voor de eenheden verricht u in het
menu
Instellingen van het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem Systeemtalen
en -eenheden
Meeteenheden.
3. Kies uit de volgende eenheidsnormen:
Metr. - kilometer, liter en graden Celsius.
Imper. - miles, gallons en graden Celsius.
VS - miles, gallons en graden Fahrenheit.
> De eenheden op het bestuurdersdisplay,
het middendisplay en het head-updisplay
worden gewijzigd.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Systeemtaal wijzigen (p. 128)
Systeemtaal wijzigen
Instellingen voor de taal verricht u in het menu
Instellingen van het middendisplay.
N.B.
Wanneer u de taal in het middendisplay ver-
andert, kan dat betekenen dat bepaalde infor-
matie voor de eigenaar niet overeenkomt met
landelijke of plaatselijke wet- en regelgeving.
Kies geen taal die moeilijk is te begrijpen. Dat
maakt het wellicht lastig om de structuur in
het scherm terug te vinden.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem Systeemtalen
en -eenheden
.
3.
Kies
Systeemtaal. Talen met ondersteuning
van stembediening hebben een stembedie-
ningssymbool.
> De taal op het bestuurdersdisplay, het
middendisplay en het head-updisplay
wordt gewijzigd.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Systeemeenheden wijzigen (p. 128)
Instellingen openen op
middendisplay
Op het middendisplay vindt u
Instellingen en
informatie over tal van autofuncties.
Het hoofdscherm met de knop voor Instellingen.
1. Open het hoofdscherm door op het tabblad
te klikken of door van boven naar beneden
over het scherm te slepen/vegen.
2.
Druk op
Instellingen om het instellings-
menu te openen.
3. Druk op een van de categorieën die ver-
schijnt en blader naar subcategorieën en de
desbetreffende instellingen door nogmaals
te drukken.
4.
Druk op
Terug om terug te gaan naar het
instellingsscherm.
Druk op
Sluiten om het instellingsmenu te
sluiten.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
129
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Instellingstypes op middendisplay (p. 131)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 132)
Contextuele instellingen openen op
het middendisplay
Via de contextuele instellingen zijn rechtstreeks
vanuit het topscherm op het middendisplay
instellingen te wijzigen voor de meeste stan-
daardapps van de auto.
Hoofdscherm met de knop voor contextuele instellingen.
De standaardapps van de auto, zoals FM-radio
en USB, maken deel uit van Sensus en behoren
tot de geïntegreerde autofuncties. De instellingen
voor deze apps kunnen rechtstreeks op het
hoofdscherm van het middendisplay worden
gewijzigd.
Wanneer contextuele instellingen beschikbaar
zijn:
1. Open het hoofdscherm wanneer een app
zoals
Navigatie uitgevouwen is.
2.
Druk op
Navigatie Instellingen.
3. Wijzig de instellingen naar wens en bevestig
uw keuze(s).
Druk op
Sluiten of op de fysieke homeknop op
het middendisplay om het instellingsscherm te
sluiten.
De meeste basisapps van de auto bieden deze
contextuele instelmogelijkheid, maar niet alle-
maal.
Apps van derden
Apps van derden zoals Volvo-id zijn bij aflevering
van de auto niet voorgeïnstalleerd en moeten
naderhand worden gedownload. Bij dergelijke
apps van derden verricht u eventuele instellingen
altijd in de desbetreffende apps en niet vanuit het
hoofdscherm.
Gerelateerde informatie
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
Apps downloaden (p. 509)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
130
Instellingen wijzigen op
middendisplay
Via het middendisplay kunt u de
Instellingen en
informatie wijzigen voor tal van autofuncties.
1. Open het hoofdscherm door op het tabblad
te klikken of door van boven naar beneden
over het scherm te slepen/vegen.
2.
Druk op
Instellingen om het instellings-
menu te openen.
3. Tik op een van de categorieën en subcate-
gorieën om naar de gewenste instelling te
bladeren.
4. Wijzig een of meer instellingen. De manier
van wijzigen hangt van het type instelling af.
> De wijzigingen worden onmiddellijk opge-
slagen.
Een subcategorie in het instellingsscherm met verschil-
lende soorten instellingen, heeft een meerkeuzeknop en
keuzerondjes.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
Instellingstypes op middendisplay (p. 131)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 132)
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
Bij doorverkoop moeten gebruikersgegevens en
systeeminstellingen worden gereset naar de
fabrieksinstellingen.
De instellingen van de auto kunnen op verschil-
lende niveaus gereset worden. Reset bij doorver-
koop alle gebruikersgegevens en systeeminstel-
lingen naar de oorspronkelijke fabrieksinstellin-
gen. Bij verkoop van de auto is het ook belangrijk
om de doorverkoop te registreren in Volvo On
Call* te wijzigen.
Gerelateerde informatie
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
131
Instellingen resetten op
middendisplay
U kunt de fabrieksinstellingen herstellen voor alle
instellingen die zijn verricht in het instellings-
menu van het middendisplay.
Twee soorten resets
Er zijn twee soorten resets voor de instellingen in
het instellingsmenu:
Fabrieksreset - wist alle gegevens en
bestanden en herstelt de standaardwaarden
voor alle instellingen.
Persoonlijke instellingen resetten - wist
persoonlijke gegevens en herstelt de stan-
daardwaarden voor alle persoonlijke instellin-
gen.
Instellingen resetten
Doe het volgende om de instellingen te resetten.
N.B.
Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de
auto stilstaat.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Ga verder naar
Systeem Fabrieksreset.
3. Kies het gewenste type reset.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4.
Druk op
OK om de reset te bevestigen.
Voor de optie Persoonlijke instellingen
resetten wordt de reset bevestigd door op
Resetten voor het actieve profiel of
Resetten voor alle profielen te drukken.
> De geselecteerde instellingen worden
gereset.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 132)
Instellingstypes op middendisplay
De manier van wijzigen hangt van het type instel-
ling af. Zie de tabel voor een beschrijving van de
verschillende instellingstypes.
Instellingstypes
Instellings-
type
Beschrijving
Trigger-
functie
Start een app of een afzonderlijk
scherm voor geavanceerdere
instellingen door op de tekst te
drukken, bijvoorbeeld om een
eenheid met Bluetooth
®
aan te
sluiten.
Keuze-
rondje
Kies uit meerdere opties een
instelling door op het gewenste
keuzerondje te drukken, bijvoor-
beeld om een systeemtaal te kie-
zen.
Meerkeu-
zeknop
Kies een niveau voor iets door op
het gewenste deel van de knop
te drukken, bijvoorbeeld om het
gevoeligheidsniveau voor City
Safety te kiezen.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
132
Instellings-
type
Beschrijving
Selectie-
vakjes
Kies ervoor een functie te active-
ren/deactiveren door op het
vakje te drukken om dit aan te
kruisen of leeg te maken, bijvoor-
beeld om automatische start van
elektrische stoelverwarming te
kiezen.
Schuif-
knoppen
Kies een niveau voor een
bepaalde instelling binnen een
interval door op de knop te tik-
ken en deze te verschuiven, bijv.
om het geluidsniveau te kiezen.
Weergave
van infor-
matie
Geen eigenlijke instelling, geeft
ergens informatie over, bijvoor-
beeld het identificatienummer
van de auto.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Tabel met instellingen op
middendisplay
Het instellingsmenu van het middendisplay heeft
een aantal hoofdcategorieën en subcategorieën
waarin instellingen en informatie voor tal van
functies van de auto zijn verzameld.
Er zijn zeven hoofdcategorieën: My Car, Geluid,
Navigatie, Media, Communicatie, Klimaat en
Systeem.
Elke categorie omvat op zijn beurt een aantal
subcategorieën en instelmogelijkheden. In de
onderstaande tabellen wordt het eerste niveau
van subcategorieën weergegeven. De instelmo-
gelijkheden voor een functie of terrein worden
uitvoeriger beschreven in de desbetreffende arti-
kelen van de gebruikershandleiding.
Sommige instellingen zijn persoonlijk, wat inhoudt
dat ze opgeslagen kunnen worden voor een
Bestuurdersprofielen. Andere zijn algemeen
zijn, wat betekent dat ze niet zijn gekoppeld aan
een bestuurdersprofiel.
My Car
Subcategorie
Displays
IntelliSafe
Rijvoorkeuren/Individuele rijmodus*
Lampen en verlichting
Subcategorie
Spiegels en Comfort
Vergrendeling
Parkeerrem en vering
Ruitenwisser voorruit
Audio
Subcategorie
Toon
Balans
Systeemvolumes
Navigatie
Subcategorie
Kaart
Route en begeleiding
Verkeer
Media
Subcategorie
AM/FM-radio
DAB*
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
133
Subcategorie
Gracenote®
TV
*
Video
Communicatie
Subcategorie
Telefoon
Tekstberichten
Android Auto
*
Apple CarPlay*
Bluetooth-apparaten
Wi-Fi
Wi-Fi hotspot auto
Internet via automodem
*
Volvo On Call*
Volvo-servicenetwerken
Klimaatregeling
De hoofdcategorie Klimaat heeft geen subcate-
gorieën.
Systeem
Subcategorie
Bestuurdersprofiel
Datum en tijd
Systeemtalen en -eenheden
Privacy en gegevens
Toetsenbordindelingen
Stembediening
*
Fabrieksreset
Systeeminformatie
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 104)
Instellingen wijzigen op middendisplay
(p. 130)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
Bestuurdersprofielen
Tal van instellingen in de auto zijn naar wens aan
te passen en op te slaan in een of meer bestuur-
dersprofielen.
De persoonlijke instellingen worden automatisch
in het actieve bestuurdersprofiel opgeslagen.
Elke sleutel is te koppelen aan een bestuurder-
sprofiel. Bij gebruik van een sleutel waaraan een
bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt de auto
aangepast volgens de instellingen van dat speci-
fieke bestuurdersprofiel.
Welke instellingen worden opgeslagen
in bestuurdersprofielen?
De verrichte auto-instellingen zijn hetzij persoon-
lijk, hetzij algemeen. Het zijn de persoonlijke
instellingen die in bestuurdersprofielen worden
opgeslagen.
Instellingen die zijn op te slaan in een bestuur-
dersprofiel zijn onder meer schermweergaven,
spiegels, voorstoelen, navigatie*, audio- en
mediasysteem, taal en stembediening.
Bepaalde instellingen, de zogeheten algemene
instellingen, zijn te wijzigen, maar worden niet
opgeslagen in een specifiek bestuurdersprofiel.
Wijzigen van de algemene instellingen is van
invloed op alle profielen.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
134
Algemene instellingen
De algemene instellingen en de parameters wijzi-
gen niet als het ene bestuurdersprofiel wordt ver-
ruild voor een ander. Ze blijven gelijk, ongeacht
welk bestuurdersprofiel actief is.
De instellingen van de toetsenbordindeling zijn
voorbeelden van algemene instellingen. Als u
bestuurdersprofiel X gebruikt om meer talen aan
het toetsenbord toe te voegen, blijven deze opge-
slagen en kunt u ook bij gebruik van bestuurder-
sprofiel Y van taal wissen. De instellingen van de
toetsenbordindeling worden niet opgeslagen
onder een specifiek bestuurdersprofiel - deze
instellingen zijn algemeen.
Persoonlijke instellingen
Als bestuurdersprofiel X is gebruikt om bijvoor-
beeld de lichtsterkte op het middendisplay in te
stellen, wordt bestuurdersprofiel Y niet door deze
instelling beïnvloed. Deze is opgeslagen voor
bestuurdersprofiel X - de instelling van de licht-
sterkte is een persoonlijke instelling.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofiel kiezen (p. 134)
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
(p. 135)
Instellingen resetten in bestuurdersprofielen
(p. 135)
Transpondersleutel koppelen aan bestuur-
dersprofiel (p. 136)
Tabel met instellingen op middendisplay
(p. 132)
Bestuurdersprofiel kiezen
Bij inschakeling van het middendisplay verschijnt
boven aan het display het gekozen bestuurder-
sprofiel. Bij ontgrendeling van de auto wordt
automatisch het laatst gebruikte bestuurderspro-
fiel gekozen. Na ontgrendeling van de auto kunt
u een ander bestuurdersprofiel kiezen. Als de
transpondersleutel echter aan een ander
bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt bij het
starten het desbetreffende profiel gekozen.
U kunt op twee manieren van bestuurdersprofiel
veranderen.
Alternatief 1:
1. Druk tijdens het inschakelen van het midden-
display op de naam van het bestuurderspro-
fiel dat boven aan het middendisplay staat.
> Er verschijnt een lijst met de te kiezen
bestuurdersprofielen.
2. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
3.
Druk op
Bevestig.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna
het systeem de instellingen van het
nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Alternatief 2:
1. Sleep het hoofdscherm van het middendis-
play open.
2.
Druk op
Profiel.
> Dezelfde lijst als die voor alternatief 1 ver-
schijnt.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
135
3. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
4.
Druk op
Bevestig.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna
het systeem de instellingen van het
nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 133)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
(p. 135)
Transpondersleutel koppelen aan bestuur-
dersprofiel (p. 136)
Naam van bestuurdersprofiel
wijzigen
U kunt de verschillende bestuurdersprofielen die
in de auto worden gebruikt een andere naam
geven.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
Systeem
Bestuurdersprofielen.
3.
Kies
Profiel bewerken.
> Er verschijnt een menu waarin het profiel
kan worden bewerkt.
4.
Druk op het vakje
Profielnaam.
> Er verschijnt een toetsenbord, waarna u
de naam kunt wijzigen. Druk op
om
het toetsenbord te sluiten.
5. Sla de naamswijziging op door te tikken op
Terug of Sluiten.
> De naam is daarmee gewijzigd.
N.B.
Een profielnaam kan niet beginnen met een
spatie, omdat de profielnaam dan niet wordt
opgeslagen.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofiel kiezen (p. 134)
Toetsenbord op middendisplay (p. 121)
Instellingen resetten in
bestuurdersprofielen
Instellingen die zijn opgeslagen onder een of
meer bestuurdersprofielen zijn te herstellen, als
de auto stilstaat.
N.B.
Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de
auto stilstaat.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Systeem Fabrieksreset
Persoonlijke instellingen resetten.
3.
Kies een van de opties
Resetten voor het
actieve profiel, Resetten voor alle
profielen of Annuleren.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 133)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
136
Transpondersleutel koppelen aan
bestuurdersprofiel
U kunt uw sleutel koppelen aan een bestuurder-
sprofiel. Op die manier wordt telkens automa-
tisch het bestuurdersprofiel met alle bijbeho-
rende instellingen geselecteerd als de auto
wordt gebruikt met die specifieke transponder-
sleutel.
De eerste keer dat de transpondersleutel wordt
gebruikt, is deze nog niet gekoppeld aan een
specifiek bestuurdersprofiel. Bij het starten van
de auto wordt automatisch het profiel
Gast
geactiveerd.
Het is mogelijk om handmatig een bestuurder-
sprofiel te kiezen zonder dit aan de sleutel te
koppelen. Bij ontgrendeling van de auto wordt
het laatst gehanteerde bestuurdersprofiel geacti-
veerd. Als de sleutel eenmaal gekoppeld is aan
een bestuurdersprofiel, hoeft u bij gebruik van
deze sleutel geen bestuurdersprofiel meer te kie-
zen.
Transpondersleutel koppelen aan een
bestuurdersprofiel
Kies eerst het profiel dat u aan de sleutel wilt
koppelen, voor zover het te koppelen profiel niet
al actief is. Het actieve profiel is vervolgens aan
de sleutel te koppelen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
Systeem
Bestuurdersprofielen.
3. Markeer het gewenste profiel. Op het display
verschijnt het startscherm opnieuw. Het pro-
fiel
Gast kan niet aan een sleutel worden
gekoppeld.
4. Open het hoofdscherm weer en tik op
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen Profiel
bewerken
.
5.
Kies
Sleutel koppelen om het profiel aan
de sleutel te koppelen. Het is niet mogelijk
om een bestuurdersprofiel te koppelen aan
een andere sleutel dan de momenteel in de
auto gebruikte sleutel. Als er meerdere sleu-
tels in de auto zijn, verschijnt de tekst Meer
dan één sleutel gevonden, pak de
sleutel die u met de back-uplezer wilt
verbinden.
Positie back-uplezer in de tunnelconsole.
>
Als de tekst
Profiel gekoppeld aan
sleutel verschijnt, zijn de sleutel en het
bestuurdersprofiel aan elkaar gekoppeld.
6.
Druk op
OK.
> De huidige sleutel is daarmee gekoppeld
aan het bestuurdersprofiel en blijft gekop-
peld zolang het hokje voor
Sleutel
koppelen is aangevinkt.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
137
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 133)
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
(p. 135)
een transpondersleutel (p. 241)
Melding op het middendisplay
Op het middendisplay kunnen in uiteenlopende
situaties meldingen verschijnen om u te informe-
ren of helpen.
Melding op het hoofdscherm van het middendisplay.
Op het middendisplay verschijnen meldingen die
voor u als bestuurder minder belangrijk zijn.
De meeste meldingen verschijnen boven de sta-
tusbalk van het middendisplay. De meldingen ver-
dwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele
reactie uit de statusbalk. Als een melding moet
worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het
hoofdscherm van het middendisplay.
De meldingen kunnen er verschillend uitzien en
worden mogelijk gecombineerd met grafische
voorstellingen, symbolen of een knop om bijvoor-
beeld een systeem dat aan de melding is gekop-
peld, te activeren/deactiveren.
Pop-upmeldingen
In bepaalde gevallen verschijnen pop-upmeldin-
gen. Pop-upmeldingen zijn belangrijker dan mel-
dingen op de statusbalk en verdwijnen alleen na
bevestiging/actie. Meldingen die moeten worden
opgeslagen, worden bewaard op het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Meldingen op middendisplay hanteren
(p. 138)
Opgeslagen middendisplaymeldingen hante-
ren (p. 138)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
138
Meldingen op middendisplay
hanteren
Meldingen op het middendisplay zijn te hanteren
via de schermen op het middendisplay.
Melding op het hoofdscherm van het middendisplay.
Bepaalde meldingen op het middendisplay heb-
ben een knop (of meerdere knoppen in pop-
upmeldingen) om bijvoorbeeld een functie te
activeren/deactiveren die aan de melding gekop-
peld is.
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
Druk op de knop om de maatregel uit te voe-
ren of laat de melding automatisch na een
poosje gesloten worden.
> De melding verdwijnt van de statusbalk.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door erop te drukken of doe
niets, waarna de melding enige tijd later
automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van de statusbalk.
Als een melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard op het hoofdscherm van het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Melding op het middendisplay (p. 137)
Opgeslagen middendisplaymeldingen hante-
ren (p. 138)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
Opgeslagen
middendisplaymeldingen hanteren
Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay worden in beide
gevallen gehanteerd in het middendisplay.
Opgeslagen meldingen en beschikbare opties in het
hoofdscherm.
Meldingen die op het middendisplay zijn weerge-
geven en die opgeslagen moeten worden, wor-
den bewaard in het hoofdscherm van het mid-
dendisplay.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
139
Opgeslagen melding lezen
1. Open het hoofdscherm op het middendis-
play.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen. Meldingen met een pijl-rechts
kunnen worden uitgevouwen.
2. Tik op een melding om deze uit te vouwen/
minimaliseren.
> Er verschijnt meer informatie over de mel-
ding in de lijst en de afbeelding links in de
app geeft informatie in grafische vorm
over de melding.
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben een knop om bij-
voorbeeld een functie te activeren/deactiveren
die aan de melding is gekoppeld.
Druk op de knop om de maatregel uit te voe-
ren.
Opgeslagen meldingen in het hoofdscherm wor-
den automatisch gewist als de auto wordt uitge-
zet.
Gerelateerde informatie
Melding op het middendisplay (p. 137)
Meldingen op middendisplay hanteren
(p. 138)
Melding op bestuurdersdisplay (p. 100)
Head-updisplay*
Het head-updisplay is een aanvulling op het
bestuurdersdisplay van de auto en projecteert
informatie van het bestuurdersdisplay op de
voorruit. Het geprojecteerde beeld is alleen van-
uit de positie van de bestuurder zichtbaar.
Telefoonoproepen.
Het head-updisplay projecteert waarschuwingen
en informatie met betrekking tot snelheid, cruise-
controlfuncties, navigatie en dergelijke binnen het
gezichtsveld van de bestuurder. Ook verkeers-
bordinformatie en gegevens over telefoonoproe-
pen kunnen op het head-updisplay verschijnen.
N.B.
U kunt de informatie op het head-updisplay
mogelijk minder goed zien bij:
gebruik van een polariserende zonnebril
een zithouding waarbij u niet goed in het
midden van de stoel zit
voorwerpen op het dekglas van de dis-
playmodule
ongunstige lichtomstandigheden,
BELANGRIJK
De displaymodule die de informatie project-
eert zit in het dashboard. Leg geen voorwer-
pen op het dekglas en zorg dat er evenmin
voorwerpen op kunnen vallen om schade aan
het dekglas van de displaymodule te voorko-
men.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
140
Voorbeelden van wat op het display kan verschijnen.
Snelheid
Cruisecontrol
Navigatie
Verkeersborden
Bepaalde symbolen kunnen korte tijd op het
head-updisplay verschijnen, zoals:
Licht het waarschuwingssymbool op -
lees de waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay.
Licht het informatiesymbool - lees de
melding op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Bij bepaalde afwijkingen in de lichtbreking
kan het gebruik van het head-updisplay aan-
leiding geven tot hoofdpijn en vermoeide
ogen.
City Safety op head-updisplay
Bij activering van het City Safety wordt de infor-
matie op het head-updisplay vervangen door een
grafische voorstelling voor City Safety. Deze grafi-
sche voorstelling verschijnt ook als het head-
updisplay is uitgeschakeld
De grafische voorstelling voor City Safety knippert om
uw aandacht te trekken.
Gerelateerde informatie
Head-updisplay* activeren en deactiveren
(p. 141)
Head-updisplay* reinigen (p. 649)
Head-updisplay bij vervanging van de voor-
ruit* (p. 621)
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
141
Head-updisplay* activeren en
deactiveren
Het head-updisplay is na het starten van de auto
te activeren en deactiveren.
Tik op de knop Head-up
display op het functiescherm
van het middendisplay. Een
brandend lampje in de knop
geeft aan dat de functie geacti-
veerd is.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor head-updisplay* (p. 141)
Head-updisplay* (p. 139)
Instellingen voor head-updisplay*
Pas de instellingen aan voor de weergave van
het head-updisplay op de voorruit.
De instellingen zijn te verrichten in het instel-
lingsmenu op het middendisplay wanneer de
auto is gestart en er een beeld op de binnenkant
van de voorruit wordt geprojecteerd.
De instelling wordt als persoonlijke instelling
opgeslagen in het bestuurdersprofiel.
Weergave-opties kiezen
Kies de functies die op het head-updisplay moe-
ten verschijnen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Displays Opties
head-up display
.
3. Kies een of meer functies:
Toon navigatie
Toon Road Sign Information
Toon rijhulp
Toon telefoon.
Lichtsterkte en hoogte aanpassen
1.
Tik op de knop
Head-up display afstellen
op het functiescherm van het middendisplay.
2. Pas de lichtsterkte en hoogte van de gepro-
jecteerde afbeelding in uw blikveld aan met
behulp van de rechter stuurknoppenset.
Lichtsterkte verlagen
Lichtsterkte verhogen
Positie verhogen
Positie verlagen
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
142
Bevestigen
De lichtsterkte van de grafische voorstellingen
wordt automatisch afgestemd op de heersende
lichtomstandigheden. De lichtsterkte van het
head-updisplay hangt tevens af van de gehan-
teerde lichtsterkte voor de overige displays in de
auto.
De hoogte is op te slaan in de geheugenfunctie
van de elektrisch bedienbare voorstoel*.
Horizontale stand kalibreren
De horizontale stand van het head-updisplay
moet mogelijk gekalibreerd worden bij het ver-
vangen van de voorruit of de displayeenheid. Kali-
breren houdt in dat de geprojecteerde afbeelding
linksom of rechtsom wordt gedraaid.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Kies
My Car Displays Opties head-
up display
Head-up display kalibreren.
3. Kalibreer de horizontale stand van de afbeel-
ding met de rechter stuurknoppenset.
Linksom draaien
Rechtsom draaien
Bevestigen
Gerelateerde informatie
Head-updisplay* (p. 139)
Head-updisplay* activeren en deactiveren
(p. 141)
Stembediening
19
U kunt bepaalde functies van de mediaspeler,
een via Bluetooth aangesloten telefoon, de kli-
maatregeling en Volvo’s navigatiesysteem* met
stemcommando’s te bedienen.
Stemcommando's zorgen voor extra gebruiksge-
mak en voorkomen dat u wordt afgeleid, zodat u
zich concentreren richten op het rijden, op de
weg en op de verkeerssituatie.
WAARSCHUWING
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en de geldende verkeersregels in
acht neemt.
Microfoon van de stembediening
19
Geldt voor bepaalde markten.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
143
De stembediening vindt plaats in de vorm van
een dialoog; de gebruiker zegt commando's en
krijgt een verbale reactie van het systeem. De
stembediening maakt gebruik van dezelfde
microfoon als apparaten die via Bluetooth zijn
verbonden en geeft antwoord via de luidsprekers
in de auto. In sommige gevallen verschijnt tevens
een tekstmelding op het bestuurdersdisplay. De
functies worden aangestuurd met de rechter
stuurknoppenset en instellingen doet u via het
middendisplay.
Systeemupdate
Het systeem voor stembediening wordt voortdu-
rend verder verbeterd. Voor optimale functionali-
teit kunt u op support.volvocars.com updates
downloaden.
Gerelateerde informatie
Stembediening gebruiken (p. 143)
Stembediening telefoon (p. 144)
Stembediening radio en media (p. 145)
Stembediening klimaat (p. 200)
Instellingen voor stembediening (p. 145)
Stembediening gebruiken
20
Druk op de stuurknop voor
stembediening
om de
werking te activeren en een
dialoog met stemcommando's
te starten.
Aandachtspunten:
Spreek met een normale stem in een nor-
maal tempo.
Wacht met spreken, totdat het systeem klaar
is met antwoorden (zolang het systeem ant-
woordt, werkt de stembediening namelijk
niet).
Vermijd achtergrondgeluiden in het interieur
door portieren, ruiten en panoramadak* dicht
te houden.
U kunt de stembediening als volgt beëindigen:
Zeg "
Annuleer".
Druk lang op de stuurknop voor stembedie-
ning
.
Om de commandodialoog te verkorten en sys-
teemvragen over te slaan voordat het volgende
commando wordt aangegeven, kunt u wanneer
het systeem spreekt de stuurknop voor stembe-
diening indrukken.
Voorbeelden van stembediening
Tik op , zeg "Bel [Voornaam]
[Achternaam] [nummercategorie]" - het
gekozen contact uit het telefoonboek bellen. Als
er meerdere telefoonnummers (zoals thuis,
mobiel, werk) voor het contact bestaan, moet u
ook de juiste categorie noemen.
Tik dus op
en zeg "Bel Robyn Smith
Mobiel".
Commando's/zinnen
De volgende commando's zijn altijd mogelijk:
"
Herhaal" - de laatst gegeven steminstruc-
tie van de actieve dialoog herhalen.
"
Annuleer" - de dialoog annuleren.
"
Help" - een hulpdialoog starten. Het sys-
teem antwoordt met commando's die in de
actuele situatie gebruikt kunnen worden, een
vraag of een voorbeeld.
Commando's voor specifieke functies, zoals de
telefoon en de radio, staan beschreven in de des-
betreffende artikelen.
20
Geldt voor bepaalde markten.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
* Optie/accessoire.
144
Cijfers
Geef de cijfercommando's aan, afhankelijk van
welke functie moet worden aangestuurd:
Telefoonnummers en postcodes moet u
apart en cijfer voor cijfer zeggen, bijvoorbeeld
nul drie een twee twee vier vier drie
(03122443).
Huisnummers kunt u apart of in een groep
zeggen, bijvoorbeeld twee twee of tweeënt-
wintig (22). Bij Engels en Nederlands kunt u
meerdere groepen achter elkaar zeggen, bij-
voorbeeld tweeëntwintig tweeëntwintig (22
22). Bij Engels kunt u ook dubbel of drievou-
dig gebruiken, bijvoorbeeld dubbel nul (00).
U kunt nummers aangeven binnen het inter-
val 0–2300.
Frequenties kunt u als volgt zeggen: acht-
ennegentig komma acht (98,8) en honderd-
envier komma twee (104,2).
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 142)
Stembediening telefoon (p. 144)
Stembediening radio en media (p. 145)
Stembediening klimaat (p. 200)
Instellingen voor stembediening (p. 145)
Stembediening telefoon
21
Bel naar een contact, laat berichten voorlezen of
dicteer korte berichten met de stemcommando's
voor een telefoon met Bluetooth-aansluiting.
Om een contactpersoon in het telefoonboek aan
te geven moet het stemcommando contactgege-
vens bevatten die in het telefoonboek staan. Als
er voor een contactpersoon, bijvoorbeeld
Robyn
Smith, meerdere telefoonnummers in het tele-
foonboek staan, kunt u ook de nummercategorie
aangeven, bijvoorbeeld
Thuis of Mobiel: "Bel
Robyn Smith Mobiel".
Druk op
en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Bel [contact]" - hiermee belt u de gekozen
contactpersoon uit het telefoonboek.
"
Bel [telefoonnummer]" - hiermee belt u
een telefoonnummer.
"
Recente gesprekken" - hiermee geeft u
de gesprekslijst weer.
"
Lees bericht" - hiermee laat u een bericht
voorlezen. Als er meerdere berichten zijn -
geef aan welk bericht moet worden voorgele-
zen.
"
Bericht aan [contact]" - de gebruiker
wordt gevraagd om een kort bericht hardop
te zeggen. Vervolgens wordt het bericht
voorgelezen en kunt u ervoor kiezen om het
bericht te versturen
22
of het bericht opnieuw
aan te maken. Voor deze functie moet de
auto verbinding hebben met internet.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 142)
Stembediening gebruiken (p. 143)
Stembediening radio en media (p. 145)
Stembediening klimaat (p. 200)
Instellingen voor stembediening (p. 145)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
21
Geldt voor bepaalde markten.
22
Alleen bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. Kijk voor de compatibiliteit op support.volvocars.com.
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
145
Stembediening radio en media
23
Hier volgen commando's voor stembediening
van radio en mediaspeler.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Media
" - start een dialoog voor media en
radio en geeft voorbeelden van commando's
weer.
"
Speel [artiest]" - muziek afspelen van
gekozen artiest.
"
Speel [tracknaam]" - gekozen track
afspelen.
"
Speel [tracknaam] van [album]" - geko-
zen track van gekozen album afspelen.
"
Speel [Tv-zendernaam]" - gekozen tv-
zender*
24
starten.
"
Speel [radiokanaal]" - gekozen radioka-
naal starten.
"
Stem af op [frequentie]" - gekozen radio-
frequentie starten op actieve radioband. Als
op dat moment geen radiobron actief is,
wordt standaard de FM-band ingeschakeld.
"
Stem af op [frequentie]
[frequentieband]" - gekozen radiofrequen-
tie starten op gekozen radioband.
"
Radio" - FM-radio starten.
"
FM Radio" - FM-radio starten.
"
AM Radio" - AM-radio starten.
"
DAB" - DAB-radio* starten.
"
Tv" - tv*
24
-weergave starten.
"
CD" - cd*-weergave starten.
"
USB" - USB-weergave starten.
"
iPod" - iPod-weergave starten.
"
Bluetooth" - weergave vanaf een media-
bron met Bluetooth-verbinding starten.
"
Vergelijkbare muziek" - muziek op via de
USB-poort aangesloten eenheden spelen
die op de weergegeven muziek lijkt.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 142)
Stembediening gebruiken (p. 143)
Stembediening telefoon (p. 144)
Stembediening klimaat (p. 200)
Instellingen voor stembediening (p. 145)
Instellingen voor stembediening
25
Hier kiest u de instellingen voor de stembedie-
ning.
Instellingen Systeem Stembediening
U kunt instellingen verrichten ten aanzien van het
volgende:
Stemcommando herhalen
Geslacht
Spreeksnelheid
Audio-instellingen
Kies audio-instellingen onder:
Instellingen Geluid Systeemvolumes
Stembediening
Taalinstellingen
Stembediening is niet voor alle talen mogelijk. De
beschikbare talen voor stembediening zijn in de
talenlijst aangegeven met een pictogram,
.
Een eventuele taalwijziging geldt ook voor de
menu-, display- en hulpteksten.
Instellingen Systeem Systeemtalen
en -eenheden Systeemtaal
23
Geldt voor bepaalde markten.
24
Geldt voor bepaalde markten.
25
Geldt voor bepaalde markten.
||
DISPLAYS EN STEMBEDIENING
146
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 142)
Stembediening gebruiken (p. 143)
Stembediening telefoon (p. 144)
Stembediening klimaat (p. 200)
Stembediening radio en media (p. 145)
Audio-instellingen (p. 506)
Systeemtaal wijzigen (p. 128)
VERLICHTING
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
148
Verlichtingsbediening
Met de verschillende knoppen op het bedie-
ningspaneel voor de verlichting kunt u de buiten-
en binnenverlichting regelen. Met de linker stuur-
hendel kunt u de buitenverlichting inschakelen
en aanpassen. Met het duimwiel voor de verlich-
ting op het instrumentenpaneel kunt u de sterkte
van de interieurverlichting aanpassen.
Ook de koplamphoogte
1
is te regelen met een
duimwiel op het dashboard.
Buitenverlichting
Draairing op linker stuurhendel.
Wanneer het elektrische systeem van de auto in
contactslotstand II staat of wanneer de auto
loopt, gelden de volgende functies in de verschil-
lende standen van de draairing:
Stand Betekenis
Dagrijlicht.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijlicht en stadslichten voor/
achterlichten.
Stadslichten voor/achterlichten,
wanneer de auto geparkeerd staat.
A
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dimlicht en stadslichten voor/
achterlichten.
Groot licht is te activeren.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Stand Betekenis
Dagrijlicht en stadslichten voor/
achterlichten bij daglicht.
Dimlicht en stadslichten voor/
achterlichten bij weinig daglicht of
donker of wanneer de mistlampen
voor* en/of het mistachterlicht
geactiveerd zijn.
Het automatisch groot licht is te
activeren.
U kunt het groot licht inschakelen,
wanneer u het dimlicht voert.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Automatisch groot licht aan/uit.
A
Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing
vanuit een willekeurige andere stand naar de stand
draait, branden de stadslichten voor/achterlichten in plaats van
andere verlichting.
Volvo adviseert om stand te gebruiken als
er met de auto wordt gereden.
1
Geldt voor auto's met halogeenkoplampen.
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
149
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan niet
in elke situatie bepalen of het daglicht te
zwak of sterk genoeg is, bijv. bij mist en regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Duimwielen op dashboard
Een auto met led-
2
koplampen* heeft automatische
koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel voor
koplamphoogteregeling ontbreekt.
Duimwiel voor het aanpassen van de licht-
sterkte in het interieur
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
1
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Interieurverlichting (p. 160)
Stadslichten voor/achterlichten (p. 151)
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 155)
Groot licht gebruiken (p. 153)
Dimlicht (p. 152)
Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 156)
Mistachterlicht (p. 157)
Actieve bochtverlichting* (p. 156)
Remlichten (p. 158)
Noodremlichten (p. 158)
Alarmlichten (p. 158)
Verlichtingsfuncties aanpassen via
het middendisplay
Via het middendisplay zijn meerdere verlichtings-
functies te activeren en aan te passen waaron-
der automatisch groot licht, Follow Me Home-
verlichting en de Approach-verlichting.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
My Car Lampen en verlichting.
3.
Kies
Autoverlichting of
Interieurverlichting.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Automatisch groot licht (p. 153)
Follow Me Home-verlichting gebruiken
(p. 159)
Approach-verlichting (p. 159)
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 155)
Instellingen openen op middendisplay
(p. 128)
Functiescherm op het middendisplay
(p. 117)
2
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
1
Geldt voor auto's met halogeenkoplampen.
VERLICHTING
150
Koplamphoogte aanpassen
De koplamphoogte
3
is te regelen met een van
de duimwielen op het dashboard.
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegenliggers
mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de
koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen
lager af als de auto zwaar beladen is.
1. Laat de motor draaien of zet het elektrische
systeem van de auto in de contactslotstand I.
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de
koplampen hoger of lager af te stellen.
Hieronder ziet u in welke stand het duimwiel
moet staan in enkele beladingssituaties.
Voorbeelden van duimwielstanden.
Duimwiel in stand 0
Duimwiel in stand 1
Beladingssituatie Duim-
wielstand
Alleen bestuurder. 0
Bestuurder en voorpassagier. 0
Bestuurder en voorpassagier.
Drie passagiers achterin.
1
Beladingssituatie Duim-
wielstand
Bestuurder en voorpassagier.
Drie passagiers achterin.
220 kg bagage in de bagage-
ruimte.
1
Bestuurder plus maximale bela-
ding in bagageruimte.
2
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
3
Geldt voor auto's met halogeenkoplampen.
VERLICHTING
}}
151
Stadslichten voor/achterlichten
De stadslichten voor/achterlichten zijn te gebrui-
ken om zichtbaar te blijven voor medewegge-
bruikers als de auto stilstaat of geparkeerd staat.
Stadslichten voor/achterlichten zijn in te schake-
len via de draairing van de stuurhendel.
De draairing van de stuurhendel in de stand voor stads-
lichten voor/achterlichten.
Zet de draairing in stand - de stadslichten
voor/achterlichten gaan branden (ook de kente-
kenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de auto is ingescha-
keld, brandt het dagrijlicht in plaats van de stads-
lichten vóór. Wanneer de draairing in deze stand
staat, branden de stadslichten voor en de achter-
lichten ongeacht de contactslotstand van het
elektrische systeem van de auto.
Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto
de draairing vanuit een willekeurige andere stand
naar de stand voor de stadslichten voor/achter-
lichten
draait, branden de stadslichten
voor/achterlichten in plaats van andere verlich-
ting.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snel-
heid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of
als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h
(zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden. U
dient dan over te schakelen op een andere stand
dan
.
Als het buiten donker is en de achterklep wordt
geopend, gaan de achterlichten branden (als ze
al niet zijn ingeschakeld) om het achteropko-
mende verkeer te waarschuwen. Dat gebeurt
altijd, ongeacht de stand van de draairing of de
contactslotstand van het elektrische systeem van
de auto.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Contactslotstanden (p. 432)
Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór vervan-
gen (p. 629)
Dagrijlicht
De auto heeft sensoren die de lichtomstandighe-
den rondom registreren. Wanneer de draairing
van de stuurhendel in stand
, of
staat terwijl het elektrische systeem van
de auto in contactslotstand II staat of de auto
rijdt, brandt het dagrijlicht. In de stand
schakelen de koplampen automatisch over op
het dimlicht bij weinig daglicht of in het donker.
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
||
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
152
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat, brandt het dagrijlicht (DRL
4
)
wanneer de auto overdag rijdt. De auto schakelt
automatisch over van dagrijlicht op dimlicht bij
een zwakke verlichting overdag of in het donker.
Overschakeling op dimlicht vindt ook automatisch
plaats, als u de mistlampen voor */mistachterlich-
ten activeert.
WAARSCHUWING
Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in
alle gevallen kan bepalen wanneer de omge-
vingsverlichting voldoende of onvoldoende is
bij mist en regen bijvoorbeeld.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Contactslotstanden (p. 432)
Dimlicht (p. 152)
Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór vervan-
gen (p. 629)
Dimlicht
Tijdens ritten met de draairing van de stuurhen-
del in stand
wordt het dimlicht automa-
tisch geactiveerd bij een zwakke verlichting over-
dag of in het donker, wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslotstand II staat
of wanneer de auto is ingeschakeld.
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
Met de draairing op de stuurhendel in stand
wordt het dimlicht ook automatisch geacti-
veerd in de volgende gevallen:
u activeert de mistlampen voor*
u activeert het mistachterlicht
u activeert de mistlampen voor en het mist-
achterlicht
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat terwijl het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand II staat of de
auto is ingeschakeld, brandt altijd het dimlicht.
Tunneldetectie
De auto detecteert dat hij een tunnel inrijdt en
schakelt dan over van dagrijlicht op dimlicht.
Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als
de linker stuurhendel in stand
gedraaid is.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Contactslotstanden (p. 432)
Dagrijlicht (p. 151)
Dimlichtlamp vervangen (p. 628)
4
Daytime Running Lights
VERLICHTING
}}
153
Groot licht gebruiken
Het groot licht is te bedienen met de linker
stuurhendel. Het groot licht is de felste verlich-
tingsfunctie op de auto en dient tijdens ritten in
het donker te worden gebruikt om het zicht te
verbeteren, zolang u tegenliggers niet verblindt.
Stuurhendel met draairing.
Grootlichtsignalen
Haal de stuurhendel naar achteren, naar de
stand voor grootlichtsignalen. Het groot licht
brandt totdat u de hendel loslaat.
Groot licht
Het groot licht is te activeren met de draai-
ring van de stuurhendel in stand
5
of
. Activeer het groot licht door de stuur-
hendel naar voren te duwen. U kunt de func-
tie deactiveren door de stuurhendel naar
achteren te halen.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool
op het bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Automatisch groot licht (p. 153)
Grootlichtlamp vervangen (p. 629)
Automatisch groot licht
Automatisch groot licht is een systeem dat met
een camerasensor boven aan de voorruit de
koplampen van tegenliggers of de achterlichten
van voorliggers registreert en automatisch over-
schakelt van groot licht naar dimlicht.
Automatisch groot licht is te activeren met de draairing
van de stuurhendel in stand
.
Het systeem kan ook rekening houden met de
straatverlichting. Wanneer de camerasensor geen
tegen-/voorliggers meer waarneemt, wordt weer
overgeschakeld naar groot licht.
Het systeem kan starten bij ritten in het donker,
wanneer de auto een rijsnelheid heeft van zo'n
20 km/h (12 mph) of hoger.
5
Wanneer het dimlicht brandt.
||
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
154
Deactiveren van automatisch groot licht wanneer
het groot licht aanstaat, leidt ertoe dat er direct
wordt overgeschakeld op dimlicht.
Wanneer automatisch groot licht geactiveerd is,
licht het symbool
op het bestuurdersdis-
play wit op.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool blauw. Bij led-koplampen geldt dit ook
bij gedeeltelijk groot licht, dat wil zeggen zodra
de lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is
bij dimlicht.
Auto met halogeenkoplampen
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
groot licht.
Auto met led
6
-koplampen*
Wanneer bij automatisch groot licht met automa-
tische in-/uitschakeling
7
de camerasensor geen
invallend licht van voor-/tegenliggers meer waar-
neemt, schakelt de verlichting enkele seconden
later weer over naar groot licht.
Bij automatisch groot licht met adaptatiefunctie
7
blijft in tegenstelling tot wat er gebeurt bij de
standaarddimfunctie dat deel van de lichtbundel
dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlicht-
sterkte branden – alleen dat deel van de licht-
bundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voor-
liggers gericht is wordt gedimd.
Adaptatiefunctie: Dimlicht recht vooruit in de richting van
tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de
tegenliggers.
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
volledig groot licht.
Beperkingen van het automatisch groot licht
De camerasensor waar de functie gebruik van
maakt kent beperkingen.
Als dit symbool samen met de melding
Actief grootlicht Tijdelijk niet
beschikbaar op het bestuurdersdis-
play verschijnt, moet u handmatig over-
schakelen tussen groot licht en dimlicht. Deson-
danks kan de draairing van de stuurhendel in
stand
staan. Het symbool dooft,
wanneer deze melding verschijnt.
Hetzelfde geldt als dit symbool samen
met de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnt.
Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk niet
beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware
regenval. Wanneer automatisch groot licht weer
beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet
langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en
gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Actief groot licht is een systeem dat u helpt
om in ongunstige omstandigheden de opti-
male verlichting te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot licht
en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie
en/of weersgesteldheid vereist is.
6
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
7
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto.
VERLICHTING
155
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Groot licht gebruiken (p. 153)
Beperkingen van de camera (p. 354)
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De functie is te activeren/deactiveren via het
middendisplay.
N.B.
Deze reeks automatische knipperingen is
te onderbreken door de stuurhendel
onmiddellijk in tegengestelde richting te
bewegen.
Als het richtingaanwijzersymbool op het
bestuurdersdisplay sneller knippert dan
normaal – zie de melding op het bestuur-
dersdisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en is hand-
matig in de uitgangspositie terug te zetten of
veert automatisch terug bij het terugdraaien van
het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Alarmlichten (p. 158)
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Richtingaanwijzerlamp voor vervangen
(p. 630)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
156
Actieve bochtverlichting*
Actieve bochtverlichting is ontworpen om in
bochten en op kruisingen voor maximale verlich-
ting te zorgen. Een auto met led
8
-koplampen*
kan afhankelijk van het uitrustingsniveau van de
auto zijn uitgerust met actieve bochtverlichting.
Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde
(rechts) functie.
De actieve bochtverlichting volgt de stuurbewe-
gingen om voor een optimale verlichting in boch-
ten en op kruisingen te zorgen en kan op die
manier mogelijk uw zicht verbeteren.
De functie wordt automatisch ingeschakeld bij
het starten van de motor. Wanneer de functie
een storing vertoont, brandt het symbool
op het middendisplay en verschijnt op hetzelfde
middendisplay een verklarende tekst.
De functie is alleen actief bij een zwakke verlich-
ting overdag of in het donker en alleen, wanneer
de auto rijdt of het dimlicht is ontstoken.
Functie deactiveren/activeren
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek geactiveerd is via het functiescherm op
het middendisplay deactiveren/activeren:
Druk op de knop Actieve
bochtverlichting.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 156)
Mistlampen voor/bochtverlichting*
De mistlampen voor branden feller dan de dim-
lichten, zodat ze extra effectief zijn bij mist.
Knop voor mistlampen voorzijde.
De mistlampen zijn in te schakelen, wanneer het
contactslot in stand II staat of wanneer de auto is
ingeschakeld en de draairing van de stuurhendel
in stand
, of staat.
Tik op de knop om te activeren en deactiveren.
Het symbool
op het bestuurdersdisplay
brandt wanneer de mistlampen voor zijn inge-
schakeld.
De mistlampen voor doven automatisch, wanneer
u de startknop rechtsom draait om de auto uit te
schakelen of wanneer u de draairing op de stuur-
hendel naar stand draait.
8
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
157
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistlicht verschillen per land.
Bochtverlichting*
De mistlampen zijn mogelijk voorzien van de
functie bochtverlichting, zodat de lampen bij een
scherpe bocht tijdelijk met het stuurwiel mee-
draaien of in de richting die de richtingaanwijzers
aangeven.
De functie wordt geactiveerd bij een zwakke ver-
lichting overdag of in het donker, wanneer de
draairing van de stuurhendel in stand
of
staat en de auto een rijsnelheid heeft
lager dan zo'n 30 km/h (20 mph).
Ook tijdens het achteruitrijden gaat de bochtver-
lichting branden bij wijze van aanvulling op de
achteruitrijlichten.
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek geactiveerd is via het middendisplay acti-
veren en deactiveren.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Contactslotstanden (p. 432)
Mistachterlicht (p. 157)
Actieve bochtverlichting* (p. 156)
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Mistachterlicht
Omdat het mistachterlicht veel feller brandt dan
de standaardachterlichten, moet u de verlich-
tingsfunctie alleen gebruiken bij een beperkt
zicht door mist, sneeuw, rook of stof zodat ach-
terliggers uw auto tijdig kunnen waarnemen.
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht bestaat uit een lamp achter
op de auto, aan de bestuurderszijde.
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen in de
volgende gevallen:
het contactslot staat in stand II of de auto is
ingeschakeld en de draairing van de stuur-
hendel staat in stand
of
de draairing op de stuurhendel staat in stand
en de mistlampen voor branden.
Druk op de knop voor aan/uit. Het symbool
op het bestuurdersdisplay brandt, wanneer
het mistachterlicht brandt.
Het mistachterlicht dooft automatisch in de vol-
gende gevallen:
u draait de startknop rechtsom om de auto
uit te schakelen of de draairing op de stuur-
hendel staat in de stand
de draairing op de stuurhendel staat in stand
en de mistlampen zijn gedoofd.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 148)
Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 156)
Contactslotstanden (p. 432)
VERLICHTING
158
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden, wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden, wan-
neer een van de rijhulpsystemen de auto afrem-
men.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 158)
Remsystemen (p. 435)
Noodremlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om ach-
terliggers erop te attenderen dat u krachtig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat
ze continu branden, zoals bij normaal remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij krach-
tig remmen of als het ABS-systeem wordt geacti-
veerd bij hoge snelheden.
Nadat u afremt tot een geringe snelheid en het
rempedaal loslaat, gaat het remlicht weer op de
normale wijze constant branden
Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto
geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de
bestuurder weer versnelt naar een hogere snel-
heid of tot uitschakeling van de alarmlichten.
Gerelateerde informatie
Remlichten (p. 158)
Rempedaal (p. 436)
Alarmlichten (p. 158)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen. De functie is te gebruiken om te
waarschuwen voor gevaarlijke verkeerssituaties.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd
als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid laag is. Nadat de noodremlichten zijn opge-
houden met knipperen, gaan de alarmlichten
knipperen en de alarmlichten worden automa-
tisch gedeactiveerd, wanneer u weer wegrijdt of
de desbetreffende knop indrukt.
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
159
N.B.
De regels voor het gebruik van alarmlichten
kunnen per land variëren.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 158)
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 155)
Follow Me Home-verlichting
gebruiken
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en als
Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen
na vergrendeling van de auto.
Om de functie in te schakelen:
1. Zet de auto uit.
2. Duw de linker stuurhendel naar voren rich-
ting het dashboard en laat los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
Bij activering van de functie gaan een symbool
op het bestuurdersdisplay, de stadslichten voor/
achterlichten, de buitengreepverlichting* en de
kentekenplaatverlichting branden.
De duur van de Follow Me Home-verlichting kan
worden ingesteld via het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Approach-verlichting (p. 159)
Approach-verlichting
De Approach-verlichting wordt geactiveerd als
de auto wordt ontgrendeld en wordt gebruikt om
de verlichting van de auto op afstand in te scha-
kelen.
De functie wordt geactiveerd wanneer u de trans-
pondersleutel gebruikt voor ontgrendeling. In dat
geval branden de stadslichten voor/achterlichten,
de verlichting in de buitengrepen*, de plafondver-
lichting en de vloerverlichting alsook de verlich-
ting in de kofferbak/bagageruimte. Als binnen de
activeringstijd een portier wordt geopend, wordt
de inschakelduur van de buitengreepverlichting*
en de interieurverlichting verlengd.
De functie is te activeren en deactiveren via het
middendisplay.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Follow Me Home-verlichting gebruiken
(p. 159)
een transpondersleutel (p. 241)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
160
Interieurverlichting
Het interieur is uitgerust met diverse soorten ver-
lichtingsfuncties voor een betere rijbeleving. Zo
is voorzien in leeslampjes, dashboardkastverlich-
ting en grondverlichting.
Alle verlichting in het interieur is handmatig in en
uit te schakelen binnen 5 minuten nadat:
de auto is afgezet en het elektrische sys-
teem in contactslotstand 0 staat
de auto ontgrendeld is zonder dat deze is
gestart.
Plafondverlichting voorin
Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes
en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Interieurverlichting
Automatische bediening voor interieurverlich-
ting
Leeslampje rechterzijde
Leeslampjes
De leeslampjes links of rechts doet u aan of uit
door kort op de bijbehorende knop op de pla-
fondconsole te drukken. De lichtsterkte is aan te
passen door de knop ingedrukt te houden.
Interieurverlichting
De vloerverlichting en plafondverlichting zijn in en
uit te schakelen door de bijbehorende knop op
de plafondconsole kort in te drukken.
Automatische bediening voor
interieurverlichting
De automatische verlichting is te activeren door
de AUTO-knop op de plafondconsole kort in te
drukken. Met de automatische verlichting geacti-
veerd brandt het led-lampje in de knop en de
interieurverlichting gaat branden en dooft zoals
hieronder vermeld.
De interieurverlichting:
gaat branden, wanneer de auto wordt ont-
grendeld en wanneer deze wordt uitgescha-
keld
dooft, wanneer de auto wordt gestart en
wanneer deze wordt vergrendeld
wordt in- en uitgeschakeld bij het openen of
sluiten van een portier
blijft 2 minuten branden, als een van de por-
tieren openstaat.
Plafondverlichting achterin*
In het achterste deel van de auto zitten leeslamp-
jes, die ook als interieurverlichting dienen.
Leeslampjes boven de achterbank.
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
161
Een auto met panoramadak* is voorzien van twee lamp-
jes: aan beide zijden van het plafond één.
De leeslampjes zijn in en uit te schakelen met
een korte druk op de knop van het lampje. De
lichtsterkte is aan te passen door de knop inge-
drukt te houden.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.
Spiegelverlichting zonneklep*
De verlichting van de spiegel in de zonneklep
wordt bij het openen en sluiten van het spiegel-
klepje in- en uitgeschakeld.
Grondverlichting*
De grondverlichting wordt in- en uitgeschakeld
bij het openen of sluiten van het desbetreffende
portier.
Verlichting in bagageruimte
De bagageruimteverlichting wordt bij het openen
en sluiten van de achterklep automatisch in- en
uitgeschakeld.
Sierverlichting
De omringende sierverlichting gaat branden bij
het openen van de portieren en dooft bij het ver-
grendelen van de auto. De sterkte van de sierver-
lichting is aan te passen op het middendisplay en
tevens fijn af te stemmen met het duimwiel op
het instrumentenpaneel.
Sfeerverlichting*
De auto is uitgerust met een aantal leds waar-
mee de kleur van de verlichting te veranderen is.
Deze verlichting brandt, wanneer de auto is inge-
schakeld. De sterkte van de sfeerverlichting is
aan te passen op het middendisplay en tevens
fijn af te stellen met het duimwiel op het dash-
board.
Verlichting in portiervakken
De verlichting in de opbergvakken van portieren
gaat branden bij het openen van de portieren en
dooft bij het vergrendelen van de auto. De licht-
sterkte is fijn af te stellen met behulp van het
duimwiel op het dashboard.
Verlichting van bekerhouder voor in
tunnelconsole
De verlichting van de bekerhouder voorin gaat
branden bij ontgrendeling van de auto en dooft
bij vergrendeling. De lichtsterkte is fijn af te stel-
len met behulp van het duimwiel op het dash-
board.
Gerelateerde informatie
Interieurverlichting aanpassen (p. 162)
Verlichtingsbediening (p. 148)
Contactslotstanden (p. 432)
Auto-interieur (p. 590)
VERLICHTING
* Optie/accessoire.
162
Interieurverlichting aanpassen
Afhankelijk van de contactslotstand gaat de inte-
rieurverlichting op een bepaalde manier bran-
den. De verlichting in het interieur is aan te pas-
sen met een duimwiel op het dashboard en
bepaalde verlichtingsfuncties zijn ook via het
middendisplay aan te passen.
Met het duimwiel op het instru-
mentenpaneel bij het stuurwiel
regelt u de sterkte van de dis-
playverlichting, de verlichting
van de bedieningselementen,
de omringende sierverlichting
en de sfeerverlichting*
Omringende sierverlichting aanpassen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting.
3. Kies uit de volgende instellingen:
Kies onder
Intensiteit omgevingslicht
uit Uit, Laag en Hoog.
Kies onder
Niveau omgevingslicht uit
Verm. en Vol.
Sfeerverlichting aanpassen*
De auto is uitgerust met een aantal leds waar-
mee de kleur van de verlichting te veranderen is.
Deze verlichting brandt, wanneer de auto is inge-
schakeld.
Verlichtingssterkte wijzigen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies onder
Intensiteit sfeerverlichting uit
Uit, Laag en Hoog.
Verlichtingskleur wijzigen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies uit
Op temperatuur en Op kleur om
de kleur van de verlichting te wijzigen.
Bij de keuze
Op temperatuur verandert de
verlichting afhankelijk van de ingestelde inte-
rieurtemperatuur.
Bij de keuze
Op kleur kan de subcategorie
Themakleuren worden gebruikt voor ver-
dere aanpassing.
Gerelateerde informatie
Interieurverlichting (p. 160)
Verlichtingsfuncties aanpassen via het mid-
dendisplay (p. 149)
Contactslotstanden (p. 432)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
164
Ruiten, glazen daken en spiegels
In de auto zitten bedieningselementen voor rui-
ten, glazen daken en spiegels. Enkele ruiten van
de auto zijn verstevigd met gelaagd glas.
Gelaagd glas
De voorruit en het panoramadak* zijn voorzien
van gelaagd glas. Het glas is verstevigd voor een
verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie
van het interieur. Bepaalde ruiten zijn als optie te
voorzien van gelaagd glas.
Dit symbool staat op beglazing bestaande uit gelaagd
glas
1
/>
Gerelateerde informatie
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Panoramadak* (p. 170)
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 165)
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
(p. 167)
Head-updisplay* (p. 139)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Elektrische voorruitverwarming* activeren en
deactiveren (p. 220)
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming activeren en deactiveren (p. 221)
Inklembeveiliging op ruiten en
zonneschermen
Alle ruiten en zonneschermen* met elektrische
bediening zijn voorzien van inklembeveiliging die
wordt geactiveerd als de ruiten of zonnescher-
men tijdens het openen of sluiten worden gehin-
derd.
Bij blokkering komt de ruit/het zonnescherm tot
stilstand, waarna deze/dit wordt geopend tot op
zo'n 50 mm (2 inch) van de geblokkeerde stand
(of tot de maximale ventilatiestand).
Ook als de inklembeveiliging in werking is getre-
den, is het mogelijk om de ruit/het zonnescherm
nog een keer zonder inklembeveiliging in
dezelfde richting te bewegen, op voorwaarde dat
deze beweging binnen 10 seconden na active-
ring van de inklembeveiliging wordt gestart. Het
is dus mogelijk om de inklembeveiliging op te
heffen, wanneer de sluitfunctie is afgebroken
zoals bij ijsvorming, door de knop in de stand te
duwen waarbij de ruit/het zonnescherm volledig
gesloten is en de knop in deze stand vast te hou-
den.
WAARSCHUWING
Als de startaccu losgekoppeld is geweest,
werkt de automatische openings-/sluitings-
functie pas weer naar behoren nadat deze is
gereset. Resetten is nodig om de inklembe-
veiliging te laten werken.
1
Geldt niet voor de voorruit en het panoramadak*, die altijd van gelaagd glas zijn en daarom dit symbool niet hebben.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
165
Gerelateerde informatie
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 165)
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 166)
Panoramadak* (p. 170)
Resetprocedure voor de
inklembeveiliging
Bij problemen met de elektrische bedienbare rui-
ten kunt u een resetprocedure proberen.
WAARSCHUWING
Als de startaccu losgekoppeld is geweest,
werkt de automatische openings-/sluitings-
functie pas weer naar behoren nadat deze is
gereset. Resetten is nodig om de inklembe-
veiliging te laten werken.
Neem bij aanhoudende problemen of bij proble-
men met het panoramadak of het schuif-/kantel-
dak contact op met een werkplaats.
2
Elektrisch bedienbare ruit resetten
1. Zorg dat de ruit in de gesloten stand staat.
2. Druk vervolgens in de handmatige stand 3
keer op de knop voor het sluiten.
> De resetprocedure gaat automatisch van
start.
Gerelateerde informatie
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 166)
Elektrisch bedienbare ruiten
De elektrisch bedienbare ruiten zijn te bedienen
via de bedieningspanelen op de desbetreffende
portieren. Het bestuurdersportier heeft bedie-
ningsknoppen waarmee alle ruiten en ook de
kindersloten te bedienen zijn.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Elektrisch kinderslot* dat de bedienings-
knoppen op de achterportieren deactiveert
om te voorkomen dat portieren en ruiten van
de binnenzijde te openen zijn.
Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten.
Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten.
De elektrisch bedienbare ruiten zijn voorzien van
een inklembeveiliging. Bij problemen met de
2
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
166
inklembeveiliging kunt u een resetprocedure pro-
beren.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedieningsele-
menten spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de ruit-
bediening door het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand 0 te zet-
ten en neem vervolgens de transponder-
sleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen
via de ruiten naar buiten, ook al is het
elektrische systeem van de auto volledig
uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 166)
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 165)
Elektrisch bedienbare ruiten
Via het bedieningspaneel op het bestuurders-
portier zijn alle ruiten te bedienen – via het
bedieningspaneel op de overige portieren is
alleen de ruit in het desbetreffende portier te
bedienen.
De elektrisch bedienbare ruiten zijn voorzien van
een inklembeveiliging. Bij problemen met de
inklembeveiliging kunt u een resetprocedure pro-
beren.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedieningsele-
menten spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de ruit-
bediening door het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand 0 te zet-
ten en neem vervolgens de transponder-
sleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen
via de ruiten naar buiten, ook al is het
elektrische systeem van de auto volledig
uitgeschakeld.
Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare ruiten.
Handmatige bediening. Trek voorzichtig een
van de bedieningsknoppen omhoog of duw
er een omlaag. De elektrisch bedienbare rui-
ten komen steeds verder omhoog of omlaag
zolang u de bedieningsknop bedient.
Automatische bediening. Trek een van de
bedieningsknoppen omhoog of duw er een
omlaag en laat deze vervolgens los. De des-
betreffende zijruit gaat automatisch volledig
open of dicht.
Voor het gebruik van de elektrisch bedienbare
ruiten moet de contactslotstand I of II zijn. Bij uit-
schakeling van de auto zijn de elektrisch bedien-
bare ruiten nadat het contact is uitgeschakeld
nog enkele minuten te bedienen, maar niet nadat
een portier is geopend. Er kan slechts één bedie-
ningspaneel tegelijk worden bediend.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
167
Bediening is tevens mogelijk met behulp van de
transpondersleutel, passieve opening* via de por-
tiergreep of de knop voor centrale vergrendeling.
WAARSCHUWING
Let erop dat kinderen of andere inzittenden
niet bekneld raken wanneer u alle ruiten tege-
lijkertijd sluit via:
passief sluiten*
de knop voor centrale vergrendeling
de transpondersleutel.
N.B.
Om het pulserende windgeluid te verminde-
ren als de beide achterruiten open staan, kunt
u de voorste ruiten ook een stukje openen.
N.B.
Bij snelheden hoger dan zo'n 180 km/h
(112 mph) zijn de zijruiten niet te openen,
maar wel te sluiten.
Als bestuurder bent u altijd gehouden aan de
geldende verkeersregels.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 165)
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Resetprocedure voor de inklembeveiliging
(p. 165)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels
De achteruitkijkspiegel en de buitenspiegels die-
nen om u een beter zicht naar achteren te
geven.
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel is eenvoudig te verstellen
door deze handmatig in een bepaalde stand te
kantelen. De achteruitkijkspiegel is mogelijk uit-
gerust met HomeLink*, autodimfunctie* en kom-
pas*.
Buitenspiegels
WAARSCHUWING
Beide spiegels zijn gebogen voor optimaal
zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Stel de stand van de buitenspiegels bij met het
hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier. U beschikt tevens over meer-
dere automatische instellingen die te koppelen
zijn aan de geheugenfunctie van de elektrisch
bedienbare bestuurdersstoel*.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 498)
Kompas (p. 501)
Dimfunctie van spiegels aanpassen (p. 168)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
168
Buitenspiegels kantelen (p. 169)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming activeren en deactiveren (p. 221)
Dimfunctie van spiegels aanpassen
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de spiegels veroorzaken en u verblinden. Acti-
veer de dimstand, wanneer u de verlichting van
achterliggers als hinderlijk ervaart.
Handmatige dimfunctie
De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een
knopje aan de onderzijde van de spiegel.
Hendeltje voor handmatige dimfunctie.
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje
naar de voorruit toe te duwen.
Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het
hendeltje voor handmatig dimmen.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, worden de achteruitkijkspiegel en buiten-
spiegels automatisch gedimd. De autodimfunctie
is tijdens het rijden altijd actief, behalve bij
inschakeling van de achteruitversnelling.
N.B.
Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau
van de autodimfunctie is de wijziging pas na
enige tijd te merken.
De gevoeligheid van de dimfunctie is van invloed
op zowel de achteruitkijkspiegel als de buiten-
spiegels.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies onder
Binnenspiegel automatisch
dimmen voor Normaal, Donker of Licht.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sen-
soren (één aan de voorkant en één aan de ach-
terkant) die samenwerken om hinderlijke lichtin-
val te identificeren en te verhelpen. De sensor
aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl
de sensor aan de achterkant de koplampen van
achterliggers registreert.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
169
De buitenspiegels zijn alleen uitgerust met auto-
dimfunctie als ook de achteruitkijkspiegel is voor-
zien van iets dergelijks.
N.B.
Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeerver-
gunningen, transponders, zonnekleppen of
voorwerpen op de achterbank of in de baga-
geruimte dusdanig worden gehinderd dat er
geen licht op de sensoren valt, gelden er
beperkingen voor de autodimfunctie van de
achteruitkijkspiegel en buitenspiegels.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
(p. 167)
Buitenspiegels kantelen (p. 169)
Buitenspiegels kantelen
Voor optimaal zicht naar achteren moet u de bui-
tenspiegels verstellen. U beschikt over meerdere
automatische instellingen die tevens te koppelen
zijn aan de geheugenfunctie van de elektrisch
bedienbare bestuurdersstoel*.
Bedieningsknoppen voor
buitenspiegels gebruiken
Bedieningsknoppen voor buitenspiegels.
Stel de stand van de buitenspiegels bij met het
hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier.
1.
Druk op de knop L voor de buitenspiegel
links of op R voor de buitenspiegel rechts.
Het lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3.
Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
mag niet langer branden.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de
neutrale stand worden teruggezet zodat het elek-
trisch in- en uitklappen weer correct werkt.
1.
Klap de spiegels in door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken.
2.
Klap ze weer uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken.
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale
stand.
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parke-
ren en als u op smalle wegen rijdt.
1.
Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (con-
tactslotstand minimaal I).
2. Laat ze na ongeveer 1 seconde los. De spie-
gels stoppen automatisch, als ze volledig zijn
ingeklapt.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
170
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
Kantelen bij parkeren
3
De buitenspiegels zijn omlaag te kantelen zodat
u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van
de weg kunt zien.
Schakel de achteruitversnelling in en druk op
de knop L of R.
Let erop dat u de knop mogelijk 2 keer moet
indrukken, als de kantelfunctie al was geacti-
veerd. Wanneer de buitenspiegel omlaaggekan-
teld is, knippert de knop. Wanneer u de auto uit
de achteruitversnelling haalt, keert de buitenspie-
gel zo'n 3 seconden later automatisch terug naar
de oorspronkelijke stand (die de spiegel na zo'n
8 seconden bereikt).
Automatisch kantelen bij parkeren
3
Dankzij deze instelling kantelen de buitenspie-
gels automatisch omlaag bij inschakeling van de
achteruitversnelling. De omlaaggekantelde stand
is vooraf ingesteld en valt niet aan te passen. Het
is mogelijk om de buitenspiegel direct terug te
laten keren naar de oorspronkelijke stand door 2
keer op de knop L of R te drukken.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies onder
Buitenspiegel kantelen bij
achteruit voor Uit, Bestuurder, Passagier
of Beide om te activeren/deactiveren en om
te kiezen welke buitenspiegel moet worden
gekanteld.
Automatische inklapfunctie bij
vergrendelen*
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel
vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspie-
gels automatisch in- of uitgeklapt.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies
Spiegel inklappen bij vergrendelen
om te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
(p. 167)
Dimfunctie van spiegels aanpassen (p. 168)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming activeren en deactiveren (p. 221)
Panoramadak*
Het panoramadak is verdeeld in twee glasseg-
menten. Het voorste kan aan de achterkant verti-
caal (ventilatiestand) of horizontaal (open stand)
worden geopend. Het achterste is een vast dak-
glas.
Het panoramadak is voorzien van een wind-
scherm alsook een zonnescherm, dat gemaakt is
van geperforeerd textiel en onder het glazen dak
zit, voor extra bescherming tegen bijvoorbeeld
fel zonlicht.
Het panoramadak en het zonnescherm zijn te
bedienen met een bedieningsknop aan het pla-
fond.
3
Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugenknoppen*.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
171
Bediening is tevens mogelijk met behulp van de
transpondersleutel, passieve opening* via de por-
tiergreep of de knop voor centrale vergrendeling.
Om het panoramadak en het zonnescherm te
kunnen bedienen moet het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand I of II staan.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedieningsele-
menten spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de ruit-
bediening door het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand 0 te zet-
ten en neem vervolgens de transponder-
sleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen
via de ruiten naar buiten, ook al is het
elektrische systeem van de auto volledig
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Open het panoramadak niet, wanneer
lastdragers zijn gemonteerd.
Leg geen zware voorwerpen boven op
het panoramadak.
BELANGRIJK
Verwijder sneeuw en ijs van het panora-
madak alvorens het te openen.
Bedien het panoramadak niet, als het
vastgevroren is.
Windscherm
Bij het panoramadak hoort een windscherm dat
opgeklapt wordt bij een geopend panoramadak.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* bedienen (p. 172)
Automatische sluiting van zonnescherm van
panoramadak* (p. 174)
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
172
Panoramadak* bedienen
Het panoramadak en het zonnescherm zijn te
bedienen met een bedieningsknop aan het pla-
fond en zijn allebei voorzien van een inklembe-
veiliging.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door bewegende
delen.
Let altijd op bij bediening van ruiten.
Laat kinderen niet met de bedieningsele-
menten spelen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
Onderbreek altijd de stroom voor de ruit-
bediening door het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand 0 te zet-
ten en neem vervolgens de transponder-
sleutel mee uit de auto.
Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen
via de ruiten naar buiten, ook al is het
elektrische systeem van de auto volledig
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Open het panoramadak niet, wanneer
lastdragers zijn gemonteerd.
Leg geen zware voorwerpen boven op
het panoramadak.
BELANGRIJK
Verwijder sneeuw en ijs van het panora-
madak alvorens het te openen.
Bedien het panoramadak niet, als het
vastgevroren is.
Om het panoramadak en het zonnescherm te
kunnen bedienen moet het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand I of II staan.
Bediening is tevens mogelijk met behulp van de
transpondersleutel, passieve opening* via de por-
tiergreep of de knop voor centrale vergrendeling.
WAARSCHUWING
Let erop dat kinderen of andere inzittenden
niet bekneld raken wanneer u alle ruiten tege-
lijkertijd sluit via:
passief sluiten*
de knop voor centrale vergrendeling
de transpondersleutel.
BELANGRIJK
Controleer of het panoramadak bij sluiten
goed vergrendelt.
Het dak komt tot stilstand, als u bij handmatige
bediening de bedieningsknop loslaat of als het
glas de comfortstand
4
heeft bereikt of maximaal
geopend of gesloten is. De beweging van het
panoramadak en het zonnescherm wordt even-
eens onderbroken, als u een tegengesteld com-
mando geeft met de bedieningsknop aan het pla-
fond.
Het panoramadak en het zonnescherm zijn ook
voorzien van een inklembeveiliging.
4
De comfortstand is een stand waarbij het dak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
173
N.B.
Bij handmatige opening is het panoramadak
pas te openen, wanneer het zonnescherm
volledig geopend is. Bij de omgekeerde pro-
cedure moet het panoramadak eerst volledig
dichtstaan, voordat het zonnescherm hele-
maal kan worden gesloten.
Openen en sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld.
Open het dak door de bedieningsknop een-
maal omhoog te duwen.
Sluit het dak door de bedieningsknop een-
maal omlaag te duwen.
Bij activering van de ventilatiestand wordt het
voorste glassegment aan de achterzijde openge-
kanteld. Als het zonnescherm helemaal dichtstaat
bij activering van de ventilatiestand, wordt het
automatisch zo'n 50 mm (2 inch) geopend.
Het zonnescherm beweegt automatisch mee, als
u het panoramadak vanuit de ventilatiestand sluit.
Panoramadak volledig openen en
sluiten via bediening aan plafond
Bediening, stand voor handmatige bediening
Bediening, stand voor automatische bedie-
ning
Handmatige bediening
1. Zonnescherm openen – duw de bedienings-
knop achteruit naar de stand voor handmatig
openen.
2. Panoramadak openen tot in comfortstand –
duw de bedieningsknop een tweede maal
naar achteren naar de stand voor handmatig
openen.
3. Panoramadak maximaal openen – duw de
bedieningsknop een derde maal naar ach-
teren naar de stand voor handmatig openen.
Sluit het dak door de voorgaande procedure in
omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de
bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar
de stand voor handmatig sluiten.
Volautomatische bediening
1. Zonnescherm helemaal openen – duw de
bedieningsknop naar achteren naar de stand
voor automatisch openen en laat de knop
weer los.
2. Panoramadak openen tot in comfortstand –
duw de bedieningsknop een tweede maal
naar achteren naar de stand voor automa-
tisch openen en laat de knop weer los.
3. Panoramadak maximaal openen – duw de
bedieningsknop een derde maal naar ach-
teren naar de stand voor automatisch ope-
nen en laat de knop weer los.
Sluit het dak door de voorgaande procedure in
omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de
bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar
de stand voor automatisch sluiten.
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
174
Volautomatische bediening - snel openen of
sluiten
Het panoramadak en het zonnescherm zijn tege-
lijkertijd te openen of sluiten:
Openen – duw de bedieningsknop tweemaal
naar achteren naar de stand voor automa-
tisch openen en laat de knop weer los.
Sluiten – duw de bedieningsknop tweemaal
naar voren/onderen naar de stand voor auto-
matisch openen en laat de knop weer los.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 170)
Automatische sluiting van zonnescherm van
panoramadak* (p. 174)
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
Automatische sluiting van
zonnescherm van panoramadak*
Dankzij deze functie sluit het zonnescherm als
de auto bij warm weer geparkeerd staat automa-
tisch 15 minuten na vergrendeling. Dit gebeurt
om de interieurtemperatuur te verlagen en de
autobekleding te beschermen tegen verkleuring
door de zon.
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek gedeactiveerd is via het middendisplay
activeren of deactiveren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Vergrendeling.
Kies Zonnescherm automatisch sluiten
om te activeren/deactiveren.
N.B.
Ook het zonnescherm sluit, wanneer alle rui-
ten worden gesloten via:
passief sluiten*
de knop voor centrale vergrendeling
de transpondersleutel.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 170)
Panoramadak* bedienen (p. 172)
Inklembeveiliging op ruiten en zonnescher-
men (p. 164)
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
175
Ruitenwissers gebruiken
De ruitenwissers reinigen de voorruit. Met de
rechter stuurhendel zijn verschillende instellin-
gen voor de ruitenwisser mogelijk.
Rechter stuurhendel.
Duimwiel, wordt gebruikt om de gevoeligheid
van de regensensor en de wissnelheid in te
stellen.
Enkele slag
Haal de hendel omlaag en laat deze weer
los om de wissers een enkele wisslag te
laten maken.
Ruitenwissers uitgeschakeld
Haal de hendel naar stand 0 om de rui-
tenwissers uit te schakelen.
Intervalstand
Met het duimwiel kunt u het aantal wis-
slagen per eenheid van tijd instellen wan-
neer u de intervalstand hebt geselecteerd.
Ononderbroken wissen
Haal de hendel omhoog om de wissers
op normale snelheid te laten wissen.
Haal de hendel nog eens omhoog om de
wissers op hoge snelheid te laten wissen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u de wissers activeert of
de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of
eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en
achterruit zijn verwijderd.
BELANGRIJK
Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de
wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit
moet nat zijn als de ruitenwissers werken.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
176
Verwarmde sproeikoppen voor de
ruitenwissers*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloei-
stof bevriest.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Regensensor gebruiken
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid
van de regensensor is af te stellen met het duim-
wiel op de rechter stuurhendel.
Rechter stuurhendel.
Regensensorknop
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid
ruitenwissers
Wanneer de regensensor actief is, verschijnt het
regensensorsymbool
op het bestuurders-
display.
Regensensor activeren
Om de regensensor te kunnen activeren motor
de motor draaien of het elektrische systeem in
contactslotstand I of II staan en de ruitenwisser-
hendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag.
Activeer de regensensor door op de regensen-
sorknop
te drukken.
Als u de hendel omlaaghaalt, maken de ruiten-
wissers een extra slag.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. De wissers maken een extra slag, als u
het duimwiel omhoogdraait.
Regensensor deactiveren
Deactiveer de regensensor met een druk op de
regensensorknop of haal de hendel
omhoog voor een ander wisprogramma.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer het elektrische systeem in con-
tactslotstand 0 staat of wanneer de motor is
afgezet.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer u de wisserarmen in de service-
stand zet. De regensensor wordt opnieuw geacti-
veerd, wanneer de wisserarmen niet meer in de
servicestand staan.
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
177
BELANGRIJK
In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van
de voorruit starten en beschadigd raken.
Schakel de regensensor uit, terwijl de auto
rijdt of wanneer het elektrische systeem van
de auto in contactslotstand I of II staat. Het
symbool op het bestuurdersdisplay dooft.
Gerelateerde informatie
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Geheugenfunctie van regensensor
gebruiken
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers op de voorruit in.
Geheugenfunctie activeren/deactiveren
U kunt zo nodig de geheugenfunctie voor de
regensensor activeren, zodat u iedere keer dat u
de auto start de regensensorknop niet hoeft in te
drukken:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Kies
Geheugen regensensor om de
geheugenfunctie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
* Optie/accessoire.
178
Voorruit- en koplampsproeiers
gebruiken
De ruiten- en koplampsproeiers reinigen de
voorruit en de koplampen. Via de rechter stuur-
hendel zijn de voorruit- en koplampsproeiers te
starten.
Ruiten- en koplampsproeiers starten
Sproeifunctie, rechter stuurhendel.
U activeert de sproeiers van de voorruit en
de koplampen door de rechter stuurhendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
> Nadat u de hendel hebt losgelaten maken
de ruitenwissers op de voorruit nog
enkele slagen.
BELANGRIJK
Activeer de sproeiers niet bij bevriezing of bij
een leeg sproeiervloeistofreservoir, omdat de
pomp anders schade kan oplopen.
Koplampsproeiers*
Om vloeistof te besparen worden ingeschakelde
koplampen automatisch volgens bepaalde patro-
nen gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog zo'n 1 liter (1 qt) sproeiervloei-
stof in het reservoir zit en op het bestuurdersdis-
play de melding
Sproeiervloeistof Niveau
laag, bijvullen verschijnt in combinatie met het
symbool
, worden de koplampen niet langer
schoongesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van
de voorruit en een goed zicht door de voorruit de
voorrang hebben. De koplampen worden alleen
schoongesproeid als het groot licht of dimlicht is
ingeschakeld.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
}}
* Optie/accessoire.
179
Achterruitwisser en -sproeier
De achterruitwisser en -sproeiers reinigen de
achterruit. Via de rechter stuurhendel is de reini-
ging te starten en zijn instellingen te verrichten.
Achterruitwisser en -sproeier activeren
N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting, zodat de wissermotor wordt uitge-
schakeld bij oververhitting. De achterruitwis-
ser werkt weer na een bepaalde afkoelperi-
ode.
Selecteer voor de intervalstand van de
achterruitwisser.
Selecteer voor een continue wissnel-
heid van de achterruitwisser.
Duw de rechter stuurhendel naar voren om
de achterruit schoon te sproeien en te wis-
sen.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Automatische activering
achterruitwisser bij achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl
de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de ruiten-
wisser voor de achterruit starten. Bij het inscha-
kelen van een andere versnelling valt de ruiten-
wisser op de achterklep stil.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Selecteer
Automatisch wissen achter om
wissen bij achteruitrijden te activeren/deacti-
veren.
Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op
continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging
plaats.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
||
RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS
180
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
STOELEN EN STUURWIEL
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
182
Handmatig bediende voorstoel
Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen
verschillende instelmogelijkheden.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager*
door deze omhoog/omlaag te pompen.
1
Wijzig de zitlengte* door de hendel omhoog
te trekken en de zitting met de hand vooruit/
achteruit te bewegen.
Zet de stoel vooruit/achteruit door de hand-
greep omhoog te tillen en de juiste afstand
tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
Pas de lendensteun* aan door op de knop
omhoog/omlaag/vooruit/achteruit te druk-
ken.
Zet de hele stoel hoger/lager door de hand-
greep omhoog/omlaag te bewegen.
Pas de hellingshoek van het ruggedeelte aan
door aan de knop te draaien.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in voor-
dat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden.
Controleer of de stoel vergrendeld staat om
letsel te voorkomen bij hard afremmen of een
aanrijding.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
1
Geldt alleen voor de bestuurdersstoel.
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
183
Elektrisch bedienbare voorstoel*
Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen
verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch
bedienbare stoel is naar voren/achteren en
omhoog/omlaag te zetten. De voorkant van de
zitting is te verhogen/verlagen en in de lengte* te
verstellen en de hellingshoek van de rugleuning
is te wijzigen. De lendensteun kan omhoog/
omlaag/vooruit/achteruit worden versteld.
De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien
van een beveiliging tegen overbelasting, die
geactiveerd wordt als een van de stoelen door
een obstakel wordt geblokkeerd. Als dat het
geval is, neemt u het obstakel weg en bedient de
stoel opnieuw.
Tot enige tijd nadat u het portier hebt ontgren-
deld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook
al draait de motor niet. De stoel is altijd te ver-
stellen, wanneer de motor draait. Dat kan ook
nog enige tijd na het afzetten van de motor.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Elektrisch bedienbare voorstoel*
verstellen
Stel de gewenste zitpositie in met de handgreep
op het zitgedeelte van de voorstoel. Druk op de
knop omhoog/omlaag om de multifunctionele
bediening te activeren en de verschillende com-
fortfuncties in te stellen.
Druk op de knop omhoog/omlaag* om de
multifunctionele bediening te activeren en de
verschillende comfortfuncties in te stellen.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager
door de handgreep omhoog/omlaag te
bewegen.
Zet de hele stoel hoger/lager door de hand-
greep omhoog/omlaag te bewegen.
||
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
184
Zet de hele stoel naar voren/achteren door
de handgreep naar voren/achteren te bewe-
gen.
Pas de hellingshoek van het ruggedeelte aan
door de handgreep naar voren/achteren te
bewegen.
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag).
De ruggedeelten van de voorstoelen zijn niet
helemaal neer te klappen.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Geheugenfunctie instellen voor
elektrisch bedienbare voorstoel*
De geheugenfunctie slaat instellingen op voor
de stoel, de buitenspiegels en het head-updis-
play*.
Met de geheugenfunctie kunt u twee verschil-
lende instellingen opslaan. De knoppenset van
de geheugenfunctie zit op een van de voorportie-
ren of op allebei*.
Knop M voor vastlegging van de instellings-
set.
Geheugenknop
Geheugenknop
Instelling vastleggen
1. Zet de stoel, buitenspiegels en het head-
updisplay in de gewenste stand.
2.
Houd de M-knop ingedrukt. Het controle-
lampje in de knop brandt.
3. Druk binnen drie seconden op een van de
knoppen 1 of 2 en houd deze ingedrukt.
> Wanneer de standen zijn opgeslagen
onder de geheugenknop van uw keuze,
klinkt er een akoestisch signaal en dooft
het controlelampje in de knop M.
Als u niet binnen drie seconden een van de
geheugenknoppen indrukt, dooft het controle-
lampje in de knop M en worden de standen niet
vastgelegd.
Om een andere instelling vast te leggen moet u
de stoel eerst verstellen.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
185
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Geheugenfunctie van elektrisch
bedienbare stoel gebruiken
De geheugenfunctie slaat instellingen op voor
de stoel, de buitenspiegels en het head-updis-
play*.
Stoel in vastgelegde stand zetten
De vastgelegde standen zijn altijd op te roepen,
of het voorportier nu open- of dichtstaat:
Geopend voorportier
Druk eenmaal kort op een van de geheugen-
knoppen 1 of 2. De stoel, de buitenspiegels
en het head-updisplay komen in bewegen en
nemen de standen in die onder de inge-
drukte geheugenknop zijn vastgelegd.
Gesloten voorportier
Houd een van de geheugenknoppen 1 of 2
ingedrukt, totdat de stoel, de buitenspiegels
en het head-updisplay de standen innemen
die onder de desbetreffende geheugenknop
zijn vastgelegd.
Bij het loslaten van de geheugenknop komen de
stoel, de buitenspiegels en de head-updisplay tot
stilstand.
WAARSCHUWING
Omdat de voorstoelen ook bij een uitge-
schakeld contact te verstellen zijn, moet u
kinderen nooit alleen in de auto achterla-
ten.
De beweging van de stoel is op ieder
moment te stoppen door bediening van
een van de andere knoppen voor stoel-
verstelling.
Verstel de stoel nooit tijdens het rijden.
Zorg dat er bij het verstellen niets onder
de stoelen ligt.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
186
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Instellingen voor massagefunctie
van voorstoel*
Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele
bediening* op de stoel als het middendisplay
gebruiken. De verschillende instellingen verschij-
nen op het middendisplay.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitge-
deelte van de stoel.
Instellingen voor massagefunctie
Voor de massagefunctie hebt u de keuze uit de
volgende instellingen:
Aan/Uit: kies Aan/Uit om de massagefunc-
tie in/uit te schakelen.
Programma 1–5: Er zijn 5 vooraf ingestelde
massageprogramma's. Kies uit
Golf, Loop,
Geavanc., Lenden en Schouder.
Intensiteit: kies uit Laag, Normaal en
Hoog.
Snelheid: kies uit Langzaam, Normaal en
Snel.
Massagefunctie herstarten
De massagefunctie wordt na 20 minuten auto-
matisch uitgeschakeld. De functie is handmatig
te herstarten.
Tik op Hrstart op het middendisplay om de
gekozen massagefunctie te herstarten.
> De massagefunctie start opnieuw. Wan-
neer u niets doet, verschijnt de melding
op het hoofdscherm.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
187
Instellingen voor massagefunctie*
voorstoel aanpassen
Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele
bediening op de stoel als het middendisplay
gebruiken. De verschillende instellingen verschij-
nen op het middendisplay*.
Instellingen voor massagefunctie*
voorstoel aanpassen
De voorstoel is voorzien van een rugleuning met
massagefunctie. De massagefunctie die gebruik
maakt van luchtkussens heeft verschillende
instellingen.
De massagefunctie is alleen te activeren wan-
neer de motor van de auto is ingeschakeld.
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt op het
middendisplay.
2.
Kies
Massage op het stoelverstellings-
scherm.
3. Om een van de verschillende massagefunc-
ties te activeren maakt u een keuze op het
touchscreen of u beweegt de cursor
omhoog/omlaag met de knop omhoog/
omlaag van de multifunctionele bediening.
Wijzig de instelling van de gekozen functie
door rechtstreeks op het touchscreen een
keuze te maken via de pijlen of via de knop
vooruit/achteruit van de multifunctionele
bediening.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel
verstellen
Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele
bediening* op de stoel als het middendisplay
gebruiken. De verschillende instellingen verschij-
nen op het middendisplay.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitge-
deelte van de stoel.
Voor het activeren van de multifunctionele bedie-
ning draait u de bedieningsknop omhoog/
omlaag.
Zitkussen verstellen
Gebruik de multifunctionele bediening om het zit-
kussen te verlengen.
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt op het
middendisplay.
||
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
188
2.
Kies
Kussenverl. op het stoelverstellings-
scherm.
Druk op de voorkant van de (ronde) vier-
wegknop om het zitkussen te verlengen.
Druk op de achterkant van de vierweg-
knop om het zitkussen te verkorten.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Zijsteunen* voorstoel instellen
Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele
bediening* op de stoel als het middendisplay
gebruiken. De verschillende instellingen verschij-
nen op het middendisplay.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitge-
deelte van de stoel.
De zijsteunen van de rugleuning zijn te verstellen
voor steun in de zij.
Zo verstelt u de zijsteun:
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien
. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt op het
middendisplay.
2.
Kies
Zijsteunen op het stoelverstellings-
scherm.
Druk op de voorkant van de vierwegknop
voor meer zijsteun
.
Druk op de achterkant van de vierweg-
knop voor minder zijsteun.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
189
Lendensteun* voorstoel instellen
Activeer de multifunctionele bediening* door de
knop omhoog/omlaag te draaien. Het stoelver-
stellingsscherm verschijnt op het middendisplay.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitge-
deelte van de stoel.
U kunt de 4-wegverstelling van de lendensteun
activeren door op de vierwegknop te drukken die
op zijkant van het zitgedeelte van de stoel zit. De
lendensteun is naar voren/achteren en hoger/
lager te zetten.
Lendensteun* voorstoel instellen
Zo verstelt u de lendensteun:
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt op het
middendisplay.
2.
Kies
Lenden op het stoelverstellingsscherm.
Druk de (ronde) vierwegknop omhoog/
omlaag om de lendensteun hoger/lager
te zetten.
Druk op de voorkant van de vierwegknop
voor meer lendensteun.
Druk op de achterkant van de vierweg-
knop voor minder lendensteun.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Passagiersstoel verstellen vanaf bestuur-
dersstoel* (p. 189)
Passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel*
De voorste passagiersstoel is vanaf de bestuur-
dersstoel te verstellen.
Functie activeren
De functie is te activeren via het functiescherm
op het middendisplay:
Druk op de knop
Passagierstoel aanpassen
om te activeren.
Passagiersstoel verstellen
Na activering van de functie hebt u 10 seconden
de tijd om de passagiersstoel te verstellen. Als
gedurende deze periode geen verstelling plaats-
vindt, wordt de functie gedeactiveerd.
U verstelt de bestuurdersstoel met de handgre-
pen op de bestuurdersstoel:
||
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
190
Hele passagiersstoel naar voren/achteren
zetten door de handgreep naar voren/
achteren te bewegen.
Hellingshoek van het ruggedeelte van de
passagiersstoel aanpassen door de hand-
greep naar voren/achteren te bewegen.
Gerelateerde informatie
Handmatig bediende voorstoel (p. 182)
Elektrisch bedienbare voorstoel* (p. 183)
Elektrisch bedienbare voorstoel* verstellen
(p. 183)
Geheugenfunctie instellen voor elektrisch
bedienbare voorstoel* (p. 184)
Geheugenfunctie van elektrisch bedienbare
stoel gebruiken (p. 185)
Instellingen voor massagefunctie* voorstoel
aanpassen (p. 187)
Verlengbaar zitkussen van voorstoel verstel-
len (p. 187)
Instellingen voor massagefunctie van voor-
stoel* (p. 186)
Zijsteunen* voorstoel instellen (p. 188)
Lendensteun* voorstoel instellen (p. 189)
Rugleuning achterbank omklappen
De rugleuning van de achterbank is in twee
ongelijke delen verdeeld. De twee delen zijn
ieder apart om te klappen.
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze
vast. Wees voorzichtig bij het instellen van
de bank. Een ongecontroleerde of
onvoorzichtige instelling kan tot beknel-
lingsletsel leiden.
Zet lange voorwerpen tijdens het vervoer
altijd goed vast om schade/letsel te voor-
komen als er snel geremd moet worden.
Zet altijd de motor af en activeer de par-
keerrem bij het in- en uitladen van de
auto.
Zet bij auto's met automatische transmis-
sie de keuzehendel in de stand P om te
voorkomen dat u de keuzehendel per
ongeluk verzet.
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbank
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan
de bekleding van de achterbank is anders
namelijk niet uitgesloten.
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
191
BELANGRIJK
Klap de middenarmsteun* op alvorens de
stoel neer te klappen.
Bij een auto met Privacy locking moet het ski-
luik zijn gesloten alvorens de stoel neer te
klappen.
N.B.
U moet mogelijk de voorstoelen naar voren
zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten
om de ruggedeelten van de achterbank volle-
dig naar voren te kunnen klappen.
Rugleuning omklappen
Auto met elektrische omklapfunctie
Bij een auto met elektrisch omklapbare achter-
stoelen* zitten knoppen in de bagageruimte. De
rugleuningen zijn ook handmatig om te klappen.
WAARSCHUWING
Let erop dat mensen niet het risico lopen
bekneld te raken bij het automatisch neer-
klappen van de achterbank. Omdat dit bij het
indrukken van de knop automatisch plaats-
vindt, mag zich niemand op of te dicht in de
buurt van de achterbank bevinden.
De achterstoelen zijn alleen om te klappen, wan-
neer de auto stilstaat en de achterklep openstaat.
Om de rugleuning elektrisch om te klappen:
1. Zorg dat er zich geen mensen of voorwerpen
op de achterbank bevinden.
2. Klap de middelste hoofsteun handmatig om.
3. Houd de knop voor het omklappen ingedrukt.
De knoppen zijn gemarkeerd met L en R voor
respectievelijk de linker en rechter rugleu-
ning.
4. De rugleuning wordt automatisch omgeklapt
tot in horizontale stand. Ook de hoofdsteu-
nen klappen automatisch om.
U kunt de rugleuning als volgt handmatig
omklappen:
1. Klap de middelste hoofdsteun handmatig om
.
2. Trek de handgreep aan het ruggedeelte van
de linker of rechter achterstoel naar voren
.
3. De rugleuning wordt ontgrendeld en klapt
automatisch om tot in horizontale stand.
||
STOELEN EN STUURWIEL
192
Auto zonder elektrische omklapfunctie
De achterbank bestaat uit twee delen:
De rechter zitplaats en de middelste zitplaats
zijn tegelijkertijd om te klappen.
De linker zitplaats is apart om te klappen.
Bij het omklappen van het rechter rugge-
deelte moet u de hoofdsteun van de middel-
ste zitplaats vrijgeven en lager zetten.
Trek de blokkeerhandgreep van het rug-
gedeelte omhoog en klap het ruggedeelte
om. De pal voor de hoofdsteunen beweegt
bij het omklappen van het ruggedeelte auto-
matisch omhoog. Een rode markering bij de
pal
geeft aan dat het ruggedeelte niet
langer geblokkeerd staat.
N.B.
Bj het neerklappen van de ruggedeelten moet
u de hoofdsteunen mogelijk iets naar voren
halen om te voorkomen dat ze in contact
komen met het zitgedeelte.
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
volgorde aan.
WAARSCHUWING
Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de
rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als
deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet
vergrendeld.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
Bij vervoer van achterpassagiers moeten de
hoofdsteunen op de buitenste zitplaatsen
altijd omhoog staan.
Rugleuning rechtop zetten
U zet de rugleuning handmatig weer rechtop.
1. Zet de rugleuning handmatig rechtop/naar
achteren.
2. Druk de rugleuning verder totdat deze ver-
grendelt.
3. De hoofdsteun moet handmatig rechtop wor-
den gezet.
4. Pas de stand van de hoofdsteun op de mid-
delste zitplaats zo nodig aan.
Gerelateerde informatie
Hoofdsteunen achterbank verstellen
(p. 193)
STOELEN EN STUURWIEL
}}
* Optie/accessoire.
193
Hoofdsteunen achterbank
verstellen
Stel de hoofdsteun van de middelste zitplaats af
aan de hand van de lengte van de passagier.
Klap de hoofdsteun van de buitenste zitplaatsen
omlaag voor een beter zicht naar achteren.
Hoofdsteun middelste zitplaats
verstellen
De hoofdsteun voor de middelste zitplaats is aan
te passen aan de lengte van de passagier, zodat
de hoofdsteun zo mogelijk het hele achterhoofd
bedekt. Trek de hoofdsteun handmatig zo ver
omhoog als nodig is.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de
knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de
hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
moet in de onderste stand staan, wanneer de
middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer
de middelste zitplaats wel wordt gebruikt,
moet de hoofdsteun goed op de lengte van
de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo
mogelijk diens hele achterhoofd afdekt.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
elektrisch omklappen*
De buitenste hoofdsteunen zijn om te klappen via
het functiescherm van het middendisplay. De
hoofdsteunen zijn om te klappen in de contact-
slotstand 0.
||
STOELEN EN STUURWIEL
* Optie/accessoire.
194
Druk op de knop
Hfdsteun
omlaag om omklappen te acti-
veren/deactiveren.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
Klap de buitenste hoofdsteunen niet om, als
er passagiers op de achterbank zitten.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten in de vergrendelde stand staan.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
handmatig omklappen
Bij een auto met elektrisch neerklapbare achter-
bank* zijn de hoofdsteunen op de buitenste zit-
plaatsen handmatig om te klappen met de knop
boven op de ruggedeelten, zie afbeelding
. Bij
een auto zonder elektrisch neerklapbare achter-
bank kunt u de hoofdsteunen op de buitenste zit-
plaatsen omklappen met de knop boven op de
ruggedeelten, zie afbeelding
.
Gerelateerde informatie
Rugleuning achterbank omklappen (p. 190)
Bedieningselementen op stuurwiel
en claxon
Op het stuurwiel zitten de claxon en bedienings-
elementen voor onder meer rijhulpsystemen en
stembediening.
Knoppensets en paddles* op stuurwiel.
Bediening voor rijhulp
2
.
Paddle* voor handmatig schakelen bij een
automatische versnellingsbak.
Bediening voor stembediening, verstellen van
head-updisplay plus menu-, meldings- en
telefoonfuncties.
2
Snelheidsbegrenzer*, Cruisecontrol, Adaptieve cruisecontrol*, Afstandswaarschuwing* en Pilot Assist*.
STOELEN EN STUURWIEL
}}
195
Claxon
De claxon zit in het midden van het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Stuurslotfout (p. 195)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Stuurslotfout
Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij
gebruik van de auto door onbevoegden. Er is
mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar,
wanneer u het stuurslot inschakelt of opheft.
Stuurslot activeren
Wanneer u de auto van de buitenzijde vergren-
delt en de motor is uitgeschakeld, wordt het
stuurslot geactiveerd. Als u de auto onvergren-
deld achterlaat, wordt na verloop van korte tijd
automatisch het stuurslot geactiveerd.
Stuurslot opheffen
Wanneer u de auto van de buitenzijde ontgren-
delt, wordt het stuurslot gedeactiveerd. Als de
auto niet vergrendeld staat, hoeft u terwijl de
transpondersleutel in de aanwezig is alleen de
startknop rechtsom te draaien om het stuurslot
op te heffen.
Gerelateerde informatie
Bedieningselementen op stuurwiel en claxon
(p. 194)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Stuurwiel instellen
Het stuurwiel is in verschillende standen te zet-
ten.
Het stuurwiel is in diepte en hoogte te verstellen.
Hoe de stuurverstelling in zijn werk gaat hangt af
van de vraag of de auto wel of niet is uitgerust
met een knie-airbag
3
.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze
vast. Het stuur mag tijdens het rijden nooit
worden ingesteld.
Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging is de vereiste stuurkracht in te stellen.
De mate van stuurbekrachtiging wordt afgestemd
3
Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag.
||
STOELEN EN STUURWIEL
196
op de rijsnelheid om u een beter weggevoel te
geven.
Met knie-airbag
Hendel voor verstelling van het stuurwiel.
1. Beweeg de hendel naar voren om het stuur-
wiel te ontkoppelen.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste
stand.
3. Trek de hendel naar achteren om het stuur-
wiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit
moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel
drukken en tegelijkertijd de hendel terugdu-
wen.
Zonder knie-airbag
Hendel voor verstelling van het stuurwiel.
1. Trek de hendel naar achteren om het stuur-
wiel te ontgrendelen.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste
stand.
3. Duw de hendel terug naar voren om het
stuurwiel te vergrendelen. Als dit moeite kost,
kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en
tegelijkertijd de hendel terugduwen.
Gerelateerde informatie
Stuurslotfout (p. 195)
Bedieningselementen op stuurwiel en claxon
(p. 194)
KLIMAAT
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
198
Klimaatregeling
De auto is voorzien van elektronische klimaatre-
geling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de
lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van
vocht ontdaan wordt.
Alle klimaatfuncties zijn te bedienen via het mid-
dendisplay en de fysieke knoppen op de midden-
console.
Bepaalde functies voor de achterbank zijn ook te
bedienen via de klimaatregelingsknoppen* achter
op de tunnelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatzones (p. 198)
Klimaatsensoren (p. 199)
Gevoelstemperatuur (p. 199)
Stembediening klimaat (p. 200)
Parkeerklimaat* (p. 227)
Verwarming* (p. 235)
Luchtkwaliteit (p. 201)
Luchtverdeling (p. 204)
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Klimaatzones
Afhankelijk van het aantal klimaatzones van de
auto kunt u verschillende temperaturen instellen
voor verschillende delen van het interieur.
Klimaatregeling met 2 zones
Klimaatzones bij klimaatregeling met 2 zones.
Bij klimaatregeling met 2 zones zijn de interieur-
temperaturen voor de linker en rechter zone elk
apart in te stellen.
Klimaatregeling met 4 zones*
Klimaatzones bij klimaatregeling met 4 zones.
Bij klimaatregeling met 4 zones zijn de interieur-
temperaturen voor de zones linksvoor, rechtsvoor,
linksachter en rechtsachter elk apart in te stellen.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
199
Klimaatsensoren
De klimaatregeling beschikt over enkele senso-
ren voor de regeling van het autoklimaat.
Positie van de sensoren
Vochtsensor - in de voetafdekking van de
achteruitkijkspiegel.
Buitentemperatuursensor - in de rechter bui-
tenspiegel.
Zonnesensor - boven op het dashboard.
Binnentemperatuursensor - bij de fysieke
koppen op de middenconsole.
N.B.
Bedek of blokkeer de sensoren niet met kle-
dingstukken of andere voorwerpen.
Bij het Interior Air Quality System* is er ook een
luchtkwaliteitssensor, die in de luchtinlaat van de
klimaatregeling zit.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Interior Air Quality System* (p. 202)
Gevoelstemperatuur
De klimaatregeling regelt het autoklimaat op
basis van de gevoelstemperatuur en niet de wer-
kelijke temperatuur.
De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op basis van de
heersende omstandigheden in en rond de auto
wat buitentemperatuur, luchtsnelheid, luchtvoch-
tigheidsgraad, ingestraalde warmte en dergelijke
betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor die
de stand van de zon registreert. Daardoor kan de
temperatuur van de lucht uit de blaasmonden
links en rechts afwijken, ondanks dat de tempe-
ratuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde
stand staan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
200
Stembediening klimaat
1
Opdrachten voor klimaatregeling met stembe-
diening om bijvoorbeeld de temperatuur te wijzi-
gen, elektrische stoelverwarming* te activeren of
de ventilatorstand te wijzigen.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Klimaatregeling" - start een dialoog voor
klimaatregeling en geeft voorbeelden van
commando's weer.
"
Stel temperatuur in op X graden" - stelt
de gewenste temperatuur in.
"
Verhoog temperatuur" / "Verlaag
temperatuur" - verhoogt/verlaagt de inge-
stelde temperatuur met één stap.
"
Synchroniseer temperatuur" - synchroni-
seert de temperatuur voor alle klimaatzones
in de auto met de voor de bestuurderszone
ingestelde temperatuur.
"
Lucht op voeten" / "Lucht op lichaam" -
opent de gewenste blaasmond.
"
Lucht op voeten uit" / "Lucht op
lichaam uit" - sluit de gewenste blaasmond.
"
Zet ventilator op max." / "Schakel
ventilator uit" - verandert de ventilatorstand
naar
Max/Off.
"
Verhoog ventilatorsnelheid" / "Verlaag
ventilatorsnelheid" - verhoogt/verlaagt de
ingestelde ventilatorstand met één stap.
"
Schakel auto-klimaat in" - activeert de
automatische klimaatregeling.
"
Airconditioning aan" / "Airconditioning
uit" - activeert/deactiveert de airconditio-
ning.
"
Recirculatie aan" / "Recirculatie uit" -
activeert/deactiveert de luchtrecirculatie.
"
Schakel ruitontdooiing in" / "Schakel
ruitontdooiing uit" - activeert/deactiveert
ontwaseming van ruiten en buitenspiegels.
"
Schakel max. ruitontdooiing in" /
"Schakel max. ruitontdooiing uit" - acti-
veert/deactiveert maximale ontwaseming.
"
Schakel elektrische ruitverwarming
in" / "Schakel elektrische
ruitverwarming uit" - activeert/deactiveert
elektrische voorruitverwarming*.
"
Schakel achterruitverwarming in" /
"Schakel achterruitverwarming uit" -
activeert/deactiveert elektrische achterruit-
en buitenspiegelverwarming.
"
Schakel stuurwielverwarming in" /
"
Schakel stuurwielverwarming uit" - acti-
veert/deactiveert elektrische stuurverwar-
ming*.
"
Verhoog stuurwielverwarming" /
"Verlaag stuurwielverwarming" - ver-
hoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de
elektrische stuurverwarming* met één stap.
"
Schakel stoelverwarming in" / "Schakel
stoelverwarming uit" - activeert/deacti-
veert elektrische stoelverwarming*.
"
Verhoog stoelverwarming" / "Verlaag
stoelverwarming" - verhoogt/verlaagt inge-
steld niveau voor de elektrische stoelverwar-
ming* met één stap.
"
Schakel stoelventilatie in" / "Schakel
stoelventilatie uit" - activeert/deactiveert
stoelventilatie*.
"
Verhoog stoelventilatie" / "Verlaag
stoelventilatie" - verhoogt/verlaagt inge-
steld niveau voor de stoelventilatie* met één
stap.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Stembediening (p. 142)
Stembediening gebruiken (p. 143)
Instellingen voor stembediening (p. 145)
1
Geldt voor bepaalde markten.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
201
Luchtkwaliteit
De gekozen interieurmaterialen en het luchtreini-
gingssysteem zorgen voor een hoge luchtkwali-
teit in de auto.
Materiaal in de passagiersruimte
Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het
gerieflijk en comfortabel is - ook voor mensen
met contactallergieën of astma.
De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelij-
ker schoon te houden is.
De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte
als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen
en schoon te maken.
Gebruik de door Volvo geadviseerde schoon-
maakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor
het reinigen van het interieur.
Luchtreinigingssysteem
Los van het interieurfilter dragen ook Clean Zone
Interior Package* en het luchtkwaliteitssysteem
Interior Air Quality System* bij aan een hoge
luchtkwaliteit in de auto.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Clean Zone* (p. 201)
Clean Zone Interior Package* (p. 202)
Interior Air Quality System* (p. 202)
Interieurfilter (p. 203)
Clean Zone*
Clean Zone controleert en geeft aan of wel of
niet is voldaan aan alle voorwaarden voor een
goede luchtkwaliteit in het interieur.
De indicator staat in het klimaatveld op het
middendisplay.
De indicator staat in het klimaatveld, wanneer
het klimaatscherm niet geopend is.
Als niet is voldaan aan de voorwaarden, verschijnt
de tekst
Clean Zone in het wit. Wanneer is vol-
daan aan alle voorwaarden, verandert de kleur
van de tekst in blauw.
Op de volgende voorwaarden wordt gecontro-
leerd:
Alle portieren en de achterklep staan dicht.
Alle zijruiten en panoramadak* staan dicht.
Het luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality
System* is geactiveerd.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
202
De interieurventilator is geactiveerd.
De luchtrecirculatie is gedeactiveerd.
N.B.
Clean Zone geeft niet per se aan dat de
luchtkwaliteit goed is, maar duidt er alleen op
dat is voldaan aan de voorwaarden voor een
goede luchtkwaliteit.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 201)
Clean Zone Interior Package* (p. 202)
Interior Air Quality System* (p. 202)
Interieurfilter (p. 203)
Clean Zone Interior Package*
Clean Zone Interior Package (CZIP) omvat een
aantal aanpassingen om stoffen die aanleiding
kunnen geven tot allergieën en/of astma uit het
interieur te weren.
Het volgende is inbegrepen:
Een geavanceerde ventilatorfunctie die aan-
slaat, wanneer de auto via de transponder-
sleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult
het interieur op die manier met verse lucht.
De functie start als dat nodig is en stopt na
bij het openen van een van de portieren. Bij
inactiviteit wordt de functie na enige tijd
automatisch beëindigd. De tijd dat de ventila-
torfunctie werkt zal langzaam maar zeker
korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is.
Het volautomatische luchtkwaliteitssysteem
Interior Air Quality System (IAQS).
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 201)
Clean Zone* (p. 201)
Interior Air Quality System* (p. 202)
Interieurfilter (p. 203)
Interior Air Quality System*
Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet
de binnenkomende lucht van gassen en stof-
deeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreini-
gingen in de passagiersruimte te beperken.
IAQS maakt deel uit van Clean Zone Interior
Package (CZIP) en ontdoet de lucht in de passa-
giersruimte van verontreinigingen in de vorm van
stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en
laaghangend ozon.
Als de luchtkwaliteitssensor van het systeem
registreert dat de buitenlucht vervuild is, wordt de
luchtinlaat gesloten en de luchtrecirculatie geac-
tiveerd.
N.B.
Voor de beste lucht in het interieur moet de
luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld.
In een koud klimaat is de recirculatie beperkt
om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Schakel bij condens de elektrische verwar-
ming van de voorruit, zijruiten en achterruiten
in.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactive-
ren (p. 203)
Luchtkwaliteit (p. 201)
Clean Zone* (p. 201)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
203
Clean Zone Interior Package* (p. 202)
Interieurfilter (p. 203)
Luchtkwaliteitssensor* activeren en
deactiveren
De luchtkwaliteitssensor maakt deel uit van de
volautomatische luchtkwaliteitsregeling Interior
Air Quality System (IAQS).
U kunt de luchtkwaliteitssensor desgewenst acti-
veren/deactiveren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Luchtkwaliteitssensor om de lucht-
kwaliteitssensor te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Interior Air Quality System* (p. 202)
Interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt gereinigd door een filter.
Interieurfilter vervangen
Om een goed interieurklimaat te kunnen handha-
ven moet u het filter op gezette tijden vervangen.
Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor
het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk
verontreinigde gebieden moet u het filter moge-
lijk vaker vervangen.
N.B.
Er zijn verschillende soorten interieurfilters.
Let erop dat het juiste filter wordt gemon-
teerd.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 201)
Clean Zone* (p. 201)
Clean Zone Interior Package* (p. 202)
Interior Air Quality System* (p. 202)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
204
Luchtverdeling
De klimaatregeling verdeelt de binnenkomende
lucht over uiteenlopende blaasmonden verspreid
over het interieur.
Automatische en handmatige
luchtverdeling
Wanneer u de automatische klimaatregeling hebt
geactiveerd, verloopt de luchtverdeling automa-
tisch. De luchtverdeling is zo nodig handmatig bij
te regelen.
Verstelbare blaasmonden
Sommige blaasmonden in de auto zijn instelbaar,
wat betekent dat u ze kunt openen/sluiten en de
uitstroomrichting kunt wijzigen.
Positie van verstelbare blaasmonden in interieur.
Bij klimaatregeling met 2 zones zitten er vier
blaasmonden in het dashboard en twee in de
portierstijlen (aan weerszijden één) tussen
voor- en achterportier.
Extra bij klimaatregeling met 4 zones* - twee
blaasmonden achter in de tunnelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Luchtverdeling aanpassen (p. 204)
Blaasmonden openen, sluiten en richten
(p. 205)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 207)
Luchtverdeling aanpassen
De luchtverdeling is desgewenst handmatig te
wijzigen.
Luchtverdelingsknoppen op klimaatscherm.
Luchtverdeling - ontwasemingsopeningen
voorruit
Luchtverdeling - blaasmonden dashboard en
middenconsole
Luchtverdeling - blaasmonden vloer
1.
Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2. Druk op een of meer luchtverdelingsknoppen
om de desbetreffende blaasmond(en) te
openen/sluiten.
> De luchtverdeling wordt gewijzigd, waarna
de knoppen gaan branden/doven.
KLIMAAT
}}
205
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 204)
Blaasmonden openen, sluiten en richten
(p. 205)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 207)
Blaasmonden openen, sluiten en
richten
Sommige blaasmonden in het interieur zijn apart
te openen, sluiten en richten.
Als u de buitenste blaasmonden op de zijruiten
richt kunt u condens voorkomen.
Als u de buitenste blaasmonden in de auto naar
binnen richt, creëert u een warm en comfortabel
autoklimaat.
Blaasmonden openen en sluiten
Blaasmonden voorin:
Draaiknop van blaasmond
2
.
Draai aan de draaiknop om de luchtaanvoer
uit de blaasmond te openen/sluiten.
Wanneer de markering op de draaiknop verti-
caal staat, is de luchtaanvoer het grootst.
Blaasmonden achterin:
Duimwiel van blaasmond
2
.
Draai aan het duimwiel om de luchtaanvoer
uit de blaasmond te openen/sluiten.
De luchtaanvoer neemt toe naarmate er
meer van de witte lijnen op het duimwiel
zichtbaar zijn.
2
Schematische afbeelding - de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie.
||
KLIMAAT
206
Blaasmonden richten
Hendeltje van blaasmond
2
.
Beweeg het hendeltje naar links/rechts of
omhoog/omlaag om de luchtstroom uit de
blaasmond te richten.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 204)
Luchtverdeling aanpassen (p. 204)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 207)
2
Schematische afbeelding - de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie.
KLIMAAT
}}
207
Tabel met luchtverdelingsstanden
De luchtverdeling is desgewenst handmatig te
wijzigen. De volgende standen zijn in te stellen.
Luchtverdeling Doel
Bij deactivering van alle luchtverdelingsknoppen in de handmatige stand schakelt de klimaatregeling weer over op automatische klimaat-
regeling.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen. Er komt een bepaalde hoeveel-
heid lucht uit de overige blaasmonden.
Gaat condens- en ijsvorming tegen (om dat te
realiseren mag de ventilatorstand niet te laag
zijn).
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende koeling bij warm weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveel-
heid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor verwarming of koeling van de voeten-
ruimte.
||
KLIMAAT
208
Luchtverdeling Doel
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en blaasmonden in het dash-
board. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort bij warm en droog
weer.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en de blaasmonden bij de vloer.
Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort en ontwaseming bij
koud en vochtig weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij de
vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort bij zonnig weer en
matige buitentemperaturen.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen, de blaasmonden in het dash-
board en de blaasmonden bij de vloer.
Voor een gebalanceerd comfort in het interieur.
KLIMAAT
209
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 204)
Blaasmonden openen, sluiten en richten
(p. 205)
Luchtverdeling aanpassen (p. 204)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
210
Klimaatregelingsbediening
De klimaatregelingsfuncties zijn te bedienen via
de fysieke knoppen op de middenconsole, het
middendisplay en de klimaatregelingsbediening
achter op de tunnelconsole*.
Fysieke knoppen op middenconsole
Knop voor elektrische achterruitverwarming*
en maximale ontwaseming.
Knop voor elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming.
Klimaatveld op middendisplay
Via het klimaatveld zijn de meest voorkomende
klimaatfuncties te regelen.
Temperatuurregeling voor bestuurders- en
passagierszone.
Bediening voor elektrische stoelverwarming*
en -ventilatie* voorin plus elektrische stuur-
verwarming*.
Knop voor toegang tot het klimaatscherm.
De grafische voorstelling op de knop geeft
de geactiveerde klimaatinstellingen weer.
Klimaatveld op middendisplay
Bij eenmaal indrukken van de middelste knop in
het klimaatveld opent u het klimaatscherm. Het
klimaatscherm is opgesplitst in de tabbladen:
Klimaat hoofdinstelling
Klimaat achter*
Parkeerverwarming*
U kunt van tabblad wisselen door naar links/
rechts te vegen of op de desbetreffende rubriek
te drukken.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
211
Hoofdklimaat
Op het tabblad Klimaat hoofdinstelling kunt u
behalve de klimaatfuncties in het klimaatveld ook
de hoofdklimaatfuncties regelen.
Max, Elektrisch, Achter - Bediening voor
ontwaseming van ruiten en buitenspiegels.
AC - Bediening voor airconditioning.
Recirc. - Bediening voor luchtrecirculatie.
Bediening voor luchtverdeling.
Ventilatorbediening voorin (en achterin bij kli-
maatregeling met 2 zones).
AUTO - Automatische klimaatregeling.
Klimaat achterin*
Op het tabblad Klimaat achter zijn alle klimaat-
functies voor achterin te regelen.
Klimaat tweede rij - Bediening voor kli-
maatregeling achterin. Ventilatorbediening
voor achterin.
Temperatuurregeling voor achterin.
Bediening voor elektrische achterbankver-
warming*.
Parkeerklimaat*
Op het tabblad Parkeerverwarming is het par-
keerklimaat van de auto te regelen.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
212
Klimaatregelingsbediening achter op
de tunnelconsole*
Bediening voor elektrische achterbankver-
warming*.
Ventilatorbediening voor achterin.
Temperatuurregeling voor achterin.
Knop voor vergrendeling/ontgrendeling van
het klimaatpaneel.
Als de auto niet is uitgerust met een klimaatpa-
neel achter op de tunnelconsole maar wel elektri-
sche achterbankverwarming* heeft, zitten er
fysieke bedieningsknoppen achter op de tunnel-
console.
Het klimaatpaneel is voorzien van een schermver-
grendeling om onbedoelde wijziging van ventila-
torstand en temperatuur tegen te gaan. Bij een
vergrendeld scherm verschijnen alleen de stoel-
bediening* en de knop voor schermontgrende-
ling.
Na ontgrendeling zijn vanuit het klimaatpaneel
ook de ventilatorstand en temperatuur te wijzigen
en verschijnen alle gekozen klimaatinstellingen.
Het scherm wordt automatisch vergrendeld na
enige tijd van inactiviteit.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Elektrische voorstoelverwarming* activeren
en deactiveren (p. 213)
Elektrische stoelverwarming achter* active-
ren en deactiveren (p. 214)
Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren
(p. 215)
Elektrische stuurverwarming* activeren en
deactiveren (p. 216)
Automatische klimaatregeling activeren
(p. 217)
Luchtrecirculatie activeren en deactiveren
(p. 217)
Maximale ontwaseming activeren en deacti-
veren (p. 218)
Elektrische voorruitverwarming* activeren en
deactiveren (p. 220)
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming activeren en deactiveren (p. 221)
Ventilatorstand voorin regelen (p. 222)
Ventilatorstand achterin* regelen (p. 223)
Temperatuur synchroniseren (p. 226)
Airconditioning activeren en deactiveren
(p. 227)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
213
Elektrische voorstoelverwarming*
activeren en deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het com-
fort voor bestuurder en inzittenden te verhogen,
wanneer het koud is.
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of
rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening voor de stoelen
en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met stoelventila-
tie of elektrische stuurverwarming staat de
knop voor elektrische stoelverwarming direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet wor-
den gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt
of die om een andere reden moeilijkheden
hebben om de elektrisch verwarmde stoel te
bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwon-
den ontstaan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Automatische inschakeling van elektrische
stoelverwarming voorin* activeren en deacti-
veren (p. 213)
Automatische inschakeling van
elektrische stoelverwarming voorin*
activeren en deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het com-
fort voor bestuurder en inzittenden te verhogen,
wanneer het koud is.
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische stoel-/achterbankverwarming bij
het starten van de motor al dan niet geactiveerd
moet zijn. Met automatische inschakeling geacti-
veerd zal de elektrische verwarming starten bij
een lage omgevingstemperatuur.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Tik op
Klimaat.
3.
Kies
Niveau aut. verwarming
bestuurdersstoel en Niveau aut.
verwarming passagiersstoel om automa-
tische inschakeling van de elektrische ver-
warming van de bestuurdersstoel en passa-
giersstoel te activeren/deactiveren.
4. Kies na activering van de functie uit de
niveaus Laag, Gemiddeld of Hoog.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Elektrische voorstoelverwarming* activeren
en deactiveren (p. 213)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
214
Elektrische stoelverwarming achter*
activeren en deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het com-
fort voor bestuurder en inzittenden te verhogen,
wanneer het koud is.
Elektrische stoelverwarming achterin
activeren en deactiveren vanaf de
voorstoelen*
Knoppen voor elektrische stoelverwarming in de groep
Klimaat achter op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Klimaat achter.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Elektrische stoelverwarming achterin
activeren en deactiveren vanaf de
achterstoelen
Met klimaatregeling met 2 zones:
Knoppen voor elektrische achterbankverwarming achter
op tunnelconsole.
Druk meerdere keren op de fysieke knoppen
voor de elektrische achterbankverwarming
achter op de tunnelconsole om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geven de ledjes
in de knop de ingestelde stand aan.
Met klimaatregeling met 4 zones*:
Indicatie en regeling stoelverwarming op klimaatpaneel
achter op tunnelconsole.
Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische achterbankverwarming in het kli-
maatpaneel op de tunnelconsole om de vier
standen te doorlopen:
Uit, Hoog,
Gemiddeld en Laag.
> De stand wordt aangepast, waarna het
scherm van het klimaatpaneel de inge-
stelde stand aangeeft.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet wor-
den gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt
of die om een andere reden moeilijkheden
hebben om de elektrisch verwarmde stoel te
bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwon-
den ontstaan.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
215
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Stoelventilatie voor* activeren en
deactiveren
De stoelventilatie is in te schakelen voor bijvoor-
beeld een groter comfort bij warm weer.
Het ventilatiesysteem bestaat uit ventilatoren in
de zittingen en de rugleuningen die lucht door de
bekleding heen aanzuigen. Naarmate de lucht in
het interieur kouder is, neemt het koelingseffect
toe. Het systeem is te activeren, wanneer de
motor loopt.
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of
rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening voor de stoelen
en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektrische
stoelverwarming of elektrische stuurverwar-
ming staat de knop voor stoelventilatie direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelventilatie om de vier standen
te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
216
Elektrische stuurverwarming*
activeren en deactiveren
De stuurverwarming is te activeren om het stuur-
comfort te verhogen, wanneer het koud is.
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening voor de
stoelen en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektrische
stoelverwarming of stoelventilatie staat de
knop voor elektrische stuurverwarming direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stuurverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Automatische inschakeling van elektrische
stuurverwarming* activeren en deactiveren
(p. 216)
Automatische inschakeling van
elektrische stuurverwarming*
activeren en deactiveren
De stuurverwarming is te activeren om het stuur-
comfort te verhogen, wanneer het koud is.
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische stuurverwarming bij het starten
van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn.
Met automatische inschakeling geactiveerd zal
de elektrische verwarming starten bij een lage
omgevingstemperatuur.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Niveau automatische
stuurwielverwarming om automatische
inschakeling van elektrische stuurverwarming
te activeren/deactiveren.
4. Kies na activering van de functie uit de
niveaus Laag, Gemiddeld of Hoog.
Gerelateerde informatie
Elektrische stuurverwarming* activeren en
deactiveren (p. 216)
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
217
Automatische klimaatregeling
activeren
Bij automatische klimaatregeling worden meer-
dere klimaatfuncties automatisch geregeld.
Knop voor automatische klimaatregeling op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk kort of lang op
AUTO.
Kort drukken - de luchtrecirculatie, aircon-
ditioning en luchtverdeling worden auto-
matisch geregeld.
Lang drukken - de luchtrecirculatie, air-
conditioning en luchtverdeling worden
automatisch geregeld, de temperatuur en
het ventilatorniveau worden gewijzigd in
de standaardinstellingen: 22 °C (72 °F)
en niveau
3 (niveau 2 op de achterbank
3
).
> De automatische klimaatregeling wordt
geactiveerd en de knop gaat branden.
N.B.
Het is mogelijk om de temperatuur en de
ventilatorstand te wijzigen zonder deactivering
van de automatische klimaatregeling. De
automatische klimaatregeling wordt gedeacti-
veerd wanneer de luchtverdeling handmatig
wordt gewijzigd of wanneer max. ontwase-
ming wordt geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Luchtrecirculatie activeren en
deactiveren
De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten door recirculatie van de
lucht in het interieur.
Luchtrecirculatieknop op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Recirc..
> De luchtrecirculatie wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
BELANGRIJK
Als de lucht in de auto te lang recirculeert,
beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten.
3
Voor auto's met klimaatregeling met 4 zones*.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
218
N.B.
De luchtrecirculatie is niet te activeren, wan-
neer u de maximale ontwaseming hebt inge-
schakeld.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Timerinstelling voor luchtrecirculatie active-
ren en deactiveren (p. 218)
Timerinstelling voor luchtrecirculatie
activeren en deactiveren
De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten door recirculatie van de
lucht in het interieur.
U kunt instellen of een timer voor de luchtrecircu-
latie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Met
de timer geactiveerd wordt de luchtrecirculatie
automatisch na 20 minuten uitgeschakeld.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Recirculatietimer om de timer voor de
luchtrecirculatie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Luchtrecirculatie activeren en deactiveren
(p. 217)
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren
U kunt de maximale ontwaseming gebruiken om
de ruiten snel te ontwasemen en ontdooien.
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren vanaf middenconsole
Op de middenconsole zit een fysieke knop waar-
mee u rechtstreeks toegang hebt tot maximale
ontwaseming.
Met elektrische voorruitverwarming* is de maxi-
male ontwaseming alleen individueel te activeren
vanuit het klimaatscherm op het middendisplay.
Fysieke knop op de middenconsole.
KLIMAAT
219
Auto's zonder elektrische voorruitverwarming:
Druk op de knop.
> De maximale ontwaseming wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Auto's met elektrische voorruitverwarming:
Druk meerdere keren op de knop om de drie
standen te doorlopen:
elektrische voorruitverwarming geacti-
veerd
Elektrische voorruitverwarming en maxi-
male ontwaseming geactiveerd
Gedeactiveerd.
> De elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Wanneer u de elektrische achterruitverwar-
ming deactiveert door de knop tweemaal snel
in te drukken, wordt de maximale ontwase-
ming met enige vertraging ingeschakeld om
een tijdelijke verhoging van de ventilatorstand
tegen te gaan.
Maximale ontwaseming activeren en
deactiveren vanaf middendisplay
Knop voor maximale ontwaseming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Max.
> De maximale ontwaseming wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Bij maximale ontwaseming worden de
automatische klimaatregeling en de lucht-
recirculatie gedeactiveerd, wordt de air-
conditioning geactiveerd, de ventilator-
stand gewijzigd in
5 en de temperatuur in
HI.
Bij deactivering van de maximale ontwa-
seming hervat de klimaatregeling de eer-
der verrichte instellingen.
N.B.
Het geluidsniveau neemt toe wanneer de
ventilatorstand wordt gewijzigd in
5.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
220
Elektrische voorruitverwarming*
activeren en deactiveren
De elektrische voorruitverwarming dient om de
voorruit snel van condens en ijs te ontdoen.
Elektrische voorruitverwarming
activeren en deactiveren vanaf
middenconsole
Op de middenconsole zit een fysieke knop waar-
mee u de elektrische voorruitverwarming direct
kunt bedienen.
Fysieke knop op de middenconsole.
Druk meerdere keren op de knop om de drie
standen te doorlopen:
elektrische voorruitverwarming geacti-
veerd
Elektrische voorruitverwarming en maxi-
male ontwaseming geactiveerd
Gedeactiveerd.
> De elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Elektrische voorruitverwarming
activeren en deactiveren vanaf
middendisplay
Knop voor elektrische voorruitverwarming op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Elektrisch.
> De elektrische voorruitverwarming wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
N.B.
Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten
driehoekige gebieden zonder elektrische ver-
warming, zodat het ontdooien daar mogelijk
langer duurt.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
221
N.B.
De elektrische voorruitverwarming kan de
prestaties van transponders en andere com-
municatie-apparatuur beïnvloeden.
N.B.
Als u de elektrische voorruitverwarming acti-
veert, wanneer Start/Stop de motor automa-
tisch heeft afgezet, wordt de motor opnieuw
gestart.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Automatische inschakeling van elektrische
voorruitverwarming* activeren en deactiveren
(p. 221)
Automatische inschakeling van
elektrische voorruitverwarming*
activeren en deactiveren
De elektrische voorruitverwarming dient om de
voorruit snel van condens en ijs te ontdoen.
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische voorruitverwarming bij het starten
van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn.
Met automatische inschakeling geactiveerd zal
de elektrische verwarming starten, wanneer er
gevaar bestaat voor ijsvorming of condens op de
ruit. De elektrische verwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld, wanneer de ruit warm
genoeg is en het ijs of de condens is verdwenen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Automatische voorruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche voorruitverwarming te activeren/deacti-
veren.
Gerelateerde informatie
Elektrische voorruitverwarming* activeren en
deactiveren (p. 220)
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren
en deactiveren
De elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming dient om de ruiten en buitenspiegels
snel van condens en ijs te ontdoen.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren en
deactiveren vanaf middenconsole
Op de middenconsole zit een fysieke knop waar-
mee u de elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming direct kunt bedienen.
Fysieke knop op de middenconsole.
Druk op de knop.
> De elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming worden geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
||
KLIMAAT
222
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren en
deactiveren vanaf middendisplay
Knop voor elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Achter.
> De elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming worden geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Automatische inschakeling van elektrische
achterruit- en buitenspiegelverwarming acti-
veren en deactiveren (p. 222)
Automatische inschakeling van
elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren
en deactiveren
De elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming dient om de ruiten en buitenspiegels
snel van condens en ijs te ontdoen.
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming bij het starten van de motor al dan niet
geactiveerd moet zijn. Met automatische inscha-
keling geactiveerd zal de elektrische verwarming
starten, wanneer er gevaar bestaat voor ijsvor-
ming of condens op de ruit. De elektrische ver-
warming wordt automatisch uitgeschakeld, wan-
neer de ruit warm genoeg is en het ijs of de con-
dens is verdwenen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Automatische achterruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche achterruit- en buitenspiegelverwarming
te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming activeren en deactiveren (p. 221)
Ventilatorstand voorin
4
regelen
De ventilator is in te stellen op diverse automa-
tisch geregelde ventilatorstanden voor de voor-
stoelen.
Ventilatorstandknoppen op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
Off,
1-5 of Max.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
4
Bij klimaatregeling met 2 zones ook achterin.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
223
BELANGRIJK
Als de ventilator volledig uitstaat, start de air-
conditioning niet, waardoor er mogelijk con-
dens aan de binnenkant van de ruiten
optreedt.
N.B.
De klimaatregeling past de luchtstroom zo
nodig automatisch aan, wat betekent dat de
ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks
dat de ventilatorstand ongewijzigd is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Ventilatorstand achterin* regelen
De ventilator is in te stellen op diverse automa-
tisch geregelde ventilatorstanden voor de ach-
terstoelen.
Ventilatorstand voorin regelen
Ventilatorstandknoppen op tabblad Klimaat achter op
klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Klimaat achter.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
1 - 5.
De ventilatorstand voor de achterbank is te
deactiveren met een druk op
Klimaat
tweede rij.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
Ventilatorstand achterin regelen
1. Druk op de ontgrendelingsknop op het kli-
maatpaneel van de tunnelconsole om toe-
gang te krijgen tot de bediening.
Ventilatorregeling op klimaatpaneel achter op tunnel-
console.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
1 - 5.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
N.B.
De ventilatorstand voor achterin is niet in te
stellen, als de ventilatorstand voor voorin is
ingesteld op
Off.
De ventilatorstand voor achterin is alleen uit
te schakelen via het klimaatscherm op het
middendisplay.
||
KLIMAAT
224
N.B.
De klimaatregeling past de luchtstroom zo
nodig automatisch aan, wat betekent dat de
ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks
dat de ventilatorstand ongewijzigd is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Temperatuur voorin
5
regelen
De temperatuur voor de klimaatzones voorin is in
te stellen op het gewenste aantal graden.
Temperatuurknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de temperatuurknop voor de linker
of rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de regeling te openen.
Temperatuurregeling.
2. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempera-
tuur te slepen, of
op
+/ te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
de knop de ingestelde temperatuur aan-
geeft.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoe-
len te versnellen door een hogere/lagere
temperatuur te kiezen dan die eigenlijk
gewenst is.
5
Bij klimaatregeling met 2 zones ook achterin.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
225
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Temperatuur achterin* regelen
De temperatuur voor de klimaatzones achterin is
in te stellen op het gewenste aantal graden.
Temperatuur achterin regelen vanaf
voorstoelen
Temperatuurknoppen op tabblad Klimaat achter op kli-
maatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Klimaat achter.
2. Druk op de temperatuurknop voor de linker
of rechter zone om de regeling te openen.
Temperatuurregeling.
3. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempera-
tuur te slepen
op
+/ te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
de knop de ingestelde temperatuur aan-
geeft.
Temperatuur achterin regelen vanaf
achterstoelen
1. Druk op de ontgrendelingsknop op het kli-
maatpaneel van de tunnelconsole om toe-
gang te krijgen tot de bediening.
||
KLIMAAT
226
Temperatuurregeling op klimaatpaneel achter op tunnel-
console.
2.
Druk op de
</>-knoppen voor de linker of
rechter zone om de temperatuur in stapjes te
verhogen of te verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
het scherm van het klimaatpaneel de
ingestelde temperatuur aangeeft.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoe-
len te versnellen door een hogere/lagere
temperatuur te kiezen dan die eigenlijk
gewenst is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Temperatuur synchroniseren
De temperatuur in de verschillende klimaatzones
van de auto is te synchroniseren met de inge-
stelde temperatuur voor de bestuurderszijde.
Synchronisatieknop op temperatuurregeling bestuur-
derszone.
1. Druk op de temperatuurknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de regeling te openen.
2.
Druk op
Temperatuur synchroniseren .
> De temperatuurinstelling voor alle klimaat-
zones van de auto wordt gesynchroni-
seerd met de ingestelde temperatuur voor
de bestuurderszone en naast de tempera-
tuurknop staat het synchronisatiesymbool.
De synchronisatie stopt wanneer u nogmaals op
Temperatuur synchroniseren drukt of wan-
neer u de temperatuurinstelling in een andere kli-
maatzone dan de bestuurderszone wijzigt.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
227
Airconditioning activeren en
deactiveren
De airconditioning koelt en droogt zo nodig de
binnenkomende lucht.
Airconditioningknop op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
AC.
> De airconditioning wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Bij een actieve airconditioning bepaalt de
klimaatregeling op basis van de behoefte
automatisch de tijdstippen voor in- en uit-
schakeling.
N.B.
Sluit alle zijruiten en het panoramadak* voor
optimale werking van de airconditioning.
N.B.
Het is niet mogelijk de airconditioning te acti-
veren, wanneer de ventilatorknop in stand
Off
staat.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
Parkeerklimaat*
Het interieurklimaat is vooraf te regelen middels
preconditioning of te handhaven nadat u de auto
geparkeerd hebt.
Preconditioning en handhaving klimaatcomfort worden
aangestuurd vanaf tab Parkeerverwarming op het kli-
maatscherm op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Preconditioning* (p. 228)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
228
Klimaatcomfort bij parkeren* (p. 232)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat*
(p. 234)
Preconditioning*
Preconditioning vooraf kan de slijtage en het
stroomverbruik beperken tijdens het rijden.
Preconditioning is direct in te schakelen of via
een timer te programmeren.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
De standverwarming* warmt bij koud weer
het interieur op tot de comforttemperatuur
en warmt eveneens de motor op.
De ventilator koelt bij warm weer het interi-
eur door lucht van buiten naar binnen te bla-
zen.
N.B.
Bij preconditioning van het interieur gaat het
erom de auto te verwarmen tot een behaag-
lijke temperatuur te brengen en tot de op de
klimaatregeling ingestelde temperatuur.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 227)
Preconditioning* inschakelen/uitschakelen
(p. 228)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 229)
Preconditioning* inschakelen/
uitschakelen
De preconditioning verwarmt het interieur en de
motor óf ventileert het interieur vóór vertrek. De
functie is vanaf het middendisplay of een mobi-
ele telefoon direct in te schakelen.
Inschakelen/uitschakelen via
middendisplay
Preconditioningknop op tabblad Parkeerverwarming
op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Parkeerverwarming.
3.
Druk op
Preconditioning.
> De preconditioning wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld en de knop gaat branden/
dooft.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
229
N.B.
Houd de portieren en ruiten van de auto dicht
bij het gebruik van de preconditioning.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Via de app starten*
Via een apparaat met de Volvo On Call-app* is
het mogelijk de preconditioning in te schakelen
én informatie te krijgen over de gekozen instellin-
gen. De preconditioning verwarmt het interieur
tot op de comforttemperatuur of ventileert het
interieur door buitenlucht in te blazen.
Preconditioning van het interieur is ook mogelijk
via de afstandsstart van de auto (Engine Remote
Start - ERS)
6
via de Volvo On Call-app*.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 227)
Preconditioning* (p. 228)
Timerinstelling voor preconditioning*
(p. 229)
Timerinstelling voor
preconditioning*
U kunt de timer dusdanig instellen dat de pre-
conditioning gereed is op een bepaald tijdstip.
De timer kan tot 8 verschillende instellingen han-
teren voor:
een tijdstip op een bepaalde datum
een tijdstip op een of meer dagen van de
week, voor eenmalige of terugkerende acti-
vering.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 228)
Timerinstelling voor preconditioning* toevoe-
gen en bewerken (p. 230)
Timerinstelling voor preconditioning* active-
ren en deactiveren (p. 231)
Timerinstelling voor preconditioning* verwij-
deren (p. 232)
6
Bepaalde markten.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
230
Timerinstelling voor
preconditioning* toevoegen en
bewerken
De timer voor preconditioning kan tot 8 verschil-
lende tijdstippen hanteren.
Tijdstip toevoegen
De knop voor tijdstip toevoegen op het tabblad
Parkeerverwarming op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Parkeerverwarming.
3.
Druk op
Timer toevoegen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
N.B.
Het is niet mogelijk om meer tijdstippen te
programmeren, als er al 8 timerinstellingen
bestaan. Om een nieuw tijdstip te kunnen
toevoegen moet u eerst een ouder tijdstip
verwijderen.
4.
Druk op
Datum om een tijdstip in te stellen
voor een bepaalde datum.
Druk op
Dagen om een tijdstip in te stellen
voor een of meer dagen van de week.
Met
Dagen: Activeer/deactiveer de repe-
teerfunctie door het vakje voor Wekelijks
herhalen aan/uit te vinken.
5.
Met
Datum: Kies een datum voor de pre-
conditioning door met de pijltoetsen in de
datumlijst te bladeren.
Met
Dagen: Kies een dag van de week voor
de preconditioning door op de knoppen voor
de dagen van de week te drukken.
6. Stel het tijdstip in dat de preconditioning
moet zijn afgerond door te bladeren met de
pijltoetsen op de klok.
7.
Druk op
Bevestig om het ingestelde tijdstip
toe te voegen.
> Het ingestelde tijdstip wordt toegevoegd
aan de lijst en geactiveerd.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Ingesteld tijdstip bewerken
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Parkeerverwarming.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
231
3. Druk op het tijdstip dat u wilt wijzigen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4. Bewerk het tijdstip op dezelfde manier als bij
"Tijdstip toevoegen" hierboven.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 228)
Timerinstelling voor preconditioning* (p. 229)
Timerinstelling voor preconditioning* active-
ren en deactiveren (p. 231)
Timerinstelling voor preconditioning* verwij-
deren (p. 232)
Timerinstelling voor
preconditioning* activeren en
deactiveren
Zo nodig kunt u een timertijdstip voor de pre-
conditioning activeren of deactiveren.
Timerknoppen op tab Parkeerverwarming op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Parkeerverwarming.
3. Activeer/deactiveer een tijdstip door op de
timerknop rechts van het desbetreffende tijd-
stip te drukken.
> Het ingestelde tijdstip wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 228)
Timerinstelling voor preconditioning* (p. 229)
Timerinstelling voor preconditioning* toevoe-
gen en bewerken (p. 230)
Timerinstelling voor preconditioning* verwij-
deren (p. 232)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
232
Timerinstelling voor
preconditioning* verwijderen
De knop voor lijst bewerken/ingesteld tijdstip verwijde-
ren op het tabblad Parkeerverwarming op het klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Parkeerverwarming.
3.
Druk op
Lijst bewerken.
4. Druk op het verwijderingspictogram rechts in
de lijst.
>
Het pictogram verandert in de tekst
Wis.
5.
Druk ter bevestiging op
Wis.
> Het ingestelde tijdstip wordt uit de lijst
verwijderd.
Gerelateerde informatie
Preconditioning* (p. 228)
Timerinstelling voor preconditioning* (p. 229)
Timerinstelling voor preconditioning* toevoe-
gen en bewerken (p. 230)
Timerinstelling voor preconditioning* active-
ren en deactiveren (p. 231)
Klimaatcomfort bij parkeren*
Het interieurklimaat van de auto is tijdens het
parkeren nog enige tijd te handhaven, bijvoor-
beeld als u of een of meer inzittenden na uit-
schakeling van de motor in de auto willen blijven
zitten en het klimaatcomfort wensen te handha-
ven.
Handhaving klimaatcomfort is alleen direct in te
schakelen.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
Bij koud weer wordt het interieur met de
restwarmte van de motor opgewarmd tot de
comforttemperatuur.
De ventilator koelt bij warm weer het interi-
eur door lucht van buiten naar binnen te bla-
zen.
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitgescha-
keld als de auto van buitenaf wordt vergren-
deld om niet onnodig restwarmte te gebrui-
ken. De functie dient om het klimaatcomfort
te behouden, wanneer u en/of passagiers in
de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 227)
Klimaatcomfort tijdens het parkeren* inscha-
kelen en uitschakelen (p. 233)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
233
Klimaatcomfort tijdens het
parkeren* inschakelen en
uitschakelen
Bij handhaving van het klimaatcomfort wordt na
afloop van een rit het interieurklimaat nog enige
tijd geregeld. De functie is vanaf het middendis-
play direct in te schakelen.
Knop voor handhaving klimaatcomfort op tab
Parkeerverwarming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Parkeerverwarming.
3.
Druk op
Handhaaf klimaatcomfort.
> Handhaving klimaatcomfort wordt inge-
schakeld/uitgeschakeld en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Het is niet mogelijk om de functie voor hand-
having van het klimaatcomfort te starten, als
de restwarmte in de motor niet volstaat om
het interieurklimaat op peil te houden of als
de buitentemperatuur hoger is dan zo'n 20 °C
(68 °F).
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitgescha-
keld als de auto van buitenaf wordt vergren-
deld om niet onnodig restwarmte te gebrui-
ken. De functie dient om het klimaatcomfort
te behouden, wanneer u en/of passagiers in
de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Klimaatcomfort bij parkeren* (p. 232)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
234
Symbolen en meldingen voor
parkeerklimaat*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
het parkeerklimaat.
Bij een actieve standverwarming brandt
dit symbool op het bestuurdersdisplay.
Symbool Melding Betekenis
Standklimatisering
Service vereist
Parkeerklimaat is defect. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te laten con-
troleren.
Standklimatisering
Tijdelijk niet beschikbaar
Parkeerklimaat is tijdelijk defect. Als het probleem aanhoudt, neem dan contact op met een werk-
plaats
A
op het systeem te laten controleren.
Standklimatisering
Niet beschikbaar, te laag brandstof-
niveau
Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer het brandstofpeil te gering is voor inschakeling van
de standverwarming*. Vul de brandstoftank bij.
Standklimatisering
Niet beschikbaar Laadniveau te laag
Het parkeerklimaat is niet te activeren, wanneer de ladingsgraad van de startaccu te gering is voor
inschakeling van de standverwarming*. Laad de startaccu bij.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat* (p. 227)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
235
Verwarming*
Dankzij de verwarming komen motor en interieur
zowel vóór als tijdens het rijden sneller op tem-
peratuur.
De verwarming heeft twee deelfuncties:
Standverwarming - verwarmt zo nodig de
motor en het interieur bij geactiveerde pre-
conditioning*.
Extra verwarming - verwarmt zo nodig het
interieur en de motor tijdens het rijden.
De verwarming werkt op brandstof en is op de
wielkast rechtsvoor gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er rook
uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er
wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de
auto is ook een tikkend geluid vanuit de
brandstofpomp waar te nemen. Dit is volko-
men normaal.
Accu en opladen
De verwarming wordt aangedreven door de star-
taccu van de auto. Als de ladingsgraad van de
startaccu te laag is, wordt de verwarming auto-
matisch uitgeschakeld en geeft het bestuurders-
display een melding weer.
N.B.
Zorg ervoor dat het laadpercentage van de
accu hoog genoeg is als de verwarming moet
worden gebruikt.
Brandstof en tanken
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
De verwarming maakt gebruik van brandstof uit
de normale brandstoftank van de auto.
Wanneer u de auto op een steile helling parkeert,
moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de
auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming altijd
voldoende brandstof.
Als het niveau in de brandstoftank te laag is,
wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld
en geeft het bestuurdersdisplay een melding
weer.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel
voordat u gaat tanken de verwarming op
brandstof uit.
Controleer op het informatiedisplay
of de verwarming is uitgeschakeld;
wanneer de standverwarming actief
is, brandt het bijbehorende symbool
op het informatiedisplay.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 198)
Standverwarming* (p. 236)
Extra verwarming* (p. 237)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
236
Standverwarming*
De standverwarming verwarmt indien nodig het
interieur bij geactiveerde preconditioning.
De standverwarming is een van twee deelfuncties
van de verwarming van de auto. De verwarming is
op de wielkast rechtsvoor gemonteerd.
Bij een actieve standverwarming brandt
dit symbool op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er rook
uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er
wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de
auto is ook een tikkend geluid vanuit de
brandstofpomp waar te nemen. Dit is volko-
men normaal.
De standverwarming start automatisch, als de
preconditioning* van de auto actief is en het inte-
rieur moet worden verwarmd.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld,
wanneer het ingestelde tijdstip voor een timer of
de maximale inschakelduur voor de verwarming is
bereikt.
De verwarming werkt maximaal 40 minuten ach-
tereen.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval u de standver-
warming moet inschakelen.
Zorg dat de ladingsgraad van de startaccu
hoog genoeg is, als de parkeerverwarming
moet worden gebruikt.
BELANGRIJK
Als de standverwarming herhaaldelijk en in
combinatie met korte ritten wordt gebruikt,
ontlaadt de accu met startproblemen als
gevolg.
Om te zorgen dat de oplading van de accu in
balans is met het stroomverbruik van de
standverwarming moet u bij regelmatig
gebruik van de kachel net zo lang met de
auto rijden als dat de kachel wordt gebruikt.
Gebruik de standverwarming per keer maxi-
maal 40 minuten lang.
WAARSCHUWING
Gebruik preconditioning niet als de auto is
uitgerust met verwarming*:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
WAARSCHUWING
Als u brandstof ruikt, abnormaal veel rook of
zwarte rook ziet of ongebruikelijke geluiden
vanuit de standverwarming waarneemt, moet
u de verwarming uitschakelen en zo mogelijk
de zekering van de standverwarming verwijde-
ren. Volvo adviseert u om voor reparatie con-
tact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
237
Gerelateerde informatie
Verwarming* (p. 235)
Extra verwarming* (p. 237)
Extra verwarming*
De extra verwarming helpt bij het verwarmen van
de passagiersruimte en de motor tijdens het rij-
den.
De extra verwarming is een van twee deelfuncties
van de verwarming van de auto. De verwarming is
op de wielkast rechtsvoor gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief is, kan er rook
uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er
wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de
auto is ook een tikkend geluid vanuit de
brandstofpomp waar te nemen. Dit is volko-
men normaal.
De extra verwarming start en wordt automatisch
aangestuurd als tijdens het rijden verwarming
nodig is.
De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld,
wanneer de auto wordt uitgeschakeld.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval u de extra ver-
warming moet inschakelen.
Gerelateerde informatie
Verwarming* (p. 235)
Standverwarming* (p. 236)
Automatische inschakeling van extra verwar-
ming activeren en deactiveren (p. 238)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
238
Automatische inschakeling van
extra verwarming activeren en
deactiveren
De extra verwarming helpt bij het verwarmen van
de passagiersruimte en de motor tijdens het rij-
den.
U kunt de automatische inschakeling van de
extra verwarming desgewenst activeren/deacti-
veren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Extra verwarming voor activeren/
deactiveren automatische inschakeling van
extra verwarming.
N.B.
Volvo adviseert u om de automatische start
van de extra verwarming uit te schakelen tij-
dens korte ritten.
Gerelateerde informatie
Extra verwarming* (p. 237)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
240
Vergrendelingsindicatie
Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt,
lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal
malen op om aan te geven dat de auto op de
juiste manier vergrendeld of ontgrendeld is.
Indicatie exterieur
Vergrendeling
Bij vergrendeling knipperen de alarmlichten
van de auto eenmaal en daarnaast worden
de buitenspiegels ingeklapt
1
.
Ontgrendelen
Bij ontgrendeling knipperen de alarmlichten
van de auto tweemaal en daarnaast worden
de buitenspiegels uitgeklapt
1
.
Om aan te geven dat de auto vergrendeld is,
moeten alle portieren, de achterklep en de
motorkap dichtstaan. Als er wordt vergrendeld
terwijl alleen het bestuurdersportier dichtstaat
2
,
vindt er vergrendeling plaats maar er wordt pas
aangegeven dat er vergrendeling heeft plaatsge-
vonden nadat alle portieren, de achterklep en de
motorkap dichtstaan.
Slot- en alarmindicatie
De slot- en alarmindicatie op het dashboard laat de sta-
tus van het vergrendelingssysteem zien.
Een keer lang knipperen betekent dat de auto
vergrendeld is. Kort pulserend knipperen geeft
aan dat de auto vergrendeld is.
Overige indicaties
Ook de Follow Me Home-verlichting en de
Approach-verlichting geven een indicatie van de
vergrendeling en ontgrendeling.
Led in vergrendelingsknoppen
Voorportier
Vergrendelingsknoppen met led in voorportier.
Als de led in de desbetreffende vergrendelings-
knop van de voorportieren brandt, betekent dit
dat alle portieren zijn vergrendeld. Als er een por-
tier wordt geopend, gaat het lampje in beide por-
tieren uit.
1
Alleen auto's met elektrisch inklapbare buitenspiegels.
2
Geldt niet voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
241
Op achterportier*
Vergrendelingsknop met controlelampje in achterportier.
Als de led in de desbetreffende vergrendelings-
knop van de portieren brandt, betekent dit dat het
desbetreffende portier is vergrendeld. Als er een
portier wordt ontgrendeld, gaat het bijbehorende
lampje uit terwijl de overige lampjes blijven bran-
den.
Gerelateerde informatie
Instelling voor vergrendelingsbevestiging
(p. 241)
Approach-verlichting (p. 159)
Follow Me Home-verlichting gebruiken
(p. 159)
Instelling voor
vergrendelingsbevestiging
In het instellingsmenu van het middendisplay
kunt u aangeven hoe de auto moet bevestigen
dat vergrendeling of ontgrendeling heeft plaats-
gevonden.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Vergrendeling.
3.
Druk op
Visuele vergrendelingsfeedback
om aan geven wanneer de auto visuele sig-
nalen moet geven: bij
Vergrend.,
Ontgrendel, Beide, of om de functie uit te
schakelen.
Bevestiging via inklapbare buitenspiegels*
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies
Spiegel inklappen bij vergrendelen
om de functie te activeren of te deactiveren.
Gerelateerde informatie
Vergrendelingsindicatie (p. 240)
een transpondersleutel
Met de transpondersleutel zijn de portieren, de
achterklep en de tankvulklep te vergrendelen en
ontgrendelen. De transpondersleutel moet in de
auto aanwezig zijn om deze te kunnen starten.
Transpondersleutel, links en transpondersleutel zonder
knoppen (Key Tag)*, rechts.
U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij
het starten, omdat een auto in standaarduitvoe-
ring is uitgerust met ondersteuning voor passief
starten (Passive Start). Om de auto te kunnen
starten moet de sleutel zich voor in het interieur
bevinden, zoals in een zak van de bestuurder of in
de bekerhouder in de tunnelconsole.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
242
Passieve vergrendeling en ontgrendeling
(Passive Entry*) van de portieren, achterklep en
tankvulklep is ook een optie. De sleutel heeft een
bereik van zo'n 1,5 meter (5 voet) rond het
bestuurdersportier en zo'n 1 meter (3 voet) rond
de achterklep.
Bij passief starten in combinatie met passieve
vergrendeling en ontgrendeling mag de trans-
pondersleutel zich overal in het interieur of de
bagageruimte bevinden, zonder dat dit van
invloed is op het starten van de auto.
De transpondersleutels die bij de auto worden
geleverd zijn elk afzonderlijk te koppelen aan een
bestuurdersprofiel met unieke instellingen voor
de auto. Bij gebruik van een transpondersleutel
die gekoppeld is aan bepaald bestuurdersprofiel,
hanteert de auto de instellingen die bij dat profiel
passen.
Transpondersleutel zonder knoppen
(Key Tag)
Bij auto's met passieve vergrendeling en ont-
grendeling* wordt ook een wat kleinere en lich-
tere sleutel zonder knoppen (Key Tag) geleverd.
De sleutel werkt op dezelfde manier als de regu-
liere transpondersleutel wat de passieve vergren-
deling en ontgrendeling
3
betreft. De sleutel heeft
echter geen uitneembare sleutelblad en de bat-
terij is niet te vervangen.
Knoppen op transpondersleutel
De transpondersleutel heeft vier knoppen – een aan de
linker- en drie aan de rechterzijde.
Vergrendelen – Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren, de achterklep en de
tankvulklep vergrendeld en wordt het alarm*
geactiveerd.
Bij lang indrukken worden alle ruiten en het
panoramadak* tegelijkertijd gesloten.
Ontgrendelen – Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren, de achterklep en de
tankvulklep ontgrendeld en wordt het alarm
gedeactiveerd.
Bij lang indrukken worden alle ruiten tegelij-
kertijd gesloten
4
.
Achterklep - Ontgrendelt alleen de achter-
klep en deactiveert de alarmfunctie voor de
achterklep. Bij auto's met elektrische achter-
klepbediening* is de klep automatisch te
openen bij lang indrukken. De klep is ook te
sluiten door lang indrukken - er klinken waar-
schuwingssignalen.
Paniekfunctie - bestemd om in noodgeval-
len de aandacht van anderen te trekken. Als
u de knop ten minste 3 seconden lang inge-
drukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3
seconden indrukt, worden de richtingaanwij-
zers, de interieurverlichting en de claxon
geactiveerd. U kunt deze functie met
dezelfde toets weer uitschakelen, als de
functie minimaal 5 seconden actief geweest
is. Anders wordt deze functie na zo'n 3 minu-
ten automatisch uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Als iemand in de auto achterblijft, moet u bij
het verlaten van de auto altijd de elektrisch
bedienbare ruiten en het panoramadak*
stroomloos maken door de transpondersleutel
mee te nemen.
3
De sleutel is waterdicht tot een diepte van zo'n 10 meter (30 feet) gedurende 60 minuten, zodat de sleutel zich leent voor gebruik in en om het water.
4
De doorluchtfunctie is onder te meer te gebruiken om de auto bij warm weer snel te luchten.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
243
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel/Key Tag nog in de auto.
Als u de auto vergrendelt en het alarm
inschakelt met een geldige transpondersleu-
tel, wordt een eventuele andere transponder-
sleutel/Key Tag in de auto gedeactiveerd.
Ook de "Safelock-functie" wordt gedeacti-
veerd.
De gedeactiveerde sleutel wordt bij ontgren-
deling van de auto opnieuw geactiveerd.
Storingen
De passieve startfunctie van de transpondersleu-
tel en de optie passief vergrendelen en ontgren-
delen* ondervinden mogelijk storingen door elek-
tromagnetische velden en afschermingen.
N.B.
Bewaar de transpondersleutel niet te dicht in
de buurt van metalen voorwerpen of elektro-
nische apparaten zoals mobiele telefoons,
tablets, laptops of laders – op een afstand
kleiner dan 10-15 cm (4-6 inch).
Als er toch storingen mochten optreden, gebruikt
u het afneembare sleutelblad van de transpon-
dersleutel om de auto te ontgrendelen en u
plaatst de sleutel vervolgens in de back-uplezer
in de bekerhouder om het alarmsysteem van de
auto te deactiveren.
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels,
metalen voorwerpen of elektronische appara-
ten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops
of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer
u de transpondersleutel in de bekerhouder
plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de
bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar
storen.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Bereik transpondersleutel (p. 246)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 247)
Afneembaar sleutelblad (p. 252)
Red Key - transpondersleutel met beperkte
functionaliteit* (p. 250)
Elektronische startblokkering (p. 255)
Vergrendelen en ontgrendelen met
transpondersleutel
Met de knoppen op de transpondersleutel kunt
u alle portieren, de achterklep en de tankvulklep
gelijktijdig vergrendelen en ontgrendelen.
Vergrendelen met transpondersleutel
Transpondersleutel.
Druk voor vergrendeling op de -knop van
de transpondersleutel.
Vergrendeling is alleen mogelijk, als alle portieren
en de achterklep dichtstaan.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
244
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel/Key Tag nog in de auto.
Als u de auto vergrendelt en het alarm
inschakelt met een geldige transpondersleu-
tel, wordt een eventuele andere transponder-
sleutel/Key Tag in de auto gedeactiveerd.
Ook de "Safelock-functie" wordt gedeacti-
veerd.
De gedeactiveerde sleutel wordt bij ontgren-
deling van de auto opnieuw geactiveerd.
Ontgrendelen met transpondersleutel
Druk voor ontgrendeling op de -knop van
de transpondersleutel.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling van de
buitenzijde met de transpondersleutel opent, wor-
den deze automatisch weer vergrendeld. Deze
functie beperkt de kans dat u de auto per onge-
luk onvergrendeld kunt laten staan.
Wanneer de transpondersleutel niet
werkt
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer
dan opnieuw te ontgrendelen.
Als vergrendelen of ontgrendelen via de trans-
pondersleutel niet mogelijk is, is de batterij
mogelijk leeg – vergrendel of ontgrendel het
bestuurdersportier dan met het afneembare sleu-
telblad.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor ontgrendeling op afstand en
van de binnenzijde (p. 244)
Achterklep ontgrendelen met transponder-
sleutel (p. 245)
een transpondersleutel (p. 241)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 247)
Vergrendelen en ontgrendelen met afneem-
baar sleutelblad (p. 253)
Instellingen voor ontgrendeling op
afstand en van de binnenzijde
U kunt verschillende procedures voor externe
ontgrendeling kiezen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Vergrendeling Op
afstand en van binnenuit ontgrendelen
.
3. Kies een alternatief:
Alle portieren
- ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd.
Een portier
- ontgrendelt alleen het bestuurdersportier.
Om alle portieren te ontgrendelen moet u de
ontgrendelingsknop op de transpondersleu-
tel tweemaal indrukken.
De instellingen die u hier verricht zijn ook van
invloed op de centrale vergrendeling via de ope-
ningsgreep aan de binnenzijde.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
245
Achterklep ontgrendelen met
transpondersleutel
Met een knop op de transpondersleutel is het
mogelijk alleen de achterklep te ontgrendelen.
Gebruik de knop op de transpondersleutel om het
alarm van de achterklep te halen en deze te ontgrende-
len.
1.
Druk op de knop op de transponder-
sleutel.
> De slot- en alarmindicatie op het dash-
board dooft om aan te geven dat het
alarm niet voor alle delen van de auto is
ingeschakeld.
De hellingssensor en bewegingsmelder
alsmede de sensoren in de opening van
de achterklep worden buiten werking
gesteld.
De achterklep wordt ontgrendeld maar
blijft dichtstaan, terwijl de portieren ver-
grendeld blijven en het alarm op de por-
tieren actief blijft.
Om vervolgens de achterklep te openen,
pakt u het met rubber beklede drukplaatje
aan de onderzijde van de greep van de
achterklep voorzichtig vast en opent u de
klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ont-
grendeling wordt geopend, wordt de klep
weer vergrendeld en het alarm opnieuw
geactiveerd.
2. Met de optie elektrische achterklepbedie-
ning* -
Druk lang (zo'n 1,5 seconde) op de knop
van de transpondersleutel
> De achterklep wordt ontgrendeld en
geopend, terwijl de portieren vergrendeld
blijven en het alarm op de portieren actief
blijft.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met trans-
pondersleutel (p. 243)
Elektrisch bedienbare achterklep* openen en
sluiten (p. 273)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
246
Bereik transpondersleutel
Voor een goede werking van de transponder-
sleutel moet de sleutel zich binnen een bepaalde
afstand van de auto bevinden.
Bij handmatig gebruik
De transpondersleutelfuncties voor bijvoorbeeld
vergrendeling en ontgrendeling die worden geac-
tiveerd bij het indrukken van
of , werken
binnen een straal van zo'n 20 meter (65 voet)
rond de auto.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
knop - probeer het dan op minder grote afstand
opnieuw.
Bij passief gebruik
5
Het gemarkeerde gebied op de afbeelding geeft het
bereik van de systeemantennes aan.
Voor passieve vergrendeling/ontgrendeling moet
een transpondersleutel of de transpondersleutel
zonder knoppen Key Tag zich binnen een straal
van zo'n 1,5 meter (5 voet) rond de zijkanten of
zo'n 1 meter (3 voet) rond de achterklep van de
auto bevinden.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de transpon-
dersleutelfuncties door radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de
auto te vergrendelen/ontgrendelen met het
sleutelblad.
Bij verwijdering van de
transpondersleutel uit de auto
Als de transpondersleutel bij een draai-
ende motor uit de auto wordt verwij-
derd, verschijnt de waarschuwingsmel-
ding
Sleutel niet gevonden Uit auto
verwijderd op het bestuurdersdisplay en klinkt
er als het laatste portier wordt gesloten ter herin-
nering ook een geluidssignaal.
De melding verdwijnt wanneer u, nadat de trans-
pondersleutel weer in de auto aanwezig is, op de
knop O van de rechter stuurknoppenset drukt of
wanneer u het laatste portier weer sluit.
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 241)
Locatie antennes voor start- en vergrende-
lingssysteem (p. 268)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aan-
raakgevoelige gebieden* (p. 265)
5
Geldt alleen voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
247
Batterij in transpondersleutel
vervangen
Vervang de batterij in de transpondersleutel
wanneer deze leeg is.
N.B.
Alle accu's hebben een beperkte levensduur
en moeten uiteindelijk worden vervangen
(geldt niet voor Key Tag). De levensduur van
de accu hangt af van het feit hoe vaak de
auto/sleutel wordt gebruikt.
U moet de batterij in de transpondersleutel ver-
vangen in de volgende gevallen:
het informatiesymbool gaat branden en
de melding
Batt. sleutel bijna leeg
Zie handleiding op het bestuurders-
display verschijnt
en/of
de sloten herhaalde malen achtereen niet
reageren op het signaal van een transpon-
dersleutel die zich binnen een straal van
20 meter (65 voet) rond de auto bevindt.
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer
dan opnieuw te ontgrendelen.
De batterij in de transpondersleutel zonder knop-
pen
6
(Key Tag) kan niet worden vervangen - een
nieuwe sleutel is te bestellen bij een erkende
Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Lever een uitgediende Key Tag in bij een
erkende Volvo-werkplaats. De sleutel moet uit
de auto worden gewist, omdat die nog steeds
kan worden gebruikt om de auto te starten
met back-upstart.
Sleutel openen en batterij vervangen
Houd de transpondersleutel met de voor-
zijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de
juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring
aan de onderkant naar rechts. Schuif de
behuizing aan de voorkant een paar millime-
ter omhoog.
De behuizing komt los en is van de sleu-
tel te nemen.
6
Deze sleutel wordt geleverd bij een auto uitgerust met de optie passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
248
Keer de sleutel om, beweeg de knop
opzij en schuif de behuizing van de achter-
kant enkele millimeters omhoog.
De behuizing komt los en is van de sleu-
tel te nemen.
Gebruik bijvoorbeeld een schroevendraaier
om het batterijklepje linksom te kunnen
draaien, zodat deze markering uitkomt bij de
tekst OPEN.
Verwijder voorzichtig het batterijklepje door
bijvoorbeeld uw nagel in de uitsparing te
drukken.
Werk het batterijklepje vervolgens naar
boven toe los.
De +-kant van de batterij wijst naar boven.
Wrik vervolgens de batterij voorzichtig los
zoals op de afbeelding.
BELANGRIJK
Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken
niet met uw vingers aan, aangezien de wer-
king hierdoor verslechtert.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
249
Plaats een nieuwe batterij met de pluszijde
(+) omhoog. Vermijd de batterijcontacten van
de transpondersleutel met uw vingers aan te
raken.
Plaats de batterij met de kant omlaag in
de houder. Schuif de batterij daarna naar
voren, zodat deze vast komt te zitten onder
de twee kunststof pallen.
Druk de batterij vervolgens omlaag, zodat
deze vast komt te zitten onder de bovenste
zwarte kunststof pal.
N.B.
Gebruik batterijen met de aanduiding
CR2032, 3 V.
N.B.
Volvo adviseert u om batterijen voor de trans-
pondersleutel te gebruiken die voldoen aan
UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-
section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek
zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werk-
plaats zijn vervangen is dit het geval.
Plaats het batterijklepje terug en draai de
markering rechtsom terug naar de tekst
CLOSE.
Plaats de behuizing aan de achterkant
terug en druk die omlaag totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
weer in positie vastzit.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
250
Keer de transpondersleutel om en plaats
de behuizing aan de voorkant terug door
deze omlaag te drukken totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
in positie zit.
BELANGRIJK
Let erop dat lege batterijen op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt.
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 241)
Meer transpondersleutels
nabestellen
Bij de auto worden twee transpondersleutels
geleverd. Bij een auto met passieve vergrende-
ling/ontgrendeling* wordt een transpondersleu-
tel zonder knoppen geleverd. Er zijn meer sleu-
tels bij te stellen.
Voor dezelfde auto kunnen maximaal twaalf sleu-
tels worden geprogrammeerd en gebruikt. Bij
nabestellen worden er meer bestuurdersprofielen
toegevoegd - één per nieuwe transpondersleutel.
Dit geldt ook voor de transpondersleutel zonder
knoppen.
Zoekgeraakte transpondersleutel
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een
nieuwe bestellen bij een werkplaats - geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Neem de resterende transpondersleutels mee
naar de werkplaats. Ter preventie van diefstal
moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist.
Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram-
meerd zijn kunt u controleren via de bestuurder-
sprofielen op het hoofdscherm van het midden-
display: kies
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen.
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 241)
Red Key - transpondersleutel met
beperkte functionaliteit*
Dankzij een Red Key kan de autobezitter beper-
kingen instellen voor bepaalde eigenschappen
van de auto. Dergelijke beperkingen moeten
ervoor zorgen dat de auto op veilige wijze wordt
bestuurd, zoals bij het uitlenen.
Voor een Red Key kunt u de maximale rijsnelheid
programmeren, snelheidswaarschuwingen instel-
len en beperkingen instellen voor het maximale
volume van het audiosysteem. Bovendien zijn
bepaalde rijhulpsystemen van de auto altijd actief.
De functies van deze sleutel zijn verder gelijk aan
die van een standaardtranspondersleutel.
U kunt een of meer Red Keys bestellen bij een
Volvo-dealer. Er zijn in totaal elf transpondersleu-
tels met beperkte functionaliteit te programme-
ren en te gebruiken voor één en dezelfde auto -
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
251
er moet minstens één transpondersleutel in stan-
daarduitvoering aan de auto zijn gekoppeld.
De beperkte functionaliteit dient uit voorzorg om
het risico van ongelukken te beperken, zodat u
zich minder zorgen hoeft te maken bij het afge-
ven van uw auto aan bijvoorbeeld jonge bestuur-
ders en parkeer- of hotelbedienden. De bezitter
van een Red Key kan de instellingen die eraan
gekoppeld zijn niet wijzigen, want daarvoor is een
reguliere transpondersleutel vereist.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor Red Key* (p. 251)
een transpondersleutel (p. 241)
Instellingen voor Red Key*
De bezitter van een reguliere transpondersleutel
kan de instellingen voor Red Key wijzigen. Som-
mige rijhulpsystemen zijn altijd actief.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
Systeem Bestuurdersprofielen
Rode sleutel.
> De volgende instellingen zijn mogelijk:
Stel interval Adaptive Cruise
Control in
Beperkt maximum volume
Maximum snelheid
Waarschuwing max. snelheid
Adaptieve cruisecontrol*:
Instelling bij eerste gebruik: Grootste tijdsver-
schil
Verlaagd maximumvolume (Aan/Uit):
Instelling bij eerste gebruik: Aan
Snelheidsbegrenzer (Aan/Uit):
Instelinterval: 50-250 km/h (30-160 mph)
Bij het eerste gebruik geldt een standaardin-
stelling van 120 km/h (75 mph).
Stapgrootte: 1 km/h (1 mph)
Op het bestuurdersdisplay verschijnen
het symbool en de melding
Rode sleutel Overschrijden snelheids-
begrenzing niet mogelijk.
Snelheidswaarschuwing (Aan/Uit):
Instelinterval: 0-250 km/h (0-160 mph)
Bij het eerste gebruik geldt een standaardin-
stelling van 50, 70 en 90 km/h (30, 45 en
55 mph).
Stapgrootte: 1 km/h (1 mph)
Maximumaantal gelijktijdige waarschuwingen:
6
Rijhulpsystemen
De volgende rijhulpsystemen zijn altijd actief voor
gebruikers met een Red Key:
Blind Spot Information (BLIS)*
Rijbaanassistent (LKA)*
Afstandswaarschuwing*
City Safety
Driver Alert Control (DAC)*
Verkeersbordinformatie*
Gerelateerde informatie
Red Key - transpondersleutel met beperkte
functionaliteit* (p. 250)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
252
Afneembaar sleutelblad
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad, waarmee u een aantal func-
ties kunt activeren en bepaalde handelingen
kunt uitvoeren.
De unieke code van de sleutelbladen is bekend
bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Toepassingsgebieden van het
sleutelblad
U kunt het afneembare sleutelblad van de trans-
pondersleutel gebruiken om:
het linker voorportier
7
handmatig te openen,
als de centrale vergrendeling niet te bedie-
nen is vanaf de transpondersleutel.
alle portieren in noodgevallen te vergrende-
len.
het mechanische kinderslot op de achterpor-
tieren te activeren en deactiveren.
De transpondersleutel zonder knoppen
8
(Key
Tag) heeft geen afneembaar sleutelblad. Gebruik
zo nodig het afneembare sleutelblad van de stan-
daardtranspondersleutel.
Sleutelblad verwijderen
Houd de transpondersleutel met de voor-
zijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de
juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring
aan de onderkant naar rechts. Schuif de
behuizing aan de voorkant een paar millime-
ter omhoog.
De behuizing komt los en is van de sleu-
tel te nemen.
Verwijder het sleutelblad door het
omhoog te kantelen.
7
Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto aan de linker- of de rechterzijde zit.
8
Wordt meegeleverd bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
253
Zet het sleutelblad na gebruik op de daar-
voor bestemde plaats terug in de transpon-
dersleutel.
Plaats de behuizing terug door deze
omlaag te drukken totdat u een klik hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
in positie zit.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen met afneem-
baar sleutelblad (p. 253)
een transpondersleutel (p. 241)
Vergrendelen en ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
Het afneembare sleutelblad is onder meer te
gebruiken om de auto van de buitenzijde te ont-
grendelen - als bijvoorbeeld de batterij in de
transpondersleutel leeg is.
Ontgrendelen
Trek de voorste portiergreep links naar bui-
ten
9
totdat deze niet verder kan. De slotcilin-
der komt dan tevoorschijn.
Plaats de sleutel in de slotcilinder.
Draai 45 graden rechtsom. Het sleutelblad
wijst dan recht omlaag.
Draai de sleutel 45 graden terug naar de
beginstand. Neem de sleutel uit de slotcilin-
der en laat de handgreep los, zodat de ach-
terkant van de handgreep weer tegen de
auto aan veert.
5. Trek de handgreep naar buiten.
> Het portier wordt ontgrendeld.
Het vergrendelen gaat op dezelfde manier. Daar-
bij wordt dan bij stap (3) 45 graden linksom
gedraaid in plaats van rechtsom.
9
Dit geldt zowel voor auto's met het stuur links als voor auto's met het stuur rechts.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
254
Alarm uitschakelen*
N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het
alarm af.
Positie back-uplezer in bekerhouder.
Schakel het alarm uit door:
1. Plaats de transpondersleutel op het sleutel-
symbool in de back-uplezer onder in de
bekerhouder van de tunnelconsole.
2. Draai de startknop vervolgens rechtsom en
laat de knop weer los.
> De knop veert automatisch terug naar de
uitgangspositie - het alarmsignaal valt stil
en het alarm wordt uitgeschakeld.
Vergrendelen
U kunt de auto ook vergrendelen met het
afneembare sleutelblad van de transpondersleu-
tel: bij stroomuitval bijvoorbeeld of als de batterij
in de transpondersleutel leeg is.
Het linker voorportier is te vergrendelen met de
bijbehorende slotcilinder en het afneembare
sleutelblad.
De overige portieren hebben geen slotcilinders,
maar zijn voorzien van een vergrendeling op de
zijkant van het portier die moet worden ingedrukt
met het sleutelblad, waarna het portier mecha-
nisch is vergrendeld en niet meer van de buiten-
zijde kan worden geopend.
De portieren zijn echter nog steeds vanaf de bin-
nenzijde te openen.
Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met
het kinderslot.
Verwijder het afneembare sleutelblad uit de
transpondersleutel. Steek het sleutelblad in
de vergrendelopening en druk de sleutel er
helemaal in, ca. 12 mm.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
Het portier is niet vanaf de buitenzijde te
openen. Om het portier weer in stand A te
zetten moet het via de binnengreep worden
geopend.
De portieren zijn ook te ontgrendelen met de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of
de knop voor centrale vergrendeling op het
bestuurdersportier.
N.B.
De vergrendeling van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet alle portieren.
Een handmatig vergrendeld achterportier
waarvan ook het mechanische kinderslot
geactiveerd is, kan niet van de binnen-
zijde noch van de buitenzijde worden
geopend. Een achterportier dat op die
manier is vergrendeld, kan alleen worden
ontgrendeld met een transpondersleutel
of de knop van de centrale vergrendeling.
Gerelateerde informatie
Afneembaar sleutelblad (p. 252)
Alarm* activeren en deactiveren (p. 282)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 247)
een transpondersleutel (p. 241)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
255
Elektronische startblokkering
De elektronische startblokkering is een anti-dief-
stalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de
auto kunnen starten.
De auto kan alleen worden gestart met de juiste
transpondersleutel.
De volgende foutmelding op het bestuurdersdis-
play houdt verband met de elektronische start-
blokkering:
Symbool Melding Betekenis
Sleutel
niet
gevonden
Zie hand-
leiding
Fout bij het uitlezen
van de transponder-
sleutel tijdens het
starten - plaats de
sleutel op het sleu-
telsymbool in de
bekerhouder en pro-
beer het opnieuw.
Op afstand bediende startblokkering
met opsporingssysteem
10
De auto is uitgerust met een systeem waarmee
het mogelijk is om de auto op te sporen en te
lokaliseren alsmede op afstand de startblokke-
ring te activeren zodat de motor niet meer te
starten is. Neem contact op met de dichtstbij-
zijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het
systeem en hulp bij de activering ervan.
De volgende foutmelding op het bestuurdersdis-
play houdt verband met de op afstand bediende
startblokkering met opsporingssysteem:
Symbool Melding Betekenis
Immobili-
satie op
afst.
Auto kan
niet wor-
den
gestart
De op afstand
bediende startblok-
kering met opspo-
ringssysteem is
geactiveerd. De
auto is niet te star-
ten. Neem contact
op met de Volvo On
Call-helpdesk.
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 241)
Meer transpondersleutels nabestellen
(p. 250)
10
Alleen bepaalde markten en uitsluitend in combinatie met Volvo On Call*.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
256
Typegoedkeuring voor
transpondersleutels
De typegoedkeuring voor de transpondersleutels
van de auto staan in de volgende tabellen.
Voor meer informatie over de typegoedkeuring,
zie support.volvocars.com.
Passief starten (Passive Start) en
passieve vergrendeling/ontgrendeling
(Passive Entry*)
CEM-markering voor transpondersleutels. Zie de vol-
gende tabellen voor aanvullende typegoedkeuringsnum-
mers.
Land/regio Typegoedkeuring
Europa Delphi Deutschland GmbH, 42367 Wuppertal, verklaart bij dezen dat de
VO3-134TRX in overeenstemming is met de essentiële eisen en overige
toepasselijke bepalingen van de Richtlijn 2014/53/EU (RED).
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op
support.volvocars.com.
Jordanië TRC/LPD/2014/250
Servië P1614120100
Argentinië CNC ID: C-14771
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
257
Land/regio Typegoedkeuring
Brazilië MT-3245/2015
Indonesië Nomor: 38301/SDPPI/2015
Maleisië RAAT/37A/0315/S(15-0663)
Mexico IFETEL: RLVDEVO15-0396
Rusland
Verenigde Arabische
Emiraten
ER37847/15
DA0062437/11
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
258
Land/regio Typegoedkeuring
Namibië TA-2016-02
Zuid-Afrika TA-2014-1868
een transpondersleutel
Land/regio Typegoedkeuring
Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van
het type HUF8423 in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op
support.volvocars.com.
Frequentieband: 433,92 MHz
Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW
Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Velbert,
Duitsland
Jordanië TRC/LPD/2015/104
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
259
Land/regio Typegoedkeuring
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d’agrément: MR 10668 ANRT 2015
Date d’agrément: 24/07/2015
Mexico IFETEL
Marca: HUF
Modelo (s): HUF8423
NOM-121-SCT1-2009
La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es
posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este
equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda
causar su operación no deseada.
Namibië TA-2015-102
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
260
Land/regio Typegoedkeuring
Oman
Servië
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
261
Land/regio Typegoedkeuring
Zuid-Afrika TA-2015-432
Verenigde Ara-
bische Emiraten
Key Tag
Land/regio Typegoedkeuring
Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van
het type HUF8432 in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op
support.volvocars.com.
Frequentieband: 433,92 MHz
Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW
Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Velbert,
Duitsland
Jordanië TRC/LPD/2015/107
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
262
Land/regio Typegoedkeuring
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d’agrément: MR 10667 ANRT 2015
Date d’agrément: 24/07/2015
Mexico IFETEL
Marca: HUF
Modelo (s): HUF8432
NOM-121-SCT1-2009
La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es
posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este
equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda
causar su operación no deseada.
Namibië TA-2015-103
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
263
Land/regio Typegoedkeuring
Oman
Servië
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
264
Land/regio Typegoedkeuring
Zuid-Afrika TA-2015-414
Verenigde Ara-
bische Emiraten
Gerelateerde informatie
een transpondersleutel (p. 241)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
265
Keyless vergrendeling/
ontgrendeling en aanraakgevoelige
gebieden*
Als de auto is voorzien van Keyless vergrende-
ling en ontgrendeling is het voldoende om de
transpondersleutel in bijv. een zak of tas bij u te
dragen. Daardoor kunt u de auto gemakkelijker
openen als u uw handen vol hebt.
Aanraakgevoelige gebieden
Portiergrepen
Aan de buitenkant van de portiergrepen zit een
verdieping voor vergrendeling en aan de binnen-
kant een aanraakgevoelig gebied voor ontgren-
deling.
Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling
Aanraakgevoelig gebied voor ontgrendeling
N.B.
Het is belangrijk dat u slechts één aanraak-
gevoelig vlak tegelijk aanraakt. Als u de hand-
greep beetpakt terwijl u het slotoppervlak
aanraakt, bestaat het risico van dubbele com-
mando's. Dat betekent dat de verlangde acti-
viteit (vergrendelen/ontgrendelen) niet of met
vertraging zal plaatsvinden.
Achterklep
De handgreep van de achterklep heeft een met
rubber bekleed drukplaatje, dat alleen voor ont-
grendeling dient.
N.B.
Let erop dat het systeem kan worden geacti-
veerd bij het wassen van de auto als de trans-
pondersleutel binnen bereik is.
Gerelateerde informatie
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Achterklep passief ontgrendelen* (p. 267)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
266
Passief vergrendelen en
ontgrendelen*
Vergrendeling en ontgrendeling van buiten de
auto vindt plaats met de handgreep van de por-
tieren of de achterklep als de auto is voorzien
van passieve vergrendeling/ontgrendeling
(Passive Entry)*.
Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling
Aanraakgevoelig gebied voor ontgrendeling
Het met rubber beklede drukplaatje op de achterklep
wordt alleen gebruikt voor ontgrendeling.
N.B.
Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen
mogelijk wanneer een van de transponders-
leutels van de auto zich binnen bereik bevindt.
N.B.
Let erop dat het systeem kan worden geacti-
veerd bij het wassen van de auto als de trans-
pondersleutel binnen bereik is.
Passief vergrendelen
Alle portieren en de achterklep moeten dicht-
staan om de auto te vergrendelen via de hand-
grepen van de zijportieren.
Raak na het sluiten van het portier het
gemarkeerde gebied aan de achter- en bui-
tenkant van een de portiergrepen aan of druk
voor vergrendeling
11
de knop aan de onder-
zijde van de achterklep in voordat u deze
sluit.
> De slotindicator aan de binnenkant van de
voorruit bevestigt door te gaan knipperen
dat de vergrendeling heeft plaatsgevon-
den.
Om alle zijruiten en het panoramadak* tegelijker-
tijd te sluiten moet u uw vinger in de aanraakge-
voelige holte aan de buitenkant van de portier-
greep houden totdat de zijruiten en het panora-
madak dichtstaan.
Passief ontgrendelen
Pak een portiergreep beet of druk voor ont-
grendeling op het met rubber beklede druk-
plaatje aan de onderzijde van de greep van
de achterklep.
> De slotindicator aan de binnenkant van de
voorruit bevestigt door uit te gaan dat de
auto is ontgrendeld. Open portieren of
achterklep op de normale wijze.
11
Geldt bij elektrische achterklepbediening*.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
267
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling van de
buitenzijde met de transpondersleutel opent, wor-
den deze automatisch weer vergrendeld. Deze
functie beperkt de kans dat u de auto per onge-
luk onvergrendeld kunt laten staan.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor passieve ontgrendeling*
(p. 267)
Achterklep passief ontgrendelen* (p. 267)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aan-
raakgevoelige gebieden* (p. 265)
Instellingen voor passieve
ontgrendeling*
U kunt verschillende procedures voor passieve
ontgrendeling kiezen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Vergrendeling
Sleutelloos ontgrendelen
3. Kies een alternatief:
Alle portieren
- ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd.
Een portier
- ontgrendelt het gekozen portier.
Gerelateerde informatie
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aan-
raakgevoelige gebieden* (p. 265)
Achterklep passief ontgrendelen*
Om de achterklep passief te ontgrendelen is het
voldoende om de transpondersleutel bijv. in een
zak of een tas bij u te dragen.
De achterklep wordt dichtgehouden door een
elektrische vergrendeling.
Om de klep te openen:
1. Druk lichtjes op het met rubber beklede
drukplaatje onder op de handgreep van de
achterklep.
> De vergrendeling wordt ontkoppeld.
N.B.
Ontgrendeling is alleen mogelijk wanneer een
van de transpondersleutels van de auto zich
binnen bereik achter de auto bevindt.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
268
2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog
om de klep te openen.
BELANGRIJK
De achterklep is met heel weinig kracht te
ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op
het met rubber beklede plaatje.
Breng geen druk aan op het met rubber
beklede plaatje bij het openen van de ach-
terklep – maar til de handgreep op. Bij te
veel druk kan de elektrische schakelaar in
het met rubber beklede plaatje beschadigd
raken.
De achterklep is ook handsfree te ontgrendelen
met een schopbeweging onder de achterbumper,
zie het desbetreffende gedeelte.
WAARSCHUWING
Rijd niet met een geopende achterklep. Via
de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgas-
sen in de auto worden gezogen.
Gerelateerde informatie
Passief vergrendelen en ontgrendelen*
(p. 266)
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aan-
raakgevoelige gebieden* (p. 265)
Bereik transpondersleutel (p. 246)
Achterklep openen en sluiten met een
schopbeweging* (p. 277)
Locatie antennes voor start- en
vergrendelingssysteem
De auto heeft een passief start- en vergrende-
lingssysteem
12
en is daarom voorzien van enkele
antennes die op verschillende locaties zijn inge-
bouwd in de auto.
Onder de bekerhouder voor in de tunnelcon-
sole
Voor aan de bovenkant van het linker achter-
portier
13
Voor aan de bovenkant van het rechter ach-
terportier
13
In de bagageruimte
13
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
269
WAARSCHUWING
Personen met een pacemaker mogen niet
dichter dan 22 cm (9 inch) bij de antennes
van het Keyless-systeem komen. Hierdoor
voorkomt u storingen tussen de pacemaker
en het Keyless-systeem.
Gerelateerde informatie
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aan-
raakgevoelige gebieden* (p. 265)
Bereik transpondersleutel (p. 246)
Vergrendelen en ontgrendelen van
de binnenzijde van de auto
De portieren en de achterklep zijn te vergrende-
len en ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling op de voorportieren. Met de ver-
grendelingsknoppen* op de achterportieren kunt
u het desbetreffende achterportier vergrendelen.
Centrale vergrendeling
Knop voor vergrendeling en ontgrendeling op voorportier
met controlelampje.
Ontgrendelen met de knop op het
voorportier
Druk op de knop om alle portieren en
achterklep te ontgrendelen.
Bij lang indrukken van knop
worden alle
zijruiten tegelijkertijd geopend
14
.
12
Het passieve vergrendelingssysteem heeft alleen betrekking op auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*).
13
Alleen bij auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*).
14
De doorluchtfunctie is onder te meer te gebruiken om de auto bij warm weer snel te luchten.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
270
Alternatieve ontgrendelingsmethode
Openingsgreep voor alternatieve ontgrendeling op zij-
portier.
Trek een van de openingsgrepen van de zij-
portieren naar buiten en laat los.
> Afhankelijk van de instellingen voor de
transpondersleutel zullen ofwel alle portie-
ren ontgrendeld ofwel alleen het aange-
geven portier ontgrendeld en geopend
worden.
Druk om deze instelling aan te passen op
Instellingen My Car
Vergrendeling Op afstand en van
binnenuit ontgrendelen
in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Vergrendelen met de knop op het
voorportier
Druk op de knop - beide voorportieren
moeten dichtstaan.
> Alle portieren en de achterklep zijn ver-
grendeld.
Bij lang indrukken van knop
sluiten alle zijrui-
ten en het panoramadak* tegelijkertijd.
Vergrendelen met de knop op het
achterportier*
Knop voor vergrendelen in achterportier met led.
Met de vergrendelingsknop op de beide achter-
portieren is alleen het desbetreffende achterpor-
tier te vergrendelen.
Achterportier ontgrendelen
Trek aan de openingsgreep.
> Het achterportier wordt ontgrendeld en
geopend.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor ontgrendeling op afstand en
van de binnenzijde (p. 244)
Achterklep ontgrendelen vanaf de binnen-
zijde (p. 271)
Kinderslot activeren en deactiveren (p. 271)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
271
Achterklep ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
De achterklep is van de binnenzijde te ontgren-
delen met een knop het instrumentenpaneel.
1.
Druk kort op knop op het dashboard.
> De klep is van de buitenzijde te ontgren-
delen en te openen door het met rubber
beklede drukplaatje vast te pakken.
2.
Met de optie elektrische achterklepbedie-
ning* -
Druk lang op de knop
op het dashboard.
> De klep wordt geopend.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
Elektrisch bedienbare achterklep* openen en
sluiten (p. 273)
Kinderslot activeren en deactiveren
Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achter-
portier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Er
is een elektrisch* en een handmatig slot.
Elektrisch kinderslot* activeren en
deactiveren
Het elektrische kinderslot is in alle contactslot-
standen anders dan 0 te activeren en deactiveren
en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de
motor, op voorwaarde dat er geen portier wordt
geopend.
Knop voor elektrische activering en inactivering.
1. Start de motor of kies een contactslotstand
anders dan 0.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
272
2. Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding
Kinderslot achter Geactiveerd en
het lampje in de knop brandt - het slot is
geactiveerd.
Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn
de achterste:
zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel
op het bestuurdersportier te bedienen
portieren niet van de binnenkant te openen.
Om het slot uit te zetten:
Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding
Kinderslot achter Gedeactiveerd
en het lampje in de knop dooft - het slot
is geïnactiveerd.
Bij het afzetten van de motor wordt de actuele
instelling vastgelegd - als het kinderslot geacti-
veerd was tijdens het afzetten van de motor, dan
is de functie de volgende keer dat u de motor
start eveneens actief.
Symbool Melding Betekenis
Kinderslot ach-
ter Geacti-
veerd
Het kinderslot
is geactiveerd.
Kinderslot ach-
ter Gedeacti-
veerd
Het kinderslot
is gedeacti-
veerd.
Handmatig kinderslot activeren en
deactiveren
Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mecha-
nische portiervergrendeling.
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel om de cilin-
der te verdraaien.
Het portier is niet vanaf de binnenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet beide achterpor-
tieren.
Op auto’s met een elektrisch kinderslot
zit geen handmatig kinderslot.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
Afneembaar sleutelblad (p. 252)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
273
Automatische vergrendeling bij het
wegrijden
Bij het wegrijden worden de portieren en de
achterklep automatisch vergrendeld.
Om deze instelling te wijzigen:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Vergrendeling.
3.
Selecteer
Aut. portiervergrendeling
tijdens rijden om de functie te deactiveren
of activeren.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen en ontgrendelen van de bin-
nenzijde van de auto (p. 269)
Elektrisch bedienbare achterklep*
openen en sluiten
De achterklep van de auto is elektrisch te ope-
nen en sluiten.
Elektrisch bedienbare achterklep
openen
Open de achterklep op een van de volgende
manieren:
Druk knop op de transpondersleutel
langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat
de achterklep een stukje openveert.
Druk knop op het dashboard langdurig
in. Houd de knop ingedrukt totdat de achter-
klep een stukje openveert.
Druk lichtjes op handgreep van de achter-
klep.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
274
Schopbeweging* onder de achterbumper.
Elektrisch bedienbare achterklep
sluiten
Sluit
15
de achterklep op een van de volgende
manieren:
Druk op de knop aan de onderzijde van
de achterklep om deze te sluiten.
> De achterklep sluit automatisch - de klep
wordt niet vergrendeld.
N.B.
De knop is 24 uur actief nadat de klep is
opengelaten. Daarna moet u de klep handma-
tig sluiten.
Druk lang op de knop op de transpon-
dersleutel.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal - de klep wordt niet ver-
grendeld.
Druk lang op de knop op het dashboard.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal - de klep wordt niet ver-
grendeld.
Schopbeweging* onder de achterbumper.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal - de klep wordt niet ver-
grendeld.
15
Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*) heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
275
Elektrisch bedienbare achterklep
sluiten en vergrendelen
15
Druk op de knop aan de onderzijde van
de achterklep om de klep te sluiten en tege-
lijkertijd zowel portieren als klep te vergren-
delen (voor vergrendelen moeten alle portie-
ren dichtstaan).
> De achterklep sluit automatisch - de klep
en de portieren vergrendelen automatisch
en het alarm* wordt ingeschakeld.
N.B.
Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen
mogelijk wanneer een van de transpon-
dersleutels van de auto zich binnen bereik
bevindt.
Bij passief* vergrendelen of sluiten klinken
er drie signalen, als de sleutel niet dicht
genoeg bij de achterklep wordt waargeno-
men.
BELANGRIJK
Bij handmatige bediening van de achterklep
is het zaak de klep langzaam te openen of
sluiten. Duw de achterklep niet met kracht
open of dicht, als de achterklep weerstand
biedt. De achterklep kan beschadigd worden
en defect raken.
Openen of sluiten onderbreken
Onderbreek de opening of sluiting op een van de
volgende manieren:
Druk op de knop op het dashboard.
Druk op de knop op de transpondersleutel.
Druk op de sluitingsknop aan de onderzijde
van de achterklep.
Druk op het met rubber beklede drukplaatje
onder de buitenhandgreep.
Met een schopbeweging*.
De klepbeweging wordt onderbroken en de klep
komt tot stilstand. De klep is daarna handmatig te
bedienen.
Inklembeveiliging
Als de achterklep tijdens het openen of sluiten in
zekere mate wordt gehinderd door een obstakel
treedt de inklembeveiliging in werking.
Bij openen – de beweging wordt onderbro-
ken, de achterklepbeweging stopt en er
klinkt een lang signaal.
Bij sluiten – de beweging wordt onderbroken,
de achterklepbeweging stopt, er klinkt een
lang signaal en de achterklep keert terug
naar de geprogrammeerde maximale ope-
ningshoek.
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens het
openen/sluiten. Controleer alvorens de ach-
terklep te openen/sluiten of er niemand in de
buurt van de achterklep staat, omdat ernstig
beknellingsletsel anders niet uitgesloten kan
worden.
Let altijd op bij bediening van de achterklep.
15
Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*) heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
276
Voorgespannen veren
De voorgespannen veren voor de elektrische achterklep-
bediening.
WAARSCHUWING
Open de voorgespannen veren van de elektri-
sche achterklepbediening niet. De veren zijn
sterk voorgespannen en kunnen bij opening
letsel toebrengen.
Gerelateerde informatie
Maximale openingshoek voor elektrische
achterklepbediening* programmeren
(p. 276)
Achterklep openen en sluiten met een
schopbeweging* (p. 277)
Bereik transpondersleutel (p. 246)
Maximale openingshoek voor
elektrische achterklepbediening*
programmeren
Stem de openingshoek van de achterklep af op
de dakhoogte.
De maximale openingshoek instellen:
1. Achterklep openen; stopzetten in de gewen-
ste openingspositie.
N.B.
Het is niet mogelijk een openingsstand te
programmeren waarbij de achterklep voor
minder dan de helft geopend is.
2.
Druk de knop aan de onderzijde van de
achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee korte signalen en de des-
betreffende stand is daarmee opgeslagen.
Resetten van de maximale openingshoek:
Beweeg de klep handmatig naar de hoogst
mogelijke stand. Druk de knop
op de
achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee signalen en de opgesla-
gen stand is daarmee gewist. De klep
opent voortaan tot in de maximale stand.
N.B.
Om oververhitting tegen te gaan wordt
het systeem na langdurig en continu
gebruik automatisch even uitgeschakeld.
Ca. 2 minuten later is het opnieuw klaar
voor gebruik.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare achterklep* openen en
sluiten (p. 273)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
277
Achterklep openen en sluiten met
een schopbeweging*
Om de bediening van de achterklep te vereen-
voudigen kunt u, als u uw handen vol hebt, de
achterklep ook openen en sluiten met een
gerichte voorwaartse schopbeweging onder de
achterbumper.
Bij een auto met passieve vergrendeling en ont-
grendeling* is de achterklep te ontgrendelen met
een schopbeweging.
De functie voor het openen en sluiten van de
achterklep is alleen beschikbaar in combinatie
met elektrische achterklepbediening*.
N.B.
De handsfree achterklep is verkrijgbaar in
twee uitvoeringen:
een uitvoering die te openen en sluiten is
met een gerichte schopbeweging
een uitvoering die alleen te ontgrendelen
is met een gerichte schopbeweging (ach-
terklep moet handmatig worden
geopend)
Let erop dat voor handsfree openen en slui-
ten de elektrische achterklepbediening* ver-
eist is.
De sensor zit even links van het midden van de achter-
bumper
16
.
Openen en sluiten zijn alleen mogelijk wanneer
een van de transpondersleutels van de auto zich
binnen bereik achter de auto bevindt (zo'n 1
meter (3 inch)). Dit geldt ook bij een ontgren-
delde auto om onbedoelde voetbediening zoals
bij een wasbeurt van de auto te voorkomen.
Openen en sluiten met een
schopbeweging
Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied
van de sensor.
Maak een langzame, naar voren gerichte
schopbeweging onder het linker gedeelte
van de achterbumper. Doe daarna een stap
terug. U mag de bumper daarbij niet aanra-
ken.
> Bij activering van de openings- of slui-
tingsfunctie klinkt een kort geluidssignaal
- de achterklep wordt geopend/gesloten.
Als de achterklep openstaat, vindt er bij
activering via een schopbeweging altijd
sluiting
17
plaats.
Als de sensor meerdere schopbewegingen waar-
neemt zonder dat er een goedgekeurde trans-
16
Als de auto is uitgerust met een skid plate* zit de sensor dichter bij de linkerhoek van de achterbumper.
17
Geldt voor een auto met elektrische achterklepbediening*.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
278
pondersleutel achter de auto wordt waargeno-
men, is de achterklep pas na enige vertraging te
openen.
Houd uw voet tijdens de schopbeweging niet
onder de auto, aangezien de activering hierdoor
kan mislukken.
Openings- of sluitingsfunctie met
schopbeweging onderbroken
Maak tijdens het openen of sluiten van de
achterklep een langzame voorwaartse
schopbeweging om de beweging van de
achterklep te onderbreken.
Om het openen of sluiten te onderbreken hoeft
de transpondersleutel niet in de buurt van de
auto te zijn.
N.B.
Als de achterbumper bedekt is met een dikke
laag ijs, sneeuw, vuil en dergelijke, werkt het
systeem mogelijk niet of slechts in beperkte
mate. Zorg daarom dat u het gebied schoon-
houdt.
N.B.
Bedenk dat het systeem kan worden geacti-
veerd tijdens het wassen van de auto en der-
gelijke als de transpondersleutel zich binnen
bereik bevindt.
Auto met het accessoire skid plate*
Als de auto is uitgerust met een skid plate zit de
sensor dichter bij de linkerhoek van de achter-
bumper.
Om de openings- of sluitingsfunctie met een
schopbeweging te activeren bij een auto met
skid plate dient u de schopbeweging vanaf de zij-
kant van de auto uit te voeren. Openen en sluiten
zijn alleen mogelijk wanneer een van de trans-
pondersleutels van de auto zich binnen bereik
bevindt (zo'n 1 meter (3 inch)).
Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied
van de sensor.
Gerelateerde informatie
Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aan-
raakgevoelige gebieden* (p. 265)
Elektrisch bedienbare achterklep* openen en
sluiten (p. 273)
Bereik transpondersleutel (p. 246)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
}}
279
Privacy locking
De achterklep is te vergrendelen via de zoge-
noemde Privacy locking die voorkomt dat het
genoemde onderdeel kan worden geopend, bij-
voorbeeld als u de auto afgeeft voor service, bij
een hotel en dergelijke.
De functieknop voor Privacy
locking staat op het functie-
scherm van het middendisplay.
Afhankelijk van de status van
de functie verschijnt
Private
Locking ontgrendeld of
Private Locking vergrendeld.
Gerelateerde informatie
Privacy locking activeren en deactiveren
(p. 279)
Privacy locking activeren en
deactiveren
Privacy locking is te activeren met de functiek-
nop op het middendisplay en de gekozen pin-
code.
N.B.
Om de functie Privacy locking te kunnen acti-
veren, moet de auto minimaal in contactslot-
stand I staan.
Hoofdcode invoeren bij het eerste
gebruik
Bij het eerste gebruik van de Privacy locking
moet u een hoofdcode kiezen. De code is vervol-
gens te gebruiken om de Privacy locking te deac-
tiveren, als u de ingestelde pincode niet meer
weet. De hoofdcode is te beschouwen als een
pukcode voor alle pincodes die zijn ingesteld voor
de Privacy locking.
Bewaar de hoofdcode goed.
Om een hoofdcode in te stellen:
1. Tik op de knop Privacy locking in het functie-
scherm.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Geef de gewenste hoofdcode aan.
> De hoofdcode is opgeslagen. De functie
Privacy locking is daarmee klaar voor acti-
vering.
Na het resetten van het systeem moet u de
bovenstaande procedure herhalen.
Privacy locking activeren
1. Tik op de knop Privacy locking in het functie-
scherm.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
||
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
280
2. Voer de code in die na vergrendeling moet
worden gebruikt om de achterklep te ont-
grendelen en druk op
Bevestig.
> De achterklep wordt vergrendeld. De ver-
grendeling wordt bevestigd met een
groene indicatie bij de knop in het functie-
scherm.
Privacy locking deactiveren
1. Tik op de knop Privacy locking in het functie-
scherm.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Geef de ingestelde ontgrendelingscode aan
en druk op
Bevestig.
> De achterklep wordt ontgrendeld. De ont-
grendeling wordt bevestigd doordat de
groene indicatie bij de knop in het functie-
scherm dooft.
N.B.
Als u de pincode kwijt bent of tijdelijk niet
meer weet of als u meer dan driemaal achter-
een de verkeerde pincode hebt ingevoerd,
kunt u de beveiligingscode gebruiken voor
deactivering van de Privacy locking.
N.B.
Als Privacy locking is geactiveerd en de auto
wordt ontgrendeld via Volvo On Call* of de
Volvo On Call*-app, wordt de Privacy locking
automatisch gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Privacy locking (p. 279)
Alarm*
Het alarm waarschuwt met akoestische en visu-
ele signalen als iemand zonder een geldige
transpondersleutel inbreekt in de auto of de star-
taccu of de alarmsirene manipuleert.
Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend
18
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmelder*
aanwezig is)
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een hellingssensor*)
een kabel van de startaccu wordt losgekop-
peld
de sirene wordt losgekoppeld.
Alarmsignalen
Wanneer het alarm afgaat, gebeurt het volgende:
Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
30 seconden automatisch uit.
Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het
alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na
vijf minuten automatisch uit.
18
Geldt voor bepaalde markten.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
281
Als de oorzaak van het getriggerde alarm niet
wordt weggenomen, wordt de alarmcyclus tot
maximaal 10 keer
19
herhaald.
Alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
De led is uit - het alarm is uitgeschakeld.
De led licht om de twee seconden eenmaal
op - het alarm is ingeschakeld.
De led knippert maximaal 30 seconden lang
snel vanaf het moment van uitschakelen van
het alarm tot aan het moment dat contact-
slotstand I wordt ingeschakeld doordat u de
startknop rechtsom draait en weer loslaat –
het alarm is afgegaan.
Bewegingsmelder en hellingssensor*
De bewegingsmelder en hellingssensor reageren
op bewegingen in de auto, als iemand een ruit
intikt of als iemand de wielen van de auto pro-
beert te stelen of de auto probeert weg te sle-
pen.
De bewegingsmelder laat het alarm afgaan bij
bewegingen in de passagiersruimte – ook even-
tuele luchtstromen worden geregistreerd. Het
alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een
ruit of panoramadak* open laat staan of als u de
interieurverwarming gebruikt.
Om dat te voorkomen:
Sluit bij het verlaten van de auto de ruiten en
het panoramadak.
Bij gebruik van de interieurverwarming of
standverwarming dient u de blaasmonden
dusdanig af te stellen dat deze niet omhoog-
wijzen.
U kunt ook een gereduceerd alarmniveau (Ver-
laagde guard) instellen om de bewegingsmelder
en hellingssensor tijdelijk uit te schakelen.
Schakel de bewegingsmelder en hellingssensor
uit bij het gebruik van een veerverbinding of auto-
trein, omdat het alarm kan afgaan door de bewe-
gingen van de auto.
Bij een storing in het alarmsysteem
Als er een storing in het alarmsysteem
is opgetreden, verschijnen het symbool
en de melding
Storing
alarmsysteem Service vereist op
het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op
met een werkplaats - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Probeer niet zelf de onderdelen van het
alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Der-
gelijke pogingen kunnen van invloed zijn op
de verzekeringsvoorwaarden.
Gerelateerde informatie
Alarm* activeren en deactiveren (p. 282)
Verlaagde guard* (p. 283)
Safelock-functie* (p. 284)
19
Geldt voor bepaalde markten.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
282
Alarm* activeren en deactiveren
Bij vergrendeling van de auto wordt het alarm-
systeem geactiveerd.
Alarm activeren
Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem
van de auto door:
op de vergrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken
het gemarkeerde gebied op de buitenportier-
grepen of de met rubber beklede drukplaat
20
op de achterklep aan te raken.
Bij een auto met passieve vergrendeling/
ontgrendeling* en elektrische achterklepbedie-
ning* kunt u ook gebruikmaken van de knop
aan de onderzijde van de achterklep om de auto
te vergrendelen en het alarmsysteem in te scha-
kelen.
Het rode ledje op het instrumentenpaneel knippert een-
maal per twee seconden wanneer de auto vergrendeld
en het alarmsysteem geactiveerd is.
Alarm deactiveren
Ontgrendel de auto en deactiveer het alarmsys-
teem van de auto door:
op de ontgrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken
een van de portiergrepen beet te pakken of
op het met rubber beklede drukplaatje
20
op
de achterklep te drukken.
Alarm deactiveren zonder een werkende
transpondersleutel
Ook als de transpondersleutel niet werkt, bijvoor-
beeld als de batterij leeg is, kan de auto worden
ontgrendeld en kan het alarmsysteem worden
gedeactiveerd.
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad.
> Het alarm gaat af.
Positie back-uplezer in bekerhouder.
2. Plaats de transpondersleutel op het sleutel-
symbool in de back-uplezer, die in de beker-
houder van de tunnelconsole zit.
3. Draai de startknop rechtsom en laat de knop
los.
> Het alarm wordt uitgeschakeld.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Druk op de ontgrendelingsknop op de trans-
pondersleutel of zet de auto in contactslot-
stand I door de startknop rechtsom te
draaien en weer los te laten.
20
Geldt alleen voor een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling* (Passive Entry).
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
283
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Automatische activering en
heractivering van het alarm
De automatische heractivering van het alarm
voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm-
systeem uit te schakelen.
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na uitschakeling van het
alarm opent wanneer de auto met de transpon-
dersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeacti-
veerd) is, wordt het alarm automatisch opnieuw
ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw
vergrendeld.
Op bepaalde markten vindt automatische active-
ring van het alarm plaats, als u na het openen en
sluiten van het bestuurdersportier vergeet te ver-
grendelen.
Om deze instelling te wijzigen:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Vergrendeling.
3.
Kies
Passief alarm uitschakelen om de
functie tijdelijk te deactiveren.
Gerelateerde informatie
Alarm* (p. 280)
Verlaagde guard*
Een verlaagde guard houdt in dat de bewe-
gingsmelder en hellingssensor tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Schakel de bewegingsmelder en hellingssensor
uit om onbedoelde activering van het alarm tegen
te gaan – als u bijvoorbeeld een hond in een ver-
grendelde auto achterlaat of een autotrein of
veerverbinding gebruikt.
Tik op de knop Minder
bescherming op het functie-
scherm van het middendisplay
om de bewegingsmelder en
hellingssensor de volgende
keer dat u de auto vergrendelt
uit te schakelen.
Tegelijkertijd wordt de Safelock-functie gedeacti-
veerd, zodat ontgrendeling van de binnenzijde
mogelijk is.
Als u de auto ontgrendelt en weer vergrendelt,
moet u de Verlaagde guard opnieuw activeren.
Gerelateerde informatie
Alarm* (p. 280)
Safelock-functie* (p. 284)
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
284
Safelock-functie*
Bij activering van de Safelock-functie worden
alle openingsgrepen mechanisch losgekoppeld,
wat het openen van de portieren van de binnen-
zijde onmogelijk maakt.
De Safelock-functie wordt geactiveerd via de
transpondersleutel en bij passieve vergrendeling
(Passive Entry)*. De Safelock-functie wordt met
zo'n 10 seconden vertraging actief na vergrende-
ling van de portieren.
Als er binnen deze vertragingsperiode een van de
portieren wordt geopend, wordt de functie gean-
nuleerd en het alarm gedeactiveerd.
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
De auto is alleen te ontgrendelen via de trans-
pondersleutel, passieve ontgrendeling of met de
Volvo On Call*-app , wanneer de Safelock-functie
geactiveerd is.
Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met
het afneembare sleutelblad. Bij ontgrendeling van
de auto met het afneembare sleutelblad gaat het
alarm af.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren om te
voorkomen dat u iemand opsluit.
Gerelateerde informatie
Safelock-functie* tijdelijk deactiveren
(p. 284)
Alarm* (p. 280)
Safelock-functie* tijdelijk
deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
blijft, dient u de Safelock-functie te deactiveren.
De auto is dan vanaf de binnenzijde te ontgren-
delen.
Druk op de knop Minder
bescherming op het functie-
scherm van het middendisplay
om de Safelock-functie tijdelijk
uit te schakelen.
Dit betekent ook dat de bewegingsmelders en
hellingssensoren* van het alarm worden uitge-
schakeld.
Op het middendisplay verschijnt vervolgens
Minder bescherming, waarna bij de volgende
vergrendeling van de auto de Safelock-functie tij-
delijk wordt uitgeschakeld.
Bij reguliere vergrendeling worden de stroomaan-
sluitingen direct gedeactiveerd, maar bij een tij-
delijk gedeactiveerde Safelock-functie zijn ze na
vergrendeling maximaal 10 minuten actief.
Als de auto wordt ontgrendeld en weer wordt ver-
grendeld, moet de Safelock-functie weer worden
gedeactiveerd.
De volgende keer dat u de motor start, wordt het
systeem gereset.
SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
285
Gerelateerde informatie
Safelock-functie* (p. 284)
Alarm* (p. 280)
Detectie van onbekende
autocomponenten*
De functie "Foreign Component Detection" kan
onbekende componenten detecteren die op de
auto zijn aangesloten.
Elke led-koplamp* is afgestemd op de auto. Als
er een onbekende koplamp is aangesloten, ver-
schijnt op het bestuurdersdisplay de melding
Onbekend onderdeel. Service vereist,
onbekend onderdeel auto gevonden. Volvo
adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Serviceprogramma van Volvo (p. 612)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
288
Rijhulpsystemen
De auto is voorzien van verschillende rijhulpsys-
temen die u in verschillende situaties actief of
passief kunnen helpen.
De systemen kunnen u bijvoorbeeld helpen om
een bepaalde snelheid of een bepaald tijdsver-
schil ten opzichte van de voorligger aan te hou-
den, een aanrijding voorkomen door u te waar-
schuwen en de auto te laten remmen óf u helpen
bij het parkeren.
Sommige systemen zijn standaard gemonteerd,
terwijl andere optioneel zijn. Dit is tevens afhan-
kelijk van de markt.
Gerelateerde informatie
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
elektronische stabiliteitsregeling (p. 290)
Stabiliteitsregeling Roll Stability Control
(p. 289)
Rear Collision Warning (p. 371)
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Cruisecontrol (p. 302)
Afstandswaarschuwing* (p. 307)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Pilot Assist (p. 328)
Radarsensor (p. 343)
Camera (p. 353)
City Safety (p. 357)
BLIS* (p. 372)
Cross Traffic Alert* (p. 377)
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Driver Alert Control (p. 387)
Rijbaanassistent (p. 389)
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Parkeerhulp* (p. 406)
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt
naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een
beter weggevoel krijgt.
Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het
parkeren en op lage snelheden is de auto lichter
en zonder veel moeite te besturen.
N.B.
In bepaalde situaties kan de stuurbekrachti-
ging te warm worden zodat deze tijdelijk moet
worden gekoeld - de stuurbekrachtiging
werkt dan met een beperkt vermogen en het
draaien aan het stuurwiel kan dan wat zwaar-
der gaan.
Zolang de stuurbekrachtiging met een
beperkt vermogen werkt verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding in combinatie
met een stuursymbool.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
289
WAARSCHUWING
Zolang de stuurbekrachtiging met een
beperkt vermogen werkt zijn de rijhulpsyste-
men met stuurhulp niet beschikbaar.
In een dergelijk geval verschijnt de melding
Storing stuurbekracht. of Hulp
stuurbekrachtiging tijdelijk beperkt op het
bestuurdersdisplay in combinatie met een
stuursymbool.
Stuurkrachtniveau wijzigen*
Om het stuurkrachtniveau te kiezen, gaat u naar
de paragraaf "Rijmodi" en bekijkt u de beschrij-
ving bij de optie INDIVIDUAL onder het kopje
"Mogelijke rijmodi".
Bij modellen zonder een rijmodusknop met de
optie INDIVIDUAL is het stuurkrachtniveau in te
stellen via het hoofdscherm op het middendisplay
en wel aan de hand van het volgende zoekpad:
Instellingen My Car Rijmodi
Stuurkracht
Het stuurkrachtniveau is niet te wijzigen tijdens
het maken van een bocht bij een snelheid hoger
dan 10 km/h (6 mph).
Gerelateerde informatie
Rijmodi* (p. 452)
Pilot Assist (p. 328)
City Safety met stuurhulp bij een uitwijkma-
noeuvre (p. 365)
Rijbaanassistent (p. 389)
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
Stabiliteitsregeling Roll Stability
Control
De stabiliteitsregeling RSC
1
minimaliseert het
risico dat de auto kantelt en over de kop slaat bij
plotse uitwijkmanoeuvres of slippartijen.
Het RSC-systeem registreert of en hoeveel de
helling van de auto in zijwaartse richting wordt
gewijzigd. Aan de hand van deze informatie wordt
vervolgens berekend of de kans bestaat dat de
auto over de kop slaat. Als deze kans bestaat,
treedt de elektronische stabiliteitscontrole van de
auto in werking, waarna het koppel van de motor
wordt verlaagd en een of meer wielen worden
geremd totdat de auto zijn stabiliteit terug heeft.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging, wat
voor u echter geen reden mag zijn om sneller
te gaan rijden. Neem altijd de gebruikelijke
voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
1
Roll Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
290
elektronische stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling (ESC
2
)
helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en
verbetert de tractie van de auto.
Wanneer de ESC ingrijpt, ver-
schijnt dit symbool op het
bestuurdersdisplay.
Een ingreep van de ESC is
mogelijk waarneembaar in de
vorm van pulserende geluiden
en bij het geven van gas trekt de auto mogelijk
langzamer optrekken dan verwacht.
De ESC bestaat uit de volgende deelfuncties:
Stabiliteitsregeling
3
Antispin- en tractieregeling
Motorremregeling
Aanhangwagenstabilisering
WAARSCHUWING
De stabiliteitsregeling ESC is een sys-
teem voor aanvullende bestuurdersonder-
steuning om de bestuurder te ontlasten
en de rijveiligheid te verhogen, maar het
systeem werkt niet in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
ESC ontslaat u niet van de plicht om alert
en adequaat te reageren, zodat u de auto
altijd op een veilige manier moet blijven
besturen, met inachtneming van een pas-
sende snelheid en geschikte afstand tot
andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
Stabiliteitsregeling
3
Deze regeling controleert de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om
de auto op die manier te stabiliseren.
Antispin- en tractieregeling
De regeling is actief op lage snelheden en remt
de aandrijfwielen die doorslippen om een groter
aandeel van de aandrijfkracht op een slippend
aandrijfwiel over te brengen op een aandrijfwiel
dat niet slipt.
De regeling voorkomt bovendien dat de aange-
dreven wielen tijdens het optrekken doorslippen
ten opzichte van de ondergrond.
Motorremregeling
De motorremregeling (EDC
4
) voorkomt onge-
wenste blokkering van de wielen, zoals na terug-
schakeling of bij gladheid tijdens het afremmen
op de motor in een lage versnelling.
Een van de gevolgen van ongewenste blokkering
van de wielen is dat u de auto moeilijk onder con-
trole kunt houden.
Aanhangwagenstabilisering*
5
Aanhangwagenstabilisering (TSA
6
) heeft tot taak
een auto met aanhangwagen te stabiliseren,
wanneer de combinatie slingerneigingen ver-
toont. Zie ook het hoofdstuk "Aanhangwagensta-
bilisering" voor aanvullende informatie.
N.B.
De functie TSA wordt gedeactiveerd als u
ESC-sportmodus activeert.
2
Electronic Stability Control
3
Ook wel antislipregeling genoemd.
4
Engine Drag Control
5
Aanhangwagenstabilisering is inbegrepen bij installatie van een originele trekhaak van Volvo.
6
Trailer Stability Assist
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
291
Gerelateerde informatie
Sportstand bij elektronische stabiliteitsrege-
ling (p. 291)
Sportstand van elektronische stabiliteitsrege-
ling activeren/deactiveren (p. 292)
Beperking van Sportstand van elektronische
stabiliteitsregeling (p. 292)
Symbolen en meldingen voor elektronische
stabiliteitsregeling (p. 293)
Sportstand bij elektronische
stabiliteitsregeling
De ESC
7
is altijd geactiveerd - uitschakelen is
niet mogelijk. U kunt echter voor
ESC-
sportmodus kiezen voor een actievere rijerva-
ring.
Wanneer de deelfunctie ESC-sportmodus is
gekozen worden ingrepen van ESC gereduceerd
zodat de auto een hogere mate van slip kan ver-
tonen en de bestuurder meer controle over de
auto heeft dan normaal.
Het kiezen van
ESC-sportmodus is te
beschouwen als het uitschakelen van ESC, hoe-
wel de functie u in veel gevallen blijft helpen.
N.B.
Wanneer ESC-sportmodus is gekozen,
staat de aanhangwagenstabilisering (TSA
8
)
uit.
De ESC-sportmodus maakt ook maximale aan-
drijving mogelijk, als de auto is blijven steken of
over een zachte ondergrond (zoals zand of een
dikke laag sneeuw) rijdt.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 290)
Trekhaak* (p. 486)
7
Electronic Stability Control
8
Trailer Stability Assist
BESTUURDERSONDERSTEUNING
292
Sportstand van elektronische
stabiliteitsregeling activeren/
deactiveren
De ESC
9
is altijd geactiveerd - uitschakelen is
niet mogelijk. U kunt echter de Sportstand kie-
zen voor een actievere rijervaring.
De sportstand wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd op het
functiescherm van het midden-
display.
Druk op de knop ESC-sportmodus op het
functiescherm.
> De Sportstand wordt geactiveerd/gedeac-
tiveerd, in de knop verschijnt een groene/
grijze indicatie.
Wanneer de
ESC-sportmodus actief
is, brandt dit symbool op het bestuur-
dersdisplay continu totdat de functie
wordt gedeactiveerd of totdat de motor
wordt afgezet. Een volgende keer dat de motor
wordt gestart is de normale stand de ESC weer
van kracht.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 290)
Beperking van Sportstand van
elektronische stabiliteitsregeling
Bij activering van de deelfunctie
ESC-
sportmodus
van de ESC
10
gelden bepaalde
beperkingen.
De deelfunctie ESC-sportmodus is niet te kie-
zen wanneer een van de volgende functies is
geactiveerd:
Snelheidsbegrenzer
Cruisecontrol
Adaptieve cruisecontrol
Pilot Assist.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 290)
9
Electronic Stability Control
10
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
293
Symbolen en meldingen voor
elektronische stabiliteitsregeling
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Brandt zo'n 2 seconden lang
continu.
Systeemtest bij het starten van de motor.
Knippert. De ESC grijpt in.
Brandt continu. De Sportstand is geactiveerd.
NB In deze stand is de ESC niet helemaal uitgeschakeld. Er gelden bepaalde beperkingen.
ESC
Tijdelijk uit
Wegens een te hoge temperatuur van de remmen gelden er tijdelijk beperkingen voor de ESC - de regeling
wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld.
Zie de melding op het bestuurdersdisplay.
ESC
Service vereist
De ESC is defect.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 290)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
294
Snelheidsbegrenzer
Een snelheidsbegrenzer (SL
11
) is te beschou-
wen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt
de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snel-
heidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de
vooraf gekozen/ingestelde maximumsnelheid
overschrijdt.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
12
.
: Activeert de snelheidsbegrenzer vanuit
de stand-bystand en hervat de opgeslagen
maximumsnelheid
: Verhoogt de opgeslagen maximumsnel-
heid
: Vanuit de stand-bystand - activeert
de snelheidsbegrenzer en slaat de actuele
snelheid op
: Vanuit de actieve stand - deactiveert
de snelheidsbegrenzer/zet deze stand-by
: Verlaagt de opgeslagen maximumsnel-
heid
Markering voor opgeslagen maximumsnel-
heid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen maximumsnelheid
WAARSCHUWING
De snelheidsbegrenzer is een systeem
voor aanvullende bestuurdersondersteu-
ning om de bestuurder te ontlasten, maar
het systeem werkt niet in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
U moet altijd zelf op de verkeerssituatie
letten en ingrijpen, als de snelheidsbe-
grenzer niet de juiste snelheid aanhoudt.
De snelheidsbegrenzer ontslaat u niet
van de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snelheid
en geschikte afstand tot andere wegge-
bruikers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de snelheidsbegrenzer
(p. 298)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 295)
Snelheidsfuncties voor snelheidsbegrenzer
(p. 295)
Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by
zetten (p. 296)
Snelheidsbegrenzer heractiveren vanuit de
stand-bystand (p. 297)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 297)
Automatische snelheidsbegrenzer (p. 298)
Beperkingen van de automatische snelheids-
begrenzer (p. 301)
Automatische snelheidsbegrenzer activeren/
deactiveren (p. 300)
Tolerantie voor de automatische snelheids-
begrenzer wijzigen (p. 301)
11
Speed Limiter
12
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
295
Snelheidsbegrenzer activeren en
starten
Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst
de snelheidsbegrenzer (SL
13
) kiezen en active-
ren.
Snelheidsbegrenzer stand-by zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Druk op (1) of (3) om het symbool/
systeem voor de snelheidsbegrenzer
(4) op te zoeken.
> Er verschijnt een symbool (4), waarna de
snelheidsbegrenzer stand-by staat.
Snelheidsbegrenzer starten
Activering van de snelheidsbegrenzer is pas
mogelijk nadat de motor is gestart. De laagst
mogelijke maximumsnelheid die u kunt opslaan is
30 km/h (.20 mph).
Druk, wanneer de snelheidsbegrenzer stand-
by staat en het symbool
is verschij-
nen, op de stuurknop
(2).
> De snelheidsbegrenzer wordt gestart en
de actuele snelheid wordt opgeslagen als
maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Snelheidsfuncties voor
snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer (SL
14
) is in te stellen op
verschillende snelheden.
Snelheid instellen/opgeslagen snelheid
wijzigen
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
13
Speed Limiter
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
296
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of (3) te
drukken:
Kort drukken: Iedere keer dat u de knop
indrukt past u de snelheid aan in stappen
van +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Knop indrukken en vasthouden: Laat de
knop los als de snelheidsindicator (4) de
gewenste snelheid aangeeft.
De laatst verrichte aanpassing met de knop
wordt in het geheugen opgeslagen.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Snelheidsbegrenzer deactiveren en
stand-by zetten
De snelheidsbegrenzer (SL
15
) is tijdelijk te deac-
tiveren en stand-by te zetten.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om de snelheidsbegrenzer te deactiveren en
stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van WIT in GRIJS. De snelheids-
begrenzer is daarmee tijdelijk gedeacti-
veerd, zodat u de ingestelde maximum-
snelheid kunt overschrijden.
Tijdelijk deactiveren met het gaspedaal
De ingestelde maximumsnelheid is tijdelijk te
deactiveren en te overschrijden met het gaspe-
daal zonder dat de snelheidsbegrenzer daarvoor
eerst stand-by moet worden gezet - om bijvoor-
beeld snel te kunnen optrekken.
Doe in dat geval het volgende:
1. Trap het gaspedaal helemaal in en laat het
pedaal weer los bij het bereiken van de
gewenste snelheid om de acceleratie te
beëindigen.
> De snelheidsbegrenzer is in dat geval nog
steeds geactiveerd, zodat het symbool op
het bestuurdersdisplay WIT van kleur is.
2. Haal uw voet van het gaspedaal, wanneer de
tijdelijke acceleratie voltooid is.
> De auto wordt vervolgens automatisch
afgeremd tot een snelheid onder de laatst
opgeslagen maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
14
Speed Limiter
15
Speed Limiter
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
297
Snelheidsbegrenzer heractiveren
vanuit de stand-bystand
De snelheidsbegrenzer (SL
16
) is te heractiveren
nadat deze tijdelijk gedeactiveerd en stand-by is
gezet.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om de snelheidsbegrenzer te heractiveren vanuit
de stand-bystand:
Druk op de stuurknop (1).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van GRIJS naar WIT - de laatst
ingestelde/opgeslagen maximumsnelheid
voor de auto is weer van kracht.
of
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van GRIJS naar WIT en de auto
gebruikt daarna de actuele snelheid als
maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen
De snelheidsbegrenzer (SL
17
) is uit te schake-
len.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
1.
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzer wordt stand-by
gezet.
2.
Druk op de stuurknop (1) of (3) om naar
een andere functie te gaan.
> De snelheidsbegrenzermarkering (4) en
het symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de ingestelde/opgeslagen maxi-
mumsnelheid is daarmee gewist.
16
Speed Limiter
17
Speed Limiter
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
298
3.
Druk nogmaals op de stuurknop (2).
> Er wordt een andere functie geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Beperkingen van de
snelheidsbegrenzer
Op steile aflopende hellingen volstaat de rem-
werking van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet,
zodat de opgeslagen maximumsnelheid mogelijk
wordt overschreden. In dat geval wordt u hierop
attent gemaakt met de melding
Snelheidsgrens
overschreden op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Er verschijnen tekstmeldingen over overschrij-
ding van de maximumsnelheid, als de snel-
heid met minimaal 3 km/h (zo'n 2 mph) is
overschreden.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Automatische snelheidsbegrenzer
De automatische snelheidsbegrenzer (ASL
18
)
helpt u om de maximumsnelheid van de auto af
te stemmen op de op verkeersborden aangege-
ven maximumsnelheid.
U kunt overschakelen van de snelheidsbegrenzer
(SL
19
) op de automatische snelheidsbegrenzer
(ASL).
De automatische snelheidsbegrenzer gebruikt de
snelheidsinformatie van de verkeersbordinforma-
tie
20
om de maximumsnelheid van de auto auto-
matisch aan te passen.
18
Automatic Speed Limiter
19
Speed Limiter
20
Road Sign Information – RSI
BESTUURDERSONDERSTEUNING
299
WAARSCHUWING
ASL is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de
bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid
te verhogen, maar het systeem werkt niet
in alle verkeers-, weers- en wegomstan-
digheden.
Ook als u zelf het snelheidsbord duidelijk
kunt waarnemen, geeft de verkeersbor-
denherkenning (RSI van ASL mogelijk de
verkeerde snelheid aan – u moet in dat
geval zelf ingrijpen en afremmen naar
een passende snelheid.
ASL ontslaat u niet van de plicht om alert
en adequaat te reageren, zodat u de auto
altijd op een veilige manier moet blijven
besturen, met inachtneming van een pas-
sende snelheid en geschikte afstand tot
andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
Zie ook de rubriek "Beperkingen van de
verkeersbordenherkenning"
Is SL of ASL actief?
Symbolen op het bestuurdersdisplay geven aan
welke snelheidsbegrenzer actief is:
Symbool SL ASL
A
Bordsymbool
B
na "70" = ASL is geac-
tiveerd.
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-
bystand.
B
Zie het volgende kopje "ASL-symbool" voor de betekenis van
de kleur van het symbool.
ASL-symbool
Het bordsymbool (naast de opgesla-
gen snelheid "70", in het midden van
de snelheidsmeter) kan drie kleuren
hebben met de volgende betekenissen:
Kleur van het
bordsymbool
Betekenis
Groengeel ASL is actief
Grijs ASL staat stand-by
Oranjegeel/
oranje
ASL staat tijdelijk stand-by -
bijvoorbeeld omdat een ver-
keersbord niet kon worden
herkend.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
300
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren/deactiveren
Als aanvulling op de snelheidsbegrenzer (SL
21
)
is de automatische snelheidsbegrenzer (ASL
22
)
te activeren en deactiveren.
ASL activeren
De knop Hulp max. snelheid
staat op het functiescherm van
het middendisplay.
Om de automatische snelheidsbegrenzer te acti-
veren:
1.
Druk op de knop
Hulp max. snelheid.
> ASL wordt stand-by gezet, het groene
lampje in de knop brandt en op het
bestuurdersdisplay verschijnt een bord-
symbool in het midden van de snelheids-
meter.
2.
Druk op de stuurknop
.
> ASL wordt met de actuele rijsnelheid
geactiveerd.
N.B.
Als de automatische snelheidsbegrenzer
geactiveerd is, verschijnt verkeersbordin-
formatie op het bestuurdersdisplay, ook al
is RSI niet ingeschakeld.
Om de verkeersbordinformatie van het
bestuurdersdisplay te halen moet u
zowel de automatische snelheidsbegren-
zer als de RSI deactiveren.
Wanneer de automatische snelheidsbe-
grenzer geactiveerd en de RSI gedeacti-
veerd is, geeft de RSI geen waarschuwin-
gen. In dat geval zijn de instellingen voor
de RSI evenmin aan te passen; om de
instellingen te kunnen aanpassen en
waarschuwingen te kunnen krijgen moet
u de RSI activeren.
ASL deactiveren
Om de automatische snelheidsbegrenzer te
deactiveren:
Druk op de knop Hulp maximum snelheid
op het functiescherm.
> ASL wordt uitgeschakeld en de kleur van
de indicatie op de knop verandert in
GRIJS - SL wordt in plaats daarvan geac-
tiveerd.
WAARSCHUWING
De auto volgt niet langer de op de borden
aangegeven maximumsnelheid na het wisse-
len van ASL naar SL - de auto volgt dan
alleen de in het geheugen opgeslagen maxi-
mumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
21
Speed Limiter
22
Automatic Speed Limiter
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
301
Tolerantie voor de automatische
snelheidsbegrenzer wijzigen
De automatische snelheidsbegrenzer (ASL
23
) is
in te stellen op verschillende tolerantieniveaus.
Het is mogelijk om de op snelheidsborden geba-
seerde maximumsnelheid te verhogen/verlagen.
Als de auto bijvoorbeeld de aangegeven maxi-
mumsnelheid van 70 km/h (43 mph) aanhoudt,
kunt u ervoor kiezen om een snelheid van
75 km/h (47 mph) aan te houden.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
24
.
Druk op de stuurknop (1) totdat
70 km/h (43 mph) in het midden van de
snelheidsmeter (4) is gewijzigd in 75 km/h
(47 mph).
> De auto hanteert vervolgens de gekozen
tolerantie van 5 km/h (4 mph) zolang de
gepasseerde borden 70 km/h (43 mph)
aangeven.
Deze tolerantie geldt totdat u een ver-
keersbord met een lagere of hogere snel-
heid passeert - de auto hanteert dan de
nieuwe aangegeven maximumsnelheid en
de tolerantie wordt uit het geheugen
gewist.
Als de verkeersbordinformatie* geacti-
veerd is, verschijnt de aangegeven snel-
heid vervolgens met een RODE markering
op de schaal van de snelheidsmeter.
De tolerantie is op dezelfde manier aan te pas-
sen als bij het instellen van de snelheid voor de
snelheidsbegrenzer.
N.B.
De grootst mogelijke marge die u kunt kiezen
is +/- 10 km/h (5 mph).
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Beperkingen van de automatische
snelheidsbegrenzer
De automatische snelheidsbegrenzing vindt
plaats op basis van snelheidsinformatie afkom-
stig van RSI
25
– niet op basis van de verkeers-
borden met maximumsnelheden die de auto pas-
seert.
Als RSI
25
de snelheidsinformatie niet kan inter-
preteren en doorgeven aan ASL, gaat ASL stand-
by staan en wordt overgeschakeld op SL. In der-
gelijke gevallen moet de bestuurder zelf ingrijpen
en naar de juiste snelheid afremmen.
ASL wordt opnieuw geactiveerd, wanneer RSI
25
weer snelheidsinformatie kan interpreteren en
doorgeven aan ASL.
Zie ook de paragraaf "Beperkingen van verkeers-
bordinformatie".
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
23
Automatic Speed Limiter
24
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
302
Cruisecontrol
De cruisecontrol (CC
26
) helpt u een gelijkmatige
snelheid aan te houden, wat zorgt voor een com-
fortabeler rijervaring tijdens lange ritten op snel-
wegen en lange, rechte hoofdwegen met een
gelijkmatige doorstroom.
Overzicht
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
27
.
: Activeert de cruisecontrol vanuit de
stand-bystand en hervat de opgeslagen snel-
heid
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Vanuit de stand-bystand - activeert
de cruisecontrol en slaat de actuele snelheid
op
: Vanuit de actieve stand - deactiveert
de cruisecontrol/zet deze stand-by
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
Aanduiding voor opgeslagen snelheid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen snelheid
N.B.
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol*
kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol – zie de rubriek "Wisselen
tussen CC en ACC".
WAARSCHUWING
De cruisecontrol is een systeem voor
aanvullende bestuurdersondersteuning
om de bestuurder te ontlasten, maar het
systeem werkt niet in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
U wordt geadviseerd om alle paragrafen
over het systeem in de gebruikershandlei-
ding door te nemen en bijvoorbeeld te
lezen over de beperkingen die u moet
kennen voordat u het systeem gebruikt
(zie de lijst met links aan het einde van dit
artikel).
De cruisecontrol ontslaat u niet van de
plicht om alert en adequaat te reageren,
zodat u de auto altijd op een veilige
manier moet blijven besturen, met inacht-
neming van een passende snelheid en
geschikte afstand tot andere weggebrui-
kers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol activeren en starten (p. 303)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 304)
Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by
zetten (p. 305)
25
Road Sign Information - RSI
26
Cruise Control
27
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
303
Cruisecontrol heractiveren vanuit de stand-
bystand (p. 306)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 307)
Cruisecontrol activeren en starten
Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst
de cruisecontrol (CC
28
) kiezen en activeren.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Cruisecontrol stand-by zetten
Om de cruisecontrol stand-by te zetten:
Druk op (1) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het desbetreffende symbool verschijnt,
waarna u de cruisecontrol kunt activeren.
Cruisecontrol activeren/starten
Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de
stand-bystand moet de actuele snelheid 30 km/h
(20 mph) of hoger zijn. De laagst mogelijke snel-
heid die u kunt opslaan is 30 km/h (20 mph).
Om de cruisecontrol te starten:
Als het symbool/de functie wordt
weergegeven - druk op de stuurknop
(2).
> De cruisecontrol wordt gestart en de
actuele snelheid wordt opgeslagen.
N.B.
De cruisecontrol is niet in te schakelen bij
snelheden lager dan 30 km/h (20 mph).
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
28
Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
304
Snelheidsfuncties voor
cruisecontrol
De cruisecontrol (CC
29
) is in te stellen op ver-
schillende snelheden.
Snelheid instellen/opgeslagen snelheid
wijzigen
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of (3) te
drukken:
Kort drukken: Iedere keer dat u de knop
indrukt past u de snelheid aan in stappen
van +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Knop indrukken en vasthouden: Laat de
knop los als de snelheidsindicator (4) de
gewenste snelheid aangeeft
De laatst verrichte aanpassing met de knop
wordt in het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
(1) wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Motorrem gebruiken in plaats van
bedrijfsrem
De cruisecontrol regelt de snelheid met een
gereduceerde remingreep vanuit de bedrijfsrem.
Op een aflopende helling kan het soms wenselijk
zijn om iets sneller weg te rollen en alleen de
motorrem de snelheidstoename te laten dempen.
U kunt de bedrijfsremingreep van de cruisecon-
trol dan tijdelijk uitschakelen.
Doe in dat geval het volgende:
Druk het gaspedaal tot ongeveer halverwege
in en laat het pedaal weer los.
> De cruisecontrol schakelt de automati-
sche remingreep uit en remt vervolgens
alleen op de motor af.
Werking van cruisecontrol afhankelijk
van rijmodus
De manier waarop de cruisecontrol de snelheid
regelt, kan variëren naargelang de gekozen rijmo-
dus
30
.
Cruisecontrol Eco Cruise
In de rijmodus ECO verlopen de acceleratie- en
remacties soepeler dan in andere rijmodi om het
brandstofverbruik en de milieu-eigenschappen te
optimaliseren. Dit kan met zich meebrengen dat
de snelheid tijdelijk iets onder of boven de opge-
slagen snelheid kan liggen.
Zie het hoofdstuk "Rijmodus ECO" onder het
kopje "Cruisecontrol Eco Cruise"voor aanvullende
informatie.
29
Cruise Control
30
Zie voor aanvullende informatie de paragraaf "Rijmodi".
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
305
Cruisecontrol Dynamic Cruise
In de rijmodus Dynamic zullen de acceleratie- en
remacties van de cruisecontrol robuuster en
directer aanvoelen dan het geval is in andere rij-
modi.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Snelheidsbegrenzer deactiveren en
stand-by zetten
De cruisecontrol (CC
31
) is tijdelijk te deactiveren
en stand-by te zetten en vervolgens weer te acti-
veren.
Cruisecontrol deactiveren en stand-by
zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om de cruisecontrol stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van WIT in GRIJS. De snelheids-
begrenzer is daarmee tijdelijk gedeacti-
veerd, zodat u de snelheid vervolgens zelf
moet aanpassen.
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
De cruisecontrol wordt in de volgende gevallen
tijdelijk gedeactiveerd en stand-by gezet:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N
het koppelingspedaal meer dan 1 minuut
lang intrapt
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De cruisecontrol wordt in de volgende gevallen
tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet:
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
het motortoerental is te laag/hoog
de remtemperatuur wordt te hoog
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph).
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
31
Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
306
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Cruisecontrol heractiveren vanuit de
stand-bystand
De cruisecontrol (CC
32
) is tijdelijk te deactiveren
en stand-by te zetten en vervolgens weer te acti-
veren.
Cruisecontrol heractiveren vanuit stand-
bystand
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om de cruisecontrol vanuit de stand-bystand te
starten:
Druk op de stuurknop (1).
> De cruisecontrolmarkeringen op het
bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS
naar WIT en de laatst opgeslagen snel-
heid wordt hervat.
of
Om de cruisecontrol vanuit de stand-bystand te
starten:
Druk op de stuurknop (2).
> De cruisecontrolmarkeringen en -symbo-
len op het bestuurdersdisplay verkleuren
van GRIJS naar WIT en de actuele snel-
heid wordt hervat.
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
32
Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
307
Cruisecontrol uitschakelen
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) kan wor-
den uitgeschakeld.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
33
.
Om de cruisecontrol uit te schakelen:
1.
Druk op de stuurknop
(2).
> De cruisecontrol wordt stand-by gezet.
2.
Druk op de stuurknop (1) of (3) om naar
een andere functie te gaan.
>
Het snelheidsbegrenzersymbool
(4) dooft – de ingestelde/opgeslagen
snelheid is daarmee gewist.
3.
Druk nogmaals op de stuurknop
(2).
> Er wordt een andere functie geactiveerd.
N.B.
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol*
kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol – zie de rubriek "Wisselen
tussen CC en ACC".
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing
34
kan u erop helpen
attenderen dat het tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers te gering is.
De auto moet zijn uitgerust met een head-updis-
play om afstandswaarschuwingen te kunnen
geven, welke in het gegeven geval worden aan-
gegeven met een symbool op de voorruit zolang
het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger
kleiner is dan de vooraf ingestelde waarde.
De afstandswaarschuwing is actief bij snelheden
hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert alleen
op voorliggers die in dezelfde richting rijden. Voor
voertuigen die langzaam in tegengestelde rich-
ting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinfor-
matie gegeven.
N.B.
De afstandswaarschuwing is alleen
beschikbaar voor auto's die informatie op
de voorruit kunnen projecteren met een
zogenoemd head-updisplay.
De afstandswaarschuwing is uitgescha-
keld, zolang de adaptieve cruisecontrol
actief is.
33
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
308
WAARSCHUWING
Distance Alert geeft alleen een waarschuwing
als het tijdsverschil ten opzichte van voorlig-
gers korter is dan de ingestelde waarde en
past uw rijsnelheid dan ook niet aan.
N.B.
Afhankelijk van de markt kan dit een stan-
daardfunctie of een optie zijn.
Gerelateerde informatie
Head-updisplay voor afstandswaarschuwing
(p. 308)
Afstandswaarschuwing activeren/deactiveren
(p. 309)
Tijdsverschil instellen voor afstandswaar-
schuwing (p. 309)
Beperkingen van afstandswaarschuwing
(p. 310)
Head-updisplay voor
afstandswaarschuwing
35
Bij een auto met head-updisplay* verschijnt er
een symbool op de voorruit, zolang het tijdsver-
schil ten opzichte van de voorligger kleiner is
dan de ingestelde waarde.
Symbool voor afstandswaarschuwing onder aan de voor-
ruit
36
.
Daarvoor moet echter Toon rijhulp zijn geacti-
veerd via de instellingen in het menusysteem van
de auto – zie de paragraaf "Head-updisplay" voor
hoe dat in zijn werk gaat.
N.B.
In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme
contrastverschillen en het gebruik van een
zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn
de op de voorruit geprojecteerde waarschu-
wingssignalen soms moeilijk te ontdekken.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 307)
Head-updisplay* (p. 139)
34
Distance Alert
35
De afstandswaarschuwing is alleen aanwezig bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay.
36
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
309
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren
37
Voor de afstandswaarschuwing
38
zijn verschil-
lende tijdsverschillen in te stellen en het systeem
is tevens uit te schakelen.
Aan/Uit
Tik op de knop Distance Alert
op het functiescherm van het
middendisplay.
GROENE knopindicatie - Afstandswaarschu-
wing is geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie - Afstandswaarschu-
wing is gedeactiveerd.
De afstandswaarschuwing wordt na elke motor-
start automatisch geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 307)
Tijdsverschil instellen voor
afstandswaarschuwing
39
Voor de afstandswaarschuwing
40
zijn verschil-
lende tijdsverschillen in te stellen.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
adaptieve cruisecontrol geactiveerd is.
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
37
De afstandswaarschuwing is alleen beschikbaar voor auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay.
38
Distance Alert
39
De afstandswaarschuwing is alleen beschikbaar voor auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay.
40
Distance Alert
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
310
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de
volgafstand in meters voor een bepaald
tijdsverschil.
Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet
in strijd is met de geldende verkeersre-
gels.
Het ingestelde tijdsverschil wordt ook
gebruikt door de adaptieve cruisecontrol
en Pilot Assist.
WAARSCHUWING
Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich
leent voor de actuele verkeerssituatie.
Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij
plotselinge wijzigingen in de verkeerssi-
tuatie minder tijd geven om te reageren
en in te grijpen.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 307)
Beperkingen van
afstandswaarschuwing
41
De afstandswaarschuwing
42
kent mogelijk
beperkingen in bepaalde situaties.
WAARSCHUWING
Distance Alert is een systeem voor aan-
vullende bestuurdersondersteuning om
de bestuurder te ontlasten en de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
Ook voorliggers met geringe afmetingen
zoals motorfietsen zijn soms moeilijk te
ontdekken, wat kan betekenen dat het
geprojecteerde waarschuwingslampje pas
bij kleinere tijdsverschillen oplicht of hele-
maal niet gaat branden.
Op zeer hoge snelheden is het mogelijk
dat het lampje door beperkingen in het
bereik van de radarsensor bij een kleiner
tijdsverschil oplicht.
Distance Alert ontslaat u niet van de
plicht om alert en adequaat te reageren,
zodat u de auto altijd op een veilige
manier moet blijven besturen, met inacht-
neming van een passende snelheid en
geschikte afstand tot andere weggebrui-
kers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
41
De afstandswaarschuwing is alleen beschikbaar voor auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay.
42
Distance Alert
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
311
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 307)
Adaptieve cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (ACC
43
) helpt u om
een gelijkmatige snelheid en een bepaald tijds-
verschil ten opzichte van de voorligger aan te
houden.
De adaptieve cruisecontrol biedt u een comforta-
beler rijervaring tijdens lange ritten op snelwegen
en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkma-
tige doorstroom.
De gecombineerde camera en radarsensor meet de
afstand tot voorliggers
44
.
U kiest de gewenste snelheid en het aan te hou-
den tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Als
de gecombineerde camera en radarsensor een
voorligger registreert die langzamer rijdt dan u,
wordt het tijdsverschil automatisch aangepast.
Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de
auto de ingestelde snelheid.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is een sys-
teem voor aanvullende bestuurdersonder-
steuning om de bestuurder te ontlasten
en de rijveiligheid te verhogen, maar het
systeem werkt niet in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
U wordt geadviseerd om alle paragrafen
over het systeem in de gebruikershandlei-
ding door te nemen en bijvoorbeeld te
lezen over de beperkingen die u moet
kennen voordat u het systeem gebruikt
(zie de lijst met links aan het einde van dit
artikel).
De adaptieve cruisecontrol ontslaat u niet
van de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snelheid
en geschikte afstand tot andere wegge-
bruikers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
43
Adaptive Cruise Control
44
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
312
N.B.
Afhankelijk van de markt kan dit een stan-
daardfunctie of een optie zijn.
De adaptieve cruisecontrol regelt de snelheid
door de stand van de gasklep aan te passen en
zo nodig af te remmen. Het is normaal dat de
remmen zwakke geluiden produceren, wanneer
ze worden gebruikt bij het aanpassen van de
snelheid.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snel-
heid zo weinig mogelijk aan te passen. In situ-
aties waarin krachtig moet worden geremd moet
u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij grote snelheidsverschillen of als de
voorligger krachtig remt. Door beperkingen van
de radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht
of helemaal niet wordt geremd.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het
door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden.
Als de radarsensor geen voorligger registreert,
houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan
die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit
gebeurt ook als de snelheid van de voorligger
toeneemt en de ingestelde snelheid overschrijdt.
Voor auto's met een automatische versnellings-
bak geldt:
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers
volgen bij snelheden van stilstand tot
200 km/h (125 mph).
Voor auto's met een handgeschakelde versnel-
lingsbak geldt:
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers
volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph)
tot 200 km/h (125 mph).
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is geen sys-
teem dat botsingen voorkomt. Als
bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor om in te grijpen, mocht het sys-
teem een voorliggers niet ontdekken.
De adaptieve cruisecontrol reageert niet
op voetgangers of dieren noch op klei-
nere voertuigen, zoals fietsen of motor-
fietsen. Lage aanhangers, tegenliggers,
langzaam rijdende en stilstaande voertui-
gen of vaste obstakels worden eveneens
genegeerd.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in
lastige situaties zoals in stadsverkeer, op
kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of
sneeuwval of slecht zicht en evenmin op
weggedeelten met veel water of natte
sneeuw, op bochtige wegen of op uit- en
opritten.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van
de adaptieve cruisecontrol over aan een
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
313
Overzicht
Bediening
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
44
.
: Activeert de adaptieve cruisecontrol
vanuit de stand-bystand en hervat de opge-
slagen snelheid
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Vanuit de stand-bystand - activeert
de adaptieve cruisecontrol en slaat de
actuele snelheid op
: Vanuit de actieve stand - deactiveert
de adaptieve cruisecontrol/zet deze stand-by
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger
Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger
Doelvoertuigindicatie: ACC heeft een doel-
voertuig ontdekt en volgt deze met een
vooraf gekozen tijdsverschil
Symbool voor tijdsverschil ten opzichte van
voorligger
N.B.
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol*
kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adap-
tieve cruisecontrol – zie de rubriek "Wisselen
tussen CC en ACC".
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen
44
.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger.
Actuele snelheid van uw auto.
Voor informatie over verschillende symboolcombi-
naties in uitlopende verkeerssituaties - zie de
rubriek "Symbolen en meldingen voor de adap-
tieve cruisecontrol".
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol en waarschuwing bij
een dreigende botsing (p. 314)
Head-updisplay voor adaptieve cruisecontrol
bij gevaar voor botsingen (p. 315)
44
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
314
Adaptieve cruisecontrol activeren en starten
(p. 315)
Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecon-
trol (p. 316)
Tijdsverschil instellen voor adaptieve cruise-
control (p. 317)
Adaptieve cruisecontrol deactiveren/heracti-
veren (p. 319)
Inhaalassistent met adaptieve cruisecontrol
(p. 321)
Inhaalassistent van adaptieve cruisecontrol
starten (p. 321)
Beperkingen van de inhaalassistent bij adap-
tieve cruisecontrol (p. 321)
Van doelvoertuig veranderen bij adaptieve
cruisecontrol (p. 322)
Automatische remfunctie van adaptieve
cruisecontrol (p. 322)
Beperkingen van adaptieve cruisecontrol
(p. 323)
Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol (p. 324)
Symbolen en meldingen voor adaptieve
cruisecontrol (p. 326)
Adaptieve cruisecontrol en
waarschuwing bij een dreigende
botsing
Geluidssignaal en symbool voor Collision Warning
45
.
Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar
voor een botsing
Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een
botsing
Afstandsmeting met gecombineerde radar-
sensor en camera
De adaptieve cruisecontrol gebruikt
ongeveer 40% van de capaciteit van de bedrijfs-
rem. Als de auto harder moet worden afgeremd
dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt
zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu-
wingslampje en een waarschuwingssignaal op
attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol waarschuwt alleen
voor door de radareenheid gedetecteerde
voertuigen – het kan dan ook voorkomen dat
een waarschuwing vertraagd of helemaal niet
wordt weergegeven.
Wacht een waarschuwing nooit af, maar
rem als dat nodig is.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
45
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
315
Head-updisplay voor adaptieve
cruisecontrol bij gevaar voor
botsingen
Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt
een waarschuwing op de voorruit in combinatie
met een knipperend symbool.
Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit
46
.
N.B.
In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme
contrastverschillen en het gebruik van een
zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn
de op de voorruit geprojecteerde waarschu-
wingssignalen soms moeilijk te ontdekken.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Adaptieve cruisecontrol activeren
en starten
De adaptieve cruisecontrol (ACC
47
) moet, om
de snelheid en het tijdsverschil te kunnen rege-
len, eerst worden geactiveerd en vervolgens
worden gestart.
Adaptieve cruisecontrol stand-by zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De adaptieve cruisecontrol staat direct na het
starten van de motor stand-by. Doe het volgende
om het geactiveerde systeem stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2) of (3) om naar
het symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het symbool wordt weergegeven en de
adaptieve cruisecontrol wordt stand-by
gezet.
Adaptieve cruisecontrol starten/
activeren
Om ACC te kunnen starten, is het volgende ver-
eist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben en
het bestuurdersportier moet dichtstaan.
Er moet binnen een redelijke afstand een
voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de
actuele snelheid moet minimaal 15 km/h
(9 mph) zijn.
Voor auto's met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: De snelheid moet minimaal
30 km/h (20 mph) bedragen.
46
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
47
Adaptive Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
316
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Als het symbool/de functie (4) wordt
weergegeven - druk op de stuurknop
(1).
> De adaptieve cruisecontrol wordt gestart
en de actuele snelheid wordt als snelheid
opgeslagen en met cijfers in het midden
van de snelheidsmeter weergegeven.
Alleen als het afstandssymbool
twee voertuigen aangeeft,
regelt ACC het tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de opge-
slagen/gekozen snelheid en de
lagere snelheid is de snelheid
van de voorligger (het doelvoer-
tuig).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Snelheidsfuncties voor adaptieve
cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (ACC
48
) is in te stel-
len op verschillende snelheden.
Snelheid instellen/opgeslagen snelheid
wijzigen
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model en de markt zijn afwijkingen mogelijk.
: Verhoogt de opgeslagen snelheid.
: Verlaagt de opgeslagen snelheid.
Opgeslagen snelheid.
48
Adaptive Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
317
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of (2) te
drukken:
Kort drukken: Iedere keer dat u de knop
indrukt past u de snelheid aan in stappen
van +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Knop indrukken en vasthouden: Laat de
knop los als de snelheidsindicator (3) de
gewenste snelheid aangeeft.
De laatst verrichte aanpassing met de knop
wordt in het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische versnellingsbak
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers vol-
gen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h
(125 mph).
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in
te stellen is – ook al kan de adaptieve cruisecon-
trol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het
kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de
genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk.
De hoogst mogelijk snelheid die u kunt instellen
is 200 km/h (125 mph).
Handgeschakelde versnellingsbak
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers vol-
gen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot
200 km/h (125 mph).
30 km/h (20 mph) is de minimumsnelheid
waarop de adaptieve cruisecontrol in te stellen is
– 200 km/h (125 mph) is de maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Tijdsverschil instellen voor
adaptieve cruisecontrol
Voor de adaptieve cruisecontrol (ACC
49
) zijn
verschillende tijdsverschillen in te stellen.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook, wanneer de
afstandswaarschuwing geactiveerd is.
N.B.
Als het symbool op het bestuurdersdisplay
twee voertuigen toont, volgt ACC de voorlig-
ger met een vooraf gekozen tijdsverschil.
Als er slechts één auto wordt getoond, is er
binnen een redelijke afstand geen voorligger
aanwezig.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
318
Bedieningselementen voor het tijdsverschil
50
.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in
bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het
tijdsverschil toe. Bij lage snelheden (en korte tij-
den) vergroot de adaptieve cruisecontrol het
tijdsverschil iets.
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de
volgafstand in meters voor een bepaald
tijdsverschil.
Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet
in strijd is met de geldende verkeersre-
gels.
Als de adaptieve cruisecontrol bij active-
ring niet lijkt te reageren met een verho-
ging van de snelheid, kan dat komen
doordat het actuele tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger kleiner is dan
het ingestelde tijdsverschil.
WAARSCHUWING
Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich
leent voor de actuele verkeerssituatie.
Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij
plotselinge wijzigingen in de verkeerssi-
tuatie minder tijd geven om te reageren
en in te grijpen.
Aangeven hoe ACC een bepaalde
afstand* tot voorliggers moet
aanhouden
U kunt aangeven op welke manier de adaptieve
cruisecontrol een bepaalde afstand tot voorlig-
gers moet aanhouden. U maakt een keuze via de
rijmodusknop DRIVE MODE.
Kies een van de volgende alternatieven:
Eco - ACC streeft naar een zo laag mogelijk
brandstofverbruik wat grotere tijdsverschillen
ten opzichte van voorliggers betekent.
Comfort - ACC streeft naar een zo soepel
mogelijke aanpassing aan de rijsnelheid van
voorliggers.
Dynamic - ACC streeft naar een directere
vorm van aanpassing aan het ingestelde
tijdsverschil ten opzichte van voorliggers, wat
in bepaalde gevallen krachtiger acceleraties/
remmanoeuvres kan betekenen.
Zie voor meer informatie de paragraaf "Rijmodi".
Aanvullende informatie vindt u ook in de paragra-
fen "Snelheidsfunctie voor cruisecontrol" en "Rij-
modus ECO".
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
49
Adaptive Cruise Control
50
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
319
Adaptieve cruisecontrol
deactiveren/heractiveren
De adaptieve cruisecontrol (ACC
51
) is tijdelijk te
deactiveren en stand-by te zetten en vervolgens
weer te activeren.
Adaptieve cruisecontrol deactiveren en
stand-by zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
>
De kleur van het symbool
op het
bestuurdersdisplay verandert van WIT in
GRIJS en die van de opgeslagen snelheid
in het midden van de snelheidsmeter ver-
andert van BEIGE in GRIJS.
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol stand-
by staat moet u actief ingrijpen en zelf de
snelheid en afstand aanpassen ten
opzichte van voorliggers.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol stand-
by staat en de auto een voorligger te dicht
nadert, krijgt u echter een waarschuwing
voor de te kleine afstand van de Distance
Alert.
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeac-
tiveerd en stand-by gezet in de volgende geval-
len:
u bedient het rempedaal.
u zet de keuzehendel in stand N.
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
u bedient het koppelingspedaal langer dan
zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
51
Adaptive Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
320
Automatische stand-bystand
De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
andere systemen, zoals de stabiliteitsregeling/
antislipregeling ESC
52
. Als een van deze andere
systemen niet meer werkt, wordt de adaptieve
cruisecontrol automatisch uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto automatisch stand-by staat,
wordt u gewaarschuwd met een geluidssig-
naal en een melding op het bestuurdersdis-
play.
Als bestuurder moet u dan zelf de snel-
heid aanpassen, zo nodig remmen en een
veilige afstand houden tot voorliggers.
De automatische stand-by is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
ACC kan niet registreren of de voorligger
een stilstaand voertuig is of een object, zoals
een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat ACC geen voorlig-
ger meer heeft om te volgen.
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph) – geldt alleen voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
u opent het bestuurdersportier.
u doet de veiligheidsgordel af.
het motortoerental is te laag/hoog.
een of meer wielen verliezen hun grip op het
wegdek.
de remmen hebben een hoge temperatuur.
de parkeerrem wordt geactiveerd.
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door sneeuw of zware regen-
val (blokkering cameralens/radarsignalen).
Adaptieve cruisecontrol heractiveren
vanuit de stand-bystand
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
ACC heractiveren vanuit stand-bystand:
Druk op de stuurknop (1).
> De auto hervat de laatst opgeslagen snel-
heid.
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
52
Electronic Stability Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
321
Inhaalassistent met adaptieve
cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (ACC
53
) kan u hel-
pen bij het inhalen van andere voertuigen.
Hoe de inhaalassistent werkt
Als ACC een ander voertuig volgt en u geeft met
de richtingaanwijzer
54
te kennen dat u wilt inha-
len, dan helpt de adaptieve cruisecontrol door
naar de voorligger te accelereren voordat uw
auto de inhaalstrook heeft bereikt.
De functie vertraagt daarna de snelheidsverla-
ging om te vroeg afremmen te voorkomen als de
auto een langzamer voertuig nadert.
De functie is actief totdat u het ingehaalde voer-
tuig bent gepasseerd.
WAARSCHUWING
Let erop dat dit systeem mogelijk in meer
situaties wordt geactiveerd dan tijdens het
inhalen, zoals bij het gebruik van de richting-
aanwijzers om aan te geven dat u van rijbaan
wilt wisselen of wilt afslaan – de auto accele-
reert dan kort.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Inhaalassistent van adaptieve
cruisecontrol starten
Voorwaarden voor gebruik van de
inhaalassistent
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het
volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig
de actuele snelheid van uw auto is mini-
maal 70 km/h (43 mph)
de opgeslagen snelheid voor ACC is hoog
genoeg om veilig te kunnen inhalen.
Inhaalassistent starten
Om de inhaalassistent te starten:
Activeer de richtingaanwijzer.
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter rich-
tingaanwijzer bij een auto met het stuur
rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Beperkingen van de inhaalassistent
bij adaptieve cruisecontrol
De inhaalassistent kent mogelijk beperkingen in
bepaalde situaties.
WAARSCHUWING
Let erop dat de inhaalassistent bij plotselinge
wijzigingen tijdens het gebruik ervan soms
ongewenste acceleraties kan verrichten.
Vermijd daarom de volgende situaties:
u nadert een afslag om af te slaan in de
richting die normaal voor inhaalmanoeu-
vres geldt
een voorligger mindert vaart voordat uw
auto de inhaalstrook heeft bereikt
het verkeer op de inhaalstrook mindert
vaart
een auto bestemd voor rechtsrijdend ver-
keer rijdt in een land met linksrijdend ver-
keer (of andersom).
Dergelijke situaties zijn te vermijden door ACC
55
tijdelijk stand-by te zetten.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
53
Adaptive Cruise Control
54
Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
55
Adaptive Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
322
Van doelvoertuig veranderen bij
adaptieve cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (ACC
56
) kan bij
auto's met een automatische versnellingsbak op
bepaalde snelheden van doelvoertuig verande-
ren.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het
gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe
doelvoertuig wordt.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende
voorligger volgt bij snelheden onder 30 km/h,
(20 mph) van doelvoertuig verandert en een stil-
staand voertuig volgt, zal de adaptieve cruisecon-
trol voor het stilstaande voertuig remmen.
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rij-
dende voorligger volgt bij snelheden boven
30 km/h (20 mph) en het doelvoertuig verruilt
voor een stilstaand voertuig, dan zal de adap-
tieve cruisecontrol het stilstaande voertuig
negeren en in plaats daarvan accelereren tot
de opgeslagen snelheid.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij wijziging van
doelvoertuig
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld
en stand-by gezet in de volgende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
adaptieve cruisecontrol kan niet registreren
of het doelobject een stilstaand voertuig is of
een ander object, zoals een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat de adaptieve cruise-
control geen voorligger meer heeft om te vol-
gen.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Automatische remfunctie van
adaptieve cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (ACC
57
) heeft een
speciale remfunctie voor ritten bij langzaamrij-
dend verkeer en stilstand.
Remfunctie bij langzaamrijdend verkeer
en stilstand
Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeers-
lichten wordt de rit automatisch hervat bij een
stop korter dan zo'n 3 seconden - duurt het lan-
ger voordat een voorligger weer gaat rijden, dan
wordt de adaptieve cruisecontrol stand-by gezet
met de automatische remfunctie.
De adaptieve cruisecontrol kunt u op een van
de volgende manieren heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> De adaptieve cruisecontrol hervat het vol-
gen van de voorligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te rij-
den.
56
Adaptive Cruise Control
57
Adaptive Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
323
N.B.
ACC kan de auto maximaal 5 minuten stilhou-
den – daarna wordt de parkeerrem aangezet,
waarna de adaptieve cruisecontrol wordt uit-
geschakeld.
Om de Adaptieve cruisecontrole te kunnen
heractiveren moet u eerst de parkeerrem los-
sen.
Annulering van automatische remfunctie
In bepaalde situaties wordt de automatische rem-
functie bij stilstand geannuleerd en wordt de
adaptieve cruisecontrol stand-by gezet. Dat bete-
kent dat de remmen worden gelost en de auto
mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen
en zelf remmen om de auto stil te houden.
Dat is mogelijk in de volgende situaties:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in de stand
P
,
N
of
R
u zet de adaptieve cruisecontrol stand-by.
Automatische activering van
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aan-
gezet om te zorgen dat de auto blijft stilstaan.
Dit gebeurt als de adaptieve cruisecontrol de
auto staande houdt met behulp van de bedrijfs-
rem en:
u het bestuurdersportier opent of de veilig-
heidsgordel losmaakt
ACC de auto langer dan ongeveer 5 minuten
staande heeft gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
u de motor handmatig uitschakelt.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Beperkingen van adaptieve
cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (ACC
58
) kent moge-
lijk beperkingen in bepaalde situaties.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste
instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op
vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk
moeite om de juiste afstand ten opzichte van
voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflo-
pende wegen – blijf dan extra alert en rem zo
nodig zelf.
Maak geen gebruik van de adaptieve cruise-
control, als de auto zwaar beladen is of wan-
neer er een aanhangwagen achter de auto
hangt.
Overig
Rijmodus
Off Road kan niet worden geko-
zen als de adaptieve cruisecontrol is geacti-
veerd.
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
58
Adaptive Cruise Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
324
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol
(ACC
59
) kunt u wisselen tussen cruisecontrol
(CC
60
) en ACC.
Het symbool op het bestuurdersdisplay geeft aan
welke cruisecontrol actief is:
CC ACC
A A
Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-by zet-
ten
Overschakelen van ACC op CC
U doet dat als volgt:
1. Zet de adaptieve cruisecontrol stand-by met
de stuurknop
.
2.
Druk op de knop
Cruise control op het
functiescherm van het middendisplay – de
kleur van het controlelampje in de knop ver-
andert van GRIJS in GROEN.
> Op het bestuurdersdisplay maakt het sym-
bool voor
ACC plaats voor
CC - daarna is de adaptieve
cruisecontrol uitgeschakeld en staat de
cruisecontrol stand-by.
3.
Druk op de stuurknop
.
> De cruisecontrol wordt gestart en de
actuele snelheid wordt opgeslagen.
WAARSCHUWING
Overschakeling van ACC op CC houdt in dat
de auto:
niet langer het ingestelde tijdsverschil ten
opzichte van voorliggers aanhoudt;
de opgeslagen snelheid hanteert, zodat u
als bestuurder waar nodig zelf actief moet
remmen.
Als CC bij het uitschakelen van de motor actief is,
wordt ACC bij de volgende motorstart automa-
tisch geactiveerd.
59
Adaptive Cruise Control
60
Cruise Control
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
325
Overschakelen van CC op ACC
U doet dat als volgt:
1. Zet de cruisecontrol stand-by met de stuur-
knop
.
2.
Druk op de knop
Cruise control op het
functiescherm – de kleur van het controle-
lampje in de knop verandert van GROEN in
GRIJS.
> Op het bestuurdersdisplay maakt het sym-
bool voor
CC plaats voor
ACC – daarmee is de cruisecon-
trol uitgeschakeld en staat de adaptieve
cruisecontrol stand-by.
3.
Druk op de stuurknop
.
> De adaptieve cruisecontrol start en slaat
de actuele snelheid op samen met het
vooraf ingestelde tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
326
Symbolen en meldingen voor
adaptieve cruisecontrol
Op het bestuurdersdisplay en/of head-updis-
play* kunnen enkele symbolen en meldingen ver-
schijnen ten aanzien van de adaptieve cruise-
control (ACC
61
).
Hier volgen enkele voorbeelden
62
.
Op de voorgaande afbeelding
63
ziet u dat de
adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aan-
houden van een snelheid van 110 km/h
(68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het
systeem kan volgen.
Op de voorgaande afbeelding
63
ziet u dat de
adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aan-
houden van een snelheid van 110 km/h
(68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt
die op dezelfde snelheid rijdt.
61
Adaptive Cruise Control
62
Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert de RSI (Road Sign Information) u dat de maximumsnelheid 130 km/h (80 mph) bedraagt.
63
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
327
Symbool Melding Betekenis
Het symbool is WIT. De auto houdt de opgeslagen/gekozen snelheid aan.
Adaptieve cruise
Niet beschikbaar
Het symbool is GRIJS.
De adaptieve cruisecontrol staat stand-by.
Adaptieve cruise
Service vereist
Het symbool is GRIJS.
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Reinig de voorruit vóór de sensoren van de gecombineerde camera en radarsensor.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 311)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
328
Pilot Assist
Pilot Assist helpt u om tussen de zijmarkeringen
van de rijbaan te blijven rijden dankzij stuurhulp,
een constante snelheid aan te houden en een
vooraf geselecteerd tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers.
Pilot Assist werkt als volgt
Pilot Assist is voornamelijk bestemd voor gebruik
op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke om u
een comfortabeler en meer ontspannen rijerva-
ring te bieden.
De gecombineerde camera en radarsensor meet de
afstand tot voorliggers en detecteert zijmarkeringen
64
.
Gecombineerde camera en radarsensor
Afstandssensor
Zijmarkeringssensor
U kiest de gewenste snelheid en het aan te hou-
den tijdsverschil ten opzichte van voorliggers.
Pilot Assist registreert de afstand tot de voorlig-
ger en de zijmarkeringen van de rijstrook op de
weg via de gecombineerde camera en radarsen-
sor. Het vooraf ingestelde tijdsverschil wordt aan-
gehouden via automatische aanpassing van de
snelheid, terwijl de stuurassistentie helpt om de
auto binnen de rijstrookmarkeringen te houden.
Pilot Assist-stuurassistentie wordt gebaseerd op
een combinatie van het traject dat de voorligger
aflegt en de zijmarkeringen van de rijbaan. U kunt
op elk gewenst moment het stuuradvies van Pilot
Assist negeren en in een andere richting sturen,
bijvoorbeeld om van rijstrook te wisselen of om
obstakels op de weg te omzeilen.
Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detecte-
ren, bijvoorbeeld als de gecombineerde camera
en radarsensor de zijmarkeringen van de rijbaan
niet kan zien, schakelt Pilot Assist de stuurhulp
tijdelijk uit, maar de stuurhulp wordt weer inge-
schakeld zodra de rijbaan weer wordt gedetec-
teerd – de snelheids- en afstandsregelingen blij-
ven echter geactiveerd.
WAARSCHUWING
De stuurhulp van Pilot Assist wordt automa-
tisch en zonder waarschuwing vooraf uit- en
weer ingeschakeld.
De kleur van het stuursymbool
geeft de actuele status van de
stuurhulp aan:
• een GROEN stuur geeft aan
dat de stuurhulp actief is
• een GRIJS stuur (zoals afge-
beeld) geeft aan dat de stuurhulp niet actief is.
64
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
329
WAARSCHUWING
Pilot Assist is een systeem voor aanvul-
lende bestuurdersondersteuning om de
bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid
te verhogen, maar het systeem werkt niet
in alle verkeers-, weers- en wegomstan-
digheden.
U wordt geadviseerd om alle paragrafen
over het systeem in de gebruikershandlei-
ding door te nemen en bijvoorbeeld te
lezen over de beperkingen die u moet
kennen voordat u het systeem gebruikt
(zie de lijst met links aan het einde van dit
artikel).
Gebruik Pilot Assist alleen bij duidelijke
markeringen aan weerszijden van de rijst-
rook. Bij gebruik in andere situaties
bestaat het risico dat u op omringende
obstakels botst die het systeem niet kan
detecteren.
Pilot Assist ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
de juiste positie binnen de rijstrook, een
passende snelheid en geschikte afstand
tot andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
N.B.
Afhankelijk van de markt kan dit een stan-
daardfunctie of een optie zijn.
Pilot Assist regelt de snelheid door de stand van
de gasklep aan te passen en zo nodig af te rem-
men. Het is normaal dat de remmen zwakke
geluiden produceren, wanneer ze worden
gebruikt bij het aanpassen van de snelheid.
Pilot Assist probeert de snelheid op een soepele
manier te regelen. In situaties waarin krachtig
moet worden geremd moet u dan ook zelf te
remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote
snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig
remt. Door beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor is het mogelijk dat er
onverwacht of helemaal niet wordt geremd.
Pilot Assist streeft ernaar het door u ingestelde
tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in
dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radar-
sensor geen voorligger registreert, houdt de auto
in plaats daarvan de snelheid aan die op de
cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als
de snelheid van de voorligger toeneemt en de
ingestelde snelheid overschrijdt.
Voor auto's met een automatische versnellings-
bak geldt:
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelhe-
den van stilstand tot 200 km/h (125 mph).
Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelhe-
den van om en nabij stilstand tot 140 km/h
(87 mph).
Voor auto's met een handgeschakelde versnel-
lingsbak geldt:
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelhe-
den van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h
(125 mph).
Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelhe-
den van 30 km/h (20 mph) tot 140 km/h
(87 mph).
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
330
WAARSCHUWING
Pilot Assist is geen systeem dat botsin-
gen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt
dat het systeem een voorligger niet regis-
treert.
Pilot Assist remt niet voor mensen, die-
ren, obstakels, kleine voertuigen (zoals
fietsen en motorfietsen), lage aanhang-
wagens/trailers, tegenliggers en lang-
zaam rijdende of stilstaande voorliggers.
Gebruik Pilot Assist niet in lastige situ-
aties zoals in stadsverkeer, op kruisingen,
bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval
of slecht zicht en evenmin op weggedeel-
ten met veel water of natte sneeuw, op
bochtige wegen, op af- en opritten of met
een aanhangwagen achter de auto.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud aan de componenten die
onderdeel zijn Pilot Assist over aan een werk-
plaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
In bochten en bij wegsplitsingen
Pilot Assist werkt samen met de bestuurder
zodat u de stuurhulp van Pilot Assist niet moet
afwachten maar altijd klaar moet staan om de
besturing zelf verder over te nemen, vooral in
bochten.
Als de auto een afslag of splitsing van de rijst-
rook nadert, dient u naar de gewenste rijstrook te
sturen om de gewenste rijrichting kenbaar te
maken aan Pilot Assist.
Pilot Assist probeert altijd om de auto
in het midden van de rijstrook te
houden
Wanneer Pilot Assist helpt bij het sturen, pro-
beert de functie altijd om de auto midden tussen
de rijstrookmarkeringen te brengen en het wordt
daarom aanbevolen om de auto zelf de optimale
positie te laten zoeken, om op deze manier een
zo soepel mogelijke rijervaring mogelijk te maken.
Als bestuurder controleert u of de auto op een
veilige manier in de rijstrook gebracht wordt en u
kunt de positie dus altijd aanpassen door de
besturing zelf verder over te nemen.
Mocht Pilot Assist de auto niet op een correcte
manier naar de rijstrook brengen, dan adviseren
we om Pilot Assist uit te zetten of over te scha-
kelen op de adaptieve cruisecontrol.
Overzicht
Bediening
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
64
.
: Activeert Pilot Assist vanuit de stand-
bystand en hervat de opgeslagen snelheid
en het opgeslagen tijdsverschil
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Vanuit de stand-bystand - activeert
Pilot Assist en slaat de actuele snelheid op
: Vanuit de actieve stand - deactiveert
Pilot Assist zet deze stand-by
: Schakelt over van Pilot Assist op adap-
tieve cruisecontrol
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
64
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
331
Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger
: Schakelt over van adaptieve cruisecontrol
op Pilot Assist
Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger
Functiesymbool
Symbolen voor doelvoertuig plus tijdsverschil
ten opzichte van voorligger
Symbool voor geactiveerde/gedeactiveerde
stuurhulp
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen
64
.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger
Actuele snelheid van uw auto
Voor informatie over verschillende symboolcombi-
naties in uitlopende verkeerssituaties – zie de
rubriek "Symbolen en meldingen voor Pilot
Assist".
Gerelateerde informatie
Pilot Assist en waarschuwing bij dreigende
aanrijding (p. 332)
Head-updisplay voor Pilot Assist bij drei-
gende botsing (p. 332)
Pilot Assist activeren en starten (p. 333)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist (p. 334)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist
(p. 335)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren
(p. 336)
Inhaalassistent met Pilot Assist (p. 338)
Inhaalassistent van Pilot Assist starten
(p. 338)
Beperkingen van de inhaalassistent van Pilot
Assist (p. 339)
Van doelvoertuig veranderen bij Pilot Assist
(p. 339)
Automatische remfunctie van Pilot Assist
(p. 340)
Beperkingen van Pilot Assist (p. 340)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 342)
64
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
332
Pilot Assist en waarschuwing bij
dreigende aanrijding
Waarschuwing bij dreigende aanrijding
Geluidssignaal en symbool voor Collision Warning
65
.
Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar
voor een botsing
Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een
botsing
Afstandsmeting met gecombineerde radar-
sensor en camera
Pilot Assist gebruikt zo'n 40% van de capaciteit
van de bedrijfsrem. Als de auto harder moet wor-
den afgeremd dan Pilot Assist aankan en u remt
zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu-
wingslampje en een waarschuwingssignaal op
attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen.
WAARSCHUWING
Pilot Assist waarschuwt alleen voor voertui-
gen die door de camera- en radareenheid zijn
ontdekt - daarom kan een waarschuwing uit-
blijven of met een bepaalde vertraging wor-
den doorgegeven.
Wacht een waarschuwing nooit af, maar
rem als dat nodig is!
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Head-updisplay voor Pilot Assist bij
dreigende botsing
Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt
een waarschuwing op de voorruit in combinatie
met een knipperend symbool.
Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit
66
.
N.B.
In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme
contrastverschillen en het gebruik van een
zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn
de op de voorruit geprojecteerde waarschu-
wingssignalen soms moeilijk te ontdekken.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
65
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
333
Pilot Assist activeren en starten
Pilot Assist moet, om de snelheid en het tijdsver-
schil te kunnen regelen en stuurhulp te kunnen
bieden, eerst worden geactiveerd en vervolgens
worden gestart.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om Pilot Assist te kunnen starten, is het vol-
gende vereist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben en
het bestuurdersportier moet dichtstaan.
Er moet binnen een redelijke afstand een
voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de
actuele snelheid moet minimaal 15 km/h
(9 mph) zijn.
Voor auto's met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: De snelheid moet minimaal
30 km/h (20 mph) bedragen.
Met de adaptieve cruisecontrol stand-by:
1.
Druk op de stuurknop (6).
> In de stand-bystand verandert het sym-
bool
in Pilot Assist (8).
2.
Druk op de stuurknop
(2).
> Pilot Assist wordt gestart en de actuele
snelheid wordt opgeslagen en met cijfers
in het midden van de snelheidsmeter
weergegeven.
...of...
Met de adaptieve cruisecontrol gestart:
Druk op de stuurknop (6).
> Pilot Assist wordt gestart.
Alleen wanneer de kleur van
het stuursymbool (2) verandert
van GRIJS in GROEN, is de
stuurhulp van Pilot Assist
actief.
Alleen wanneer het afstands-
symbool een auto (1) boven het stuursymbool
aangeeft, regelt Pilot Assist het tijdsverschil en
opzichte van voorliggers.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de opge-
slagen/gekozen snelheid en de
lagere snelheid is de snelheid
van de voorligger (het doelvoer-
tuig).
Handen aan het stuur
Een voorwaarde voor de werking van Pilot Assist
is dat u uw handen aan het stuur houdt. Als Pilot
Assist registreert dat u uw handen niet aan het
stuurwiel houdt, krijgt u een akoestisch waar-
schuwingssignaal te horen en een displaytekst
met het verzoek om de auto actief te sturen.
Als Pilot Assist daarna nog steeds niet kan regis-
treren dat u de handen aan het stuur hebt, gaat
het systeem stand-by staan. Daarna moet u Pilot
Assist opnieuw starten met de stuurknop
.
N.B.
Let op: de hulpfunctie Pilot Assist werkt
alleen als u de handen aan het stuur hebt.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
66
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
334
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist
Pilot Assist is in te stellen op verschillende snel-
heden.
Snelheid instellen/opgeslagen snelheid
wijzigen
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model en de markt zijn afwijkingen mogelijk.
: Verhoogt de opgeslagen snelheid
: Verlaagt de opgeslagen snelheid
Opgeslagen snelheid
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of (2) te
drukken:
Kort drukken: Iedere keer dat u de knop
indrukt past u de snelheid aan in stappen
van +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Knop indrukken en vasthouden: Laat de
knop los als de snelheidsindicator (3) de
gewenste snelheid aangeeft.
De laatst verrichte aanpassing met de knop
wordt in het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische versnellingsbak
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden
van stilstand tot 200 km/h (125 mph).
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop Pilot Assist in te stellen is –
ook al kan het systeem een voorligger volgen tot
aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een
lagere snelheid dan de genoemde 30 km/h
(20 mph) niet mogelijk.
De hoogst mogelijk snelheid die u kunt instellen
is 200 km/h (125 mph).
Handgeschakelde versnellingsbak
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden
van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph).
30 km/h (20 mph) is de minimumsnelheid
waarop Pilot Assist in te stellen is – 200 km/h
(125 mph) is de maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
335
Tijdsverschil instellen voor Pilot
Assist
Voor Pilot Assist kunnen verschillende tijdsver-
schillen worden ingesteld.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden.
N.B.
Wanneer op het bestuurdersdisplay het auto-
symbool met een stuur verschijnt, volgt Pilot
Assist een voorligger met het gekozen tijdver-
schil.
Wanneer alleen het autosymbool verschijnt, is
er binnen een redelijke afstand geen voorlig-
ger aanwezig.
Bedieningselementen voor het tijdsverschil
67
.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat Pilot Assist in bepaalde situ-
aties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe.
Zo vergroot Pilot Assist het tijdsverschil iets bij
lage snelheden (en korte tijden).
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de
volgafstand in meters voor een bepaald
tijdsverschil.
Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet
in strijd is met de geldende verkeersre-
gels.
Als Pilot Assist bij activering niet lijkt te
reageren met een verhoging van de snel-
heid, kan dat komen doordat het actuele
tijdsverschil ten opzichte van de voorlig-
ger kleiner is dan het ingestelde tijdsver-
schil.
WAARSCHUWING
Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich
leent voor de actuele verkeerssituatie.
Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij
plotselinge wijzigingen in de verkeerssi-
tuatie minder tijd geven om te reageren
en in te grijpen.
Aangeven hoe Pilot Assist een
bepaalde afstand* tot voorliggers moet
aanhouden
U kunt aangeven op welke manier de Pilot Assist
een bepaalde afstand tot voorliggers moet aan-
67
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
336
houden. U maakt een keuze via de rijmodusknop
DRIVE MODE.
Kies een van de volgende alternatieven:
Eco - Pilot Assist streeft naar een zo laag
mogelijk brandstofverbruik wat grotere tijds-
verschillen ten opzichte van voorliggers bete-
kent.
Comfort - Pilot Assist streeft naar een zo
soepel mogelijke aanpassing aan de rijsnel-
heid van voorliggers.
Dynamic - Pilot Assist streeft naar een
directere vorm van aanpassing aan het inge-
stelde tijdsverschil ten opzichte van voorlig-
gers, wat in bepaalde gevallen krachtiger
acceleraties/remmanoeuvres kan betekenen.
Zie voor meer informatie de paragraaf "Rijmodi".
Aanvullende informatie vindt u ook in de paragra-
fen "Snelheidsfunctie voor cruisecontrol" en "Rij-
modus ECO".
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Pilot Assist deactiveren/
heractiveren
Pilot Assist is tijdelijk te deactiveren en stand-by
te zetten en vervolgens weer te activeren.
Pilot Assist deactiveren en stand-by
zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om Pilot Assist tijdelijk uit te schakelen en
stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
> Pilot Assist gaat stand-by staan – de kleur
van het symbool (8) op het bestuurders-
display verandert van WIT in GRIJS en de
kleur van de opgeslagen snelheid in het
midden van de snelheidsmeter verandert
van BEIGE in GRIJS.
...of...
Druk op de stuurknop (3).
> Pilot Assist wordt uitgeschakeld en scha-
kelt over naar de adaptieve cruisecontrol
in actieve stand.
WAARSCHUWING
Wanneer Pilot Assist stand-by staat moet
u actief ingrijpen alsook zelf sturen en uw
snelheid en afstand aanpassen ten
opzichte van voorliggers.
Wanneer Pilot Assist stand-by staat en
de auto een voorligger te dicht nadert,
krijgt u echter een waarschuwing voor de
te kleine afstand van de Distance Alert.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
337
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
Pilot Assist wordt tijdelijk gedeactiveerd en
stand-by gezet in de volgende gevallen:
u bedient het rempedaal.
u zet de keuzehendel in stand N.
u hebt de richtingaanwijzers langer dan
1 minuut gebruikt.
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
u bedient het koppelingspedaal langer dan
ca. 1 minuut – geldt voor auto's met handge-
schakelde versnellingsbak.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers wordt de
stuurhulp van Pilot Assist tijdelijk uitgeschakeld.
Wanneer dat niet langer het geval is, wordt de
stuurhulp automatisch opnieuw geactiveerd als
de zijlijnen van de rijstrook nog steeds te detec-
teren zijn.
Automatische stand-bystand
Pilot Assist is afhankelijk van andere systemen
zoals de stabiliteitsregeling/antislipregeling
ESC
68
. Als een van dergelijke andere systemen
uitvalt, wordt Pilot Assist automatisch uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto automatisch stand-by staat,
wordt u gewaarschuwd met een geluidssig-
naal en een melding op het bestuurdersdis-
play.
Als bestuurder moet u dan zelf de snel-
heid aanpassen, zo nodig remmen en een
veilige afstand houden tot voorliggers.
De automatische stand-by kan bijvoorbeeld ver-
oorzaakt zijn door:
u opent het bestuurdersportier.
de remmen hebben een hoge temperatuur.
u houdt uw handen niet aan het stuurwiel.
de parkeerrem wordt geactiveerd.
het motortoerental is te laag/hoog.
u doet de veiligheidsgordel af.
een of meer wielen verliezen hun grip op het
wegdek.
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door sneeuw of zware regen-
val (blokkering cameralens/radarsignalen).
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
Pilot Assist weet niet of de voorligger een
stilstaand voertuig is of een object, zoals een
verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat Pilot Assist geen
voorligger meer heeft om te volgen.
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph) – geldt alleen voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
Pilot Assist heractiveren vanuit stand-
bystand
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om Pilot Assist opnieuw te activeren:
Druk op de stuurknop (1).
> De auto hervat de laatst opgeslagen snel-
heid.
68
Electronic Stability Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
338
WAARSCHUWING
Wanneer u de snelheid weer hervat met de
stuurknop
, kan er een markante snel-
heidstoename volgen.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Inhaalassistent met Pilot Assist
Pilot Assist kan u helpen bij het inhalen van
andere voertuigen.
Hoe de inhaalassistent werkt
Als Pilot Assist een ander voertuig volgt en u
geeft met de richtingaanwijzer
69
te kennen dat u
wilt inhalen, dan helpt Pilot Assist door naar de
voorligger te accelereren voordat uw auto de
inhaalstrook heeft bereikt.
De functie vertraagt daarna de snelheidsverla-
ging om te vroeg afremmen te voorkomen als de
auto een langzamer voertuig nadert.
De functie is actief totdat u het ingehaalde voer-
tuig bent gepasseerd.
WAARSCHUWING
Let erop dat dit systeem mogelijk in meer
situaties wordt geactiveerd dan tijdens het
inhalen, zoals bij het gebruik van de richting-
aanwijzers om aan te geven dat u van rijbaan
wilt wisselen of wilt afslaan – de auto accele-
reert dan kort.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Inhaalassistent van Pilot Assist
starten
Voorwaarden voor gebruik van de
inhaalassistent
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het
volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig
de actuele snelheid van uw auto is mini-
maal 70 km/h (43 mph)
de opgeslagen snelheid voor Pilot Assist is
hoog genoeg om veilig te kunnen inhalen.
Inhaalassistent starten
Om de inhaalassistent te starten:
Activeer de richtingaanwijzer.
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter rich-
tingaanwijzer bij een auto met het stuur
rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
69
Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
339
Beperkingen van de inhaalassistent
van Pilot Assist
De inhaalassistent kent mogelijk beperkingen in
bepaalde situaties.
WAARSCHUWING
Let erop dat de inhaalassistent bij plotselinge
wijzigingen tijdens het gebruik ervan soms
ongewenste acceleraties kan verrichten.
Vermijd daarom de volgende situaties:
u nadert een afslag om af te slaan in de
richting die normaal voor inhaalmanoeu-
vres geldt
een voorligger mindert vaart voordat uw
auto de inhaalstrook heeft bereikt
het verkeer op de inhaalstrook mindert
vaart
een auto bestemd voor rechtsrijdend ver-
keer rijdt in een land met linksrijdend ver-
keer (of andersom).
Dergelijke situaties zijn te vermijden door Pilot
Assist tijdelijk stand-by te zetten.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Van doelvoertuig veranderen bij
Pilot Assist
Pilot Assist kan bij auto's met een automatische
versnellingsbak op bepaalde snelheden rem-
men.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het
gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe
doelvoertuig wordt.
Wanneer Pilot Assist een rijdende voorligger
volgt bij snelheden onder 30 km/h, (20 mph)
van doelvoertuig verandert en een stilstaand
voertuig volgt, zal Pilot Assist voor het stilstaande
voertuig remmen.
WAARSCHUWING
Wanneer Pilot Assist een rijdende voorligger
volgt bij snelheden boven 30 km/h (20 mph)
en het doelvoertuig verruilt voor een stilstaand
voertuig, dan zal Pilot Assist het stilstaande
voertuig negeren en in plaats daarvan acce-
lereren tot de opgeslagen snelheid.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij wijziging van
doelvoertuig
Pilot Assist wordt uitgeschakeld en stand-by
gezet:
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en Pilot Assist niet kan registreren
of het doelobject een stilstaand voertuig is of
een ander object, zoals een verkeersdrempel.
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en de voorligger afslaat, zodat Pilot
Assist geen voorligger meer heeft om te vol-
gen.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
340
Automatische remfunctie van Pilot
Assist
Pilot Assist heeft een speciale remfunctie voor
ritten bij langzaamrijdend verkeer en stilstand.
Remfunctie bij langzaamrijdend verkeer
en stilstand
Na korte stops tot zo'n 3 seconden tijdens filerij-
den of voor verkeerslichten rijdt de auto automa-
tisch verder. Duurt het langer voordat een voorlig-
ger weer gaat rijden, dan wordt de Pilot Assist
stand-by gezet met automatische remfunctie.
Pilot Assist kunt u op een van de volgende
manieren heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> Pilot Assist hervat het volgen van de voor-
ligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te rij-
den.
N.B.
Pilot Assist kan de auto maximaal 5 minuten
stilhouden - daarna wordt de parkeerrem aan-
gezet, waarna de functie wordt uitgeschakeld.
Om Pilot Assist te kunnen heractiveren, moet
u eerst de parkeerrem lossen.
Annulering van automatische remfunctie
In bepaalde situaties wordt het automatisch rem-
men bij stilstand geannuleerd en wordt Pilot
Assist stand-by gezet. Dat betekent dat de rem-
men worden gelost en de auto mogelijk gaat rol-
len – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen
om de auto stil te houden.
Dat is mogelijk in de volgende situaties:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in de stand P, N of R
u Pilot Assist stand-by zet.
Automatische activering van
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aan-
gezet om ervoor te zorgen dat de auto blijft stil-
staan.
Dit gebeurt als Pilot Assist de auto staande
houdt met behulp van de bedrijfsrem en:
u het bestuurdersportier opent of de veilig-
heidsgordel losmaakt
Pilot Assist de auto langer dan
ongeveer 5 minuten staande heeft gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
u de motor handmatig uitschakelt.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Beperkingen van Pilot Assist
In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkin-
gen voor de werking van Pilot Assist.
Pilot Assist is een hulpmiddel dat u in veel situ-
aties kan ondersteunen en helpen. U bent er
echter altijd zelf verantwoordelijk voor dat u een
veilige afstand aanhoudt ten opzichte van de
omgeving en dat u de juiste positie op de rijbaan
aanhoudt.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
341
WAARSCHUWING
In bepaalde situaties heeft de stuurassistentie
van Pilot Assist moeite om u op de juiste
manier te helpen of wordt de stuurassistentie
automatisch uitgeschakeld – in dat geval is
het advies om Pilot Assist niet te gebruiken.
Voorbeelden van dergelijke situaties:
de rijstrookmarkeringen zijn afgesleten,
ontbreken of kruisen elkaar.
de rijstrookindeling is niet duidelijk, bij-
voorbeeld wanneer de rijstroken worden
gesplitst of samengevoegd, bij afritten of
als er sprake is van meerdere sets weg-
markeringen.
er zijn randen of andere lijnen dan rijst-
rookmarkeringen aanwezig op of naast de
rijbaan, zoals trottoirbanden, naden of
reparaties in het oppervlak van de rijbaan,
randen van barrières, bermen of scherpe
schaduwen.
de rijstrook is smal of bochtig.
de rijstrook loopt over een top van een
helling of een verkeerdrempel.
het is slecht weer, met regen, (natte)
sneeuw of mist of verminderd zicht met
slechte lichtomstandigheden, tegenlicht,
een natte rijbaan et cetera.
Let er ook op dat Pilot Assist de volgende
beperkingen heeft:
Hoge trottoirbanden, barrières en tijde-
lijke wegversperringen (pylonen, andere
barrières et cetera) worden niet gedetec-
teerd. Ze kunnen ten onrechte worden
verward met rijstrookmarkeringen, zodat
het risico bestaat dat de auto in aanra-
king komt met dergelijke barrières. Het is
aan de bestuurder om voldoende afstand
te houden tot de genoemde barrières.
De gecombineerde radarsensor en
camera heeft onvoldoende capaciteit om
alle aanwezige objecten en obstakels in
het verkeer te ontdekken, zoals kuilen,
stilstaande obstakels of voorwerpen die
de route geheel of gedeeltelijk blokkeren.
Pilot Assist "ziet" voetgangers, dieren en
dergelijke niet.
De aanbevolen stuuringreep is in sterkte
beperkt, wat inhoudt dat het systeem u
niet altijd kan helpen de auto zo te sturen
dat deze binnen de rijstrook blijft.
Pilot Assist wordt uitgeschakeld als de
stuurbekrachtiging met een beperkt ver-
mogen werkt en bijvoorbeeld wordt
gekoeld op grond van oververhitting (zie
de paragraaf "Snelheidsafhankelijke
stuurkracht").
U kunt actuele stuuringrepen van Pilot Assist
altijd corrigeren of aanpassen en zelf het stuur in
de gewenste stand draaien.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat Pilot Assist in eerste instantie
bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke
weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk
moeite om de juiste afstand ten opzichte van
voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflo-
pende wegen – blijf dan extra alert en rem zo
nodig zelf.
Maak geen gebruik van Pilot Assist als de
auto zwaar beladen is of wanneer er een
aanhangwagen achter de auto hangt.
N.B.
Pilot Assist is niet te activeren als een aan-
hanger, fietsdrager of iets dergelijks worden
aangesloten op het elektrische systeem van
de auto.
Overig
U kunt
Off Road niet kiezen, wanneer Pilot
Assist is geactiveerd.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
342
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
Symbolen en meldingen voor
Pilot Assist*
Op het bestuurdersdisplay en/of head-updis-
play* kunnen enkele symbolen en meldingen ver-
schijnen ten aanzien van Pilot Assist.
Hier volgen enkele voorbeelden
70
.
Op de voorgaande afbeelding
71
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen
voorliggers zijn die het systeem kan volgen.
Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de
zijlijnen van de rijstrook niet detecteren.
Op de voorgaande afbeelding
71
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het sys-
teem een voorligger volgt die op dezelfde snel-
heid rijdt.
Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de
zijlijnen van de rijstrook niet detecteren.
70
Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert de RSI (Road Sign Information) u dat de maximumsnelheid 130 km/h (80 mph) bedraagt.
71
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
343
Op de voorgaande afbeelding
71
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het sys-
teem een voorligger volgt die op dezelfde snel-
heid rijdt.
Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de zijlij-
nen van de rijstrook kan detecteren.
Op de voorgaande afbeelding
71
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen
voorliggers zijn die het systeem kan volgen.
En Pilot Assist geeft in dit geval stuurhulp, omdat
het de zijlijnen van de rijstrook kan detecteren.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist (p. 328)
Radarsensor
De radarsensor wordt door meerdere rijhulpsys-
temen gebruikt en heeft tot taak om andere voer-
tuigen te detecteren.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
Rijbaanassistent
Pilot Assist*
City Safety
Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk
dat het gebruik ervan onwettig wordt.
71
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
344
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de radarsensor (p. 345)
Aanbevolen onderhoud van de radarsensor
(p. 348)
Typegoedkeuring voor radarsensor (p. 349)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
345
Beperkingen van de radarsensor
De radarsensor kent een aantal beperkingen, die
ook beperkingen met zich meebrengen voor de
functies die gebruikmaken van de eenheid.
Geblokkeerde eenheid
Houd het gemarkeerde gebied vrij van stickers, voorwer-
pen, zonnefilm et cetera
72
.
De radarsensor zit aan de binnenkant op het
bovenste deel van de voorruit, samen met de
camera van de auto.
BELANGRIJK
Plaats, plak of monteer niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
camera- en radareenheid - dat kan de op de
camera en radar gebaseerde functies versto-
ren.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Als op het bestuurdersdisplay dit sym-
bool en de melding "
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding"
verschijnen, betekent dit dat de
gecombineerde camera en radarsensor geen
voorliggers, fietsers, voetgangers en grotere die-
ren voor de auto kan ontdekken en dat de func-
ties die gebruikmaken van de gecombineerde
camera en radarsensor mogelijk storingen of
beperkingen vertonen, uitgeschakeld worden of
verkeerd reageren.
In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is vuil
of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor
van vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen of het
zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
72
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
346
Oorzaak Maatregel
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door opspat-
tend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of
sneeuw werkt de eenheid soms niet.
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde camera
en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behui-
zing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
N.B.
Houd het voorruitoppervlak vóór de gecombi-
neerde radarsensor en camera schoon.
Rijsnelheid
De radarsensor heeft veel meer moeite om een
voorligger te ontdekken als:
de snelheid van de voorligger veel afwijkt van
die van uw eigen auto
Beperkt blikveld
De radarsensor heeft een beperkt blikveld. In
bepaalde gevallen wordt een voorligger niet ont-
dekt of later dan verwacht.
Het blikveld van de radarsensor.
Soms kan de radarsensor een voorligger op
korte afstand pas laat registreren, bijvoor-
beeld als een inhalend voertuig invoegt tus-
sen u en uw voorligger.
Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of
voertuigen die niet in het midden van de rijst-
rook rijden, kunnen onopgemerkt blijven.
In bochten kan de radarsensor op het ver-
keerde voertuig reageren of een eerder
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
347
Lage aanhangwagens
Lage aanhangwagen in radarschaduw.
Ook lage aanhangwagens ontdekt de radarsen-
sor soms alleen met grote moeite of helemaal
niet - u moet daarom extra voorzichtig zijn als er
een lage aanhangwagen achter de voorligger
hangt en de adaptieve cruisecontrol of Pilot
Assist actief is.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de
gecombineerde camera en radarsensor na het
starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uit-
geschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de
elektronica te beschermen. Als de temperatuur
voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde
camera en radarsensor automatisch weer opge-
start.
Beschadigde voorruit
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
‘ogen’ van de camera- en radareenheid bar-
sten, krassen of steenslagschade vertoont
van ca. 0,5 × 3,0 mm (0,02 × 0,12 in) of gro-
ter, neem dan contact op met een werkplaats
om de voorruit te laten vervangen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteren de bestuurderson-
dersteuningssystemen die gebruikmaken van
de gecombineerde camera en radarsensor
mogelijk minder goed.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Om te voorkomen dat de bestuurdersonder-
steuningssystemen die van de radarsensor
gebruikmaken, helemaal niet, onjuist of in
beperkte mate werken, geldt tevens het vol-
gende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten ver-
vangen contact op met een erkende
Volvo-werkplaats om te controleren of de
juiste voorruit wordt besteld en gemon-
teerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van de voorruit moet de
camera- en radareenheid in de werkplaats
opnieuw worden gekalibreerd om de werking
van alle op de camera en radar gebaseerde
systemen van de auto te garanderen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 343)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
348
Aanbevolen onderhoud van de
radarsensor
De gecombineerde camera en radarsensor werkt
alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en
sneeuw van de voorruit verwijdert en de ruit
regelmatig reinigt met water en autoshampoo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radar-
eenheid bedekken, neemt de functie af en
kan meten onmogelijk worden gemaakt.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 343)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
349
Typegoedkeuring voor radarsensor
Hier staan de typegoedkeuringen voor de radar-
sensoren van de ACC
73
-, PA
74
- en BLIS
75
-func-
ties.
Markt
ACC
A
&
PA
B
BLIS
C
Symbool Typegoedkeuring
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra
interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar
interferência a sistemas operando em caráter primário.
Modelo: L2C0054TR
4122-14-8645
EAN: (01)07897843840855
Modelo: L2C0055TR
1500-15-8065
EAN: 07897843840978
Europa
Hereby, Delphi Electronics and Safety declares that L2C0054TR / L2C0055TR are in
compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive
2014/53/EU (RED). The original declaration of conformity can be accessed at the
following link www.delphi.com/automotive-homologation.
Frequency Band: 76GHz – 77GHz
Maximum Output Power: 55dBm EIRP
The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E.
Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA
73
ACC = Adaptive Cruise Control
74
PA = Pilot Assist
75
BLIS = Blind Spot Information
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
350
Markt
ACC
A
&
PA
B
BLIS
C
Symbool Typegoedkeuring
Verenigde Arabische
Emiraten (UAE)
REGISTERED No: ER37536/15
DEALER No: DA37380/15
REGISTERED No: ER37357/15
DEALER No: DA37380/15
Indonesië
37295/POSTEL/2014
4927
38806/SDPPI/2015
4927
Jordanië
Type Approval No.: TRC/LPD/2014/255
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Korea
Certification No.
MSIP-CMI- DPH-L2C0054TR
Certification No.
MSIP-CMI-DPH-L2C0055TR
Marokko
AGREE PAR L’ANRT MAROC
NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014
DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
351
Markt
ACC
A
&
PA
B
BLIS
C
Symbool Typegoedkeuring
Mexico
IFETEL: RLVDEL215-0299
IFETEL: RLVDEL215-0314
Moldavië
Servië
И011 14
И011 15
Singapore
Zuid-Afrika
TA-2014/1824
APPROVED
TA-2014/2390
APPROVED
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
352
Markt
ACC
A
&
PA
B
BLIS
C
Symbool Typegoedkeuring
Taiwan
CCAB15LP0560T3
CCAB15LP0680T0
Oekraïne
Delphi і є, щ  RACAM/SRR2 ііє  П
 і  і і іі
і (іь)  (П КМ № 679 і 24 
2009 .) Ді ііі ь  і Delphi  :
Delphi.
A
ACC = Adaptive Cruise Control
B
PA = Pilot Assist
C
BLIS = Blind Spot Information
Typegoedkeuring voor radioapparatuur
Markt Symbool Typegoedkeuring
Europa
Volvo Cars verklaart hier-
bij dat alle radioappara-
tuur conform de essenti-
ele eisen en andere rele-
vante bepalingen is van
de Richtlijn
2014/53/EU.
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 343)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
353
Camera
De camera wordt gebruikt door meerdere rij-
hulpsystemen en heeft tot taak om bijvoorbeeld
de zijlijnen van de weg of verkeersborden te
detecteren.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De camera wordt gebruikt voor de volgende sys-
temen:
Adaptieve cruisecontrol*
Pilot Assist*
Rijbaanassistent*
Stuurhulp bij botsgevaar
City Safety
Driver Alert Control*
Verkeersbordinformatie*
Automatisch groot licht*
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de camera (p. 354)
Aanbevolen onderhoud van de camera
(p. 357)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
354
Beperkingen van de camera
De camera kent een aantal beperkingen, die ook
beperkingen met zich meebrengen voor de func-
ties die gebruikmaken van de eenheid.
Beperkt zicht
De camera kent ongeveer dezelfde beperkingen
als het menselijk oog. Dit houdt in dat hij minder
goed "ziet" bij hevige regen- of sneeuwval, in
dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw.
In dergelijke omstandigheden kunnen functies
die gebruikmaken van de camera grote beperkin-
gen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd wor-
den.
Fel tegenlicht, reflecties op het wegdek,
besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde
en onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aan-
leiding geven tot grote beperkingen voor de sys-
temen die van de camera gebruikmaken om bij-
voorbeeld het wegdek af te tasten en andere
voertuigen, fietsers, voetgangers en grotere die-
ren te ontdekken.
Geblokkeerde eenheid
Houd het gemarkeerde gebied vrij van stickers, voorwer-
pen, zonnefilm et cetera
76
.
De camera zit aan de binnenkant op het boven-
ste deel van de voorruit, samen met de radarsen-
sor van de auto.
BELANGRIJK
Plaats, plak of monteer niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
camera- en radareenheid - dat kan de op de
camera en radar gebaseerde functies versto-
ren.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Als op het bestuurdersdisplay dit sym-
bool en de melding "
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding"
verschijnen, betekent dit dat de
gecombineerde camera en radarsensor geen
voorliggers, fietsers, voetgangers en grotere die-
ren voor de auto kan ontdekken en dat de func-
ties die gebruikmaken van de gecombineerde
camera en radarsensor mogelijk storingen of
beperkingen vertonen, uitgeschakeld worden of
verkeerd reageren.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
76
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}}}
355
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is
vuil of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor van
vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen
of het zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door
opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw
werkt de eenheid soms niet.
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde
camera en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behuizing van
de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Fel tegenlicht Valt niets aan te doen. In betere lichtomstandigheden wordt de camera automa-
tisch opnieuw geactiveerd.
N.B.
Houd het voorruitoppervlak vóór de gecombi-
neerde radarsensor en camera schoon.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de
gecombineerde camera en radarsensor na het
starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uit-
geschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de
elektronica te beschermen. Als de temperatuur
voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde
camera en radarsensor automatisch weer opge-
start.
Beschadigde voorruit
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
‘ogen’ van de camera- en radareenheid bar-
sten, krassen of steenslagschade vertoont
van ca. 0,5 × 3,0 mm (0,02 × 0,12 in) of gro-
ter, neem dan contact op met een werkplaats
om de voorruit te laten vervangen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteren de bestuurderson-
dersteuningssystemen die gebruikmaken van
de gecombineerde camera en radarsensor
mogelijk minder goed.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Om te voorkomen dat de bestuurdersonder-
steuningssystemen die van de radarsensor
gebruikmaken, helemaal niet, onjuist of in
beperkte mate werken, geldt tevens het vol-
gende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten ver-
vangen contact op met een erkende
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
356
Volvo-werkplaats om te controleren of de
juiste voorruit wordt besteld en gemon-
teerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van de voorruit moet de
camera- en radareenheid in de werkplaats
opnieuw worden gekalibreerd om de werking
van alle op de camera en radar gebaseerde
systemen van de auto te garanderen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Camera (p. 353)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
357
Aanbevolen onderhoud van de
camera
De gecombineerde camera en radarsensor werkt
alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en
sneeuw van de voorruit verwijdert en de ruit
regelmatig reinigt met water en autoshampoo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radar-
eenheid bedekken, neemt de functie af en
kan meten onmogelijk worden gemaakt.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Gerelateerde informatie
Camera (p. 353)
City Safety
City Safety kan u met licht- en geluidssignalen
en rempedaaltrillingen attenderen op plotseling
opdoemende voetgangers, fietsers, grotere die-
ren en voorliggers – de auto remt automatisch
als u niet zelf binnen een redelijke tijd reageert.
Locatie gecombineerde camera en radarsensor
77
.
City Safety kan een aanrijding voorkomen of de
impactsnelheid verlagen.
City Safety is een hulpmiddel dat bedoeld is om u
te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat
u op een voetganger, een fietser, een groter dier
of een voorligger botst.
City Safety kan u helpen een botsing te voorko-
men tijdens filerijden en dergelijke, waarbij plot-
selinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekop-
peld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken
kunnen leiden.
Het systeem helpt u door automatisch te rem-
men, wanneer het gevaar voor een botsing met
een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg
remt en/of uitwijkt.
City Safety start een korte, krachtige remma-
noeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net
achter uw voorligger tot stilstand komt.
City Safety wordt geactiveerd in situaties waar u
eigenlijk al veel eerder had moeten remmen,
zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
City Safety is erop gebouwd om zo laat mogelijk
geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te
voorkomen.
U en eventuele passagiers zullen normaal alleen
merken dat City Safety actief is, wanneer een
botsing dreigt.
77
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
358
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvul-
lende rijhulp ter verhoging van de rijveilig-
heid, maar het systeem werkt niet in alle
verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
Auto Brake van City Safety kan een bot-
sing geheel voorkomen of de botssnel-
heid verlagen, maar voor maximale rem-
werking moet u altijd het rempedaal
bedienen – ook al remt de auto automa-
tisch.
De waarschuwingen en stuurhulp worden
alleen geactiveerd bij een groot gevaar
voor een botsing – wacht een botswaar-
schuwing of ingreep van City Safety
daarom nooit af.
Er wordt niet gewaarschuwd noch
geremd voor voetgangers en fietsers bij
rijsnelheden hoger dan 80 km/h
(50 mph).
City Safety activeert geen automatische
remingrepen bij krachtig versnellen.
City Safety ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
U wordt geadviseerd om alle paragrafen
over City Safety in de gebruikershandlei-
ding te lezen en bijvoorbeeld kennis te
nemen van de beperkingen waar u reke-
ning mee moet houden alvorens het sys-
teem te gebruiken (zie de lijst met links
naar de paragrafen).
Gerelateerde informatie
Parameters en deelfuncties van City Safety
(p. 358)
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 360)
Obstakeldetectie met City Safety (p. 361)
City Safety bij kruisend verkeer (p. 364)
Beperkingen van City Safety bij kruisend ver-
keer (p. 364)
City Safety met stuurhulp bij een uitwijkma-
noeuvre (p. 365)
Beperkingen van de stuurhulp van City
Safety bij een uitwijkmanoeuvre (p. 366)
City Safety bij ontoereikende uitwijkma-
noeuvre (p. 366)
Beperkingen van City Safety (p. 367)
Meldingen voor City Safety (p. 370)
Parameters en deelfuncties van City
Safety
City Safety kan een botsing met een voorligger,
fietser, voetganger of een groter dier voorkomen
via een verlaging van de rijsnelheid door automa-
tisch te remmen.
Bij een snelheidsverschil groter dan de volgende
snelheden kan de automatische remfunctie van
City Safety een botsing niet geheel voorkomen,
maar wel de gevolgen ervan beperken.
Voertuig
Voor een voorligger kan City Safety de snelheid
verlagen met maximaal 60 km/h (37 mph).
Fietsers
Voor een fietser kan City Safety de snelheid ver-
lagen met maximaal 50 km/h (30 mph).
Voetganger
Voor een voetganger kan City Safety de snelheid
verlagen met maximaal 45 km/h (28 mph).
Grotere dieren
Bij gevaar voor een botsing met groot wild kan
City Safety de rijsnelheid verlagen tot 15 km/h
(9 mph).
De remingreep voor grotere dieren is in eerste
instantie bedoeld om de botskrachten bij hogere
snelheden te beperken en is het effectiefst op
snelheden hoger dan 70 km/h (43 mph) en min-
der effectief op lage snelheden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
359
Deelfuncties van City Safety
Functie-overzicht
78
.
Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar
voor een botsing
Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een
botsing
Afstandsmeting met gecombineerde radar-
sensor en camera
City Safety vervult drie functies in de volgende
volgorde:
1. Collision Warning
2. Brake Support
3. Auto Brake
De volgende tekst licht toe wat de drie functies
doen:
1 – Collision Warning
Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende
aanrijding.
City Safety kan voetgangers, fietsers of voertui-
gen voor uw auto ontdekken, die stilstaan of in
dezelfde richting als u rijden. City Safety kan
tevens voetgangers, fietsers of grote dieren ont-
dekken, die het pad van uw auto kruisen.
Bij een dreigende botsing met een voetganger,
fietser, groter dier of een voertuig en met voertui-
gen zoals beschreven in het artikel "City Safety
bij kruisend verkeer" wordt uw aandacht getrok-
ken met licht- en geluidssignalen en rempedaal-
trillingen. Bij lagere snelheden, krachtig afrem-
men door de bestuurder of het geven van gas
worden geen rempedaaltrillingen verstrekt. De
intensiteit van de rempedaaltrilling is afhankelijk
van de rijsnelheid.
2 – Brake Support
Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision
Warning verder is toegenomen, treedt de Brake
Support in werking.
Brake Support helpt u bij het remmen, als het
systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre
alleen niet voldoende is om een botsing te voor-
komen.
3 – Auto Brake
In allerlaatste instantie wordt de automatische
remfunctie geactiveerd.
Als u in deze fase nog steeds niet aan een uit-
wijkmanoeuvre bent begonnen en er een aanrij-
ding dreigt, wordt er automatisch geremd, onge-
acht of u zelf remt of niet. De auto wordt daarbij
maximaal afgeremd om de botssnelheid te
beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding
te voorkomen.
Bij activering van de automatische remfunctie
worden mogelijk ook de gordelspanners geacti-
veerd. Zie voor meer informatie onder "Gordel-
spanners".
Auto Brake kan in bepaalde situaties de remin-
greep met lichter remmen beginnen en vervol-
gens overgaan op de volledige remwerking.
Wanneer City Safety een botsing met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
stilstaan totdat u bepaalde actie onderneemt. Als
de auto wordt afgeremd wegens een langzamer
rijdende voorligger, wordt uw snelheid afgestemd
op die van de voorligger.
N.B.
Bij een auto met een handgeschakelde ver-
snellingsbak, stopt de motor wanneer de Auto
Brake de auto tot stilstand heeft gebracht,
tenzij u voor die tijd het koppelingspedaal
weet te bedienen.
78
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
360
U kunt een remingreep altijd afbreken hard op
het gaspedaal te trappen.
N.B.
Als City Safety remt, gaan de remlichten bran-
den.
Wanneer City Safety ingrijpt en remt, verschijnt
op het bestuurdersdisplay de melding dat het
systeem actief is/was.
WAARSCHUWING
Pas uw rijstijl niet aan op grond van City
Safety en ga er niet blindelings van uit dat
City Safety voor u remt.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
Waarschuwingsafstand instellen
voor City Safety
City Safety mag dan altijd geactiveerd zijn, u
kunt wel een waarschuwingsafstand kiezen.
N.B.
City Safety is niet uit te schakelen, maar
wordt bij het starten van de motor/elektrische
aandrijving automatisch geactiveerd en blijft
vervolgens actief tot u de motor/elektrische
aandrijving uitschakelt.
De waarschuwingsafstand bepaalt de gevoelig-
heid van het systeem en de afstand waarbij de
licht- en geluidssignalen en de rempedaaltrillin-
gen moeten worden gegeven.
Om een waarschuwingsafstand te kiezen:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendisplay.
2.
Kies onder
Waarschuwing City Safety voor
Laat, Normaal of Vroeg voor het instellen
van de gewenste waarschuwingsafstand.
Als de instelling
Vroeg te vaak tot waarschuwin-
gen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk
kan worden ervaren), kunt u de waarschuwingsaf-
stand
Normaal of Laat kiezen.
Wanneer u vindt dat er te vaak wordt gewaar-
schuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u
de waarschuwingsafstand verkleinen zodat City
Safety niet alleen minder vaak waarschuwt, maar
ook minder snel.
Gebruik waarschuwingsafstand
Laat daarom
alleen in uitzonderingsgevallen, zoals bij sportief
rijden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
361
WAARSCHUWING
Geen enkel automatisch systeem kan in
alle situaties een 100 % feilloze werking
garanderen. Test City Safety daarom
nooit uit op mensen, dieren of voertuigen
– dat kan namelijk tot ernstig letsel/
ernstige schade en levensgevaarlijke situ-
aties leiden.
City Safety waarschuwt u bij gevaar voor
een botsing, maar het systeem is niet in
staat uw reactietijd te verkorten.
Ook als u de waarschuwingsafstand hebt
ingesteld op
Vroeg, kunnen de waar-
schuwingen voor uw gevoel soms laat
worden afgegeven, bijvoorbeeld bij grote
snelheidsverschillen of als de voorligger
plotseling krachtig remt.
Wanneer de waarschuwingsafstand is
ingesteld op
Vroeg, worden de waar-
schuwingen eerder gegeven. Dit kan
ertoe leiden dat er vaker wordt gewaar-
schuwd dan bij de waarschuwingsafstand
Normaal, maar toch geniet deze instel-
ling de voorkeur omdat het City Safety
effectiever kan maken.
N.B.
Waarschuwingen via de richtingaanwijzers
voor de Rear Collision Warning worden
gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand
voor de Collision Warning in City Safety is
ingesteld op het laagste niveau "
Laat".
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
Obstakeldetectie met City Safety
De obstakels die City Safety kan detecteren, zijn
voertuigen, fietsers, grotere dieren en voetgan-
gers.
Voertuig
City Safety detecteert de meeste voertuigen die
stilstaan of in dezelfde richting rijden als u en de
voertuigen die beschreven staan in "City Safety
bij kruisend verkeer".
City Safety kan voertuigen in het donker alleen
detecteren, wanneer de voor- en achterlichten
van deze voertuigen werken en duidelijk waar-
neembaar branden.
Fietser
Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een fietser
beschouwt – met herkenbare lichaams- en fietscontou-
ren.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
362
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van fietsers zo uniform mogelijke
informatie over de lichaams- en fietscontouren
ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schou-
ders, benen, borstkas en buik moeten kunnen
worden waargenomen evenals een bewegingspa-
troon dat voor fietsers als normaal te beschou-
wen is.
Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de
systeemcamera grote delen van het lichaam van
de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarne-
men.
Het systeem kan alleen volwassen fietsers ont-
dekken die op fietsen voor volwassenen zitten.
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle
fietsers kan detecteren en bijvoorbeeld
moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare fietsers;
fietsers als het contrast met de achter-
grond gering is – waarschuwingen en
remingrepen kunnen dan pas laat komen
of helemaal achterwege blijven;
fietsers in kleding die de lichaamscontou-
ren verhult;
fietsen waarop grote voorwerpen worden
vervoerd.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt, afhankelijk van de rij-
snelheid.
Voetganger
Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers
met herkenbare lichaamscontouren beschouwt.
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van voetgangers zo uniform moge-
lijke informatie over de lichaamscontouren ont-
vangen – wat inhoudt dat kenmerkende
lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders,
benen, borstkas en buik moeten kunnen worden
waargenomen evenals een bewegingspatroon
dat voor mensen als normaal te beschouwen is.
Om een voetganger te kunnen detecteren moet
er sprake zijn van een bepaald contrast ten
opzichte van de achtergrond door bijvoorbeeld
kleding, achtergrond, weersomstandigheden en
dergelijke. Bij weinig contrast worden voetgan-
gers mogelijk laat of helemaal niet gedetecteerd.
De waarschuwingen en remingrepen kunnen dan
laat of helemaal niet plaatsvinden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
363
City Safety kan dankzij de koplampen van de auto
ook in het donker voetgangers detecteren.
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle
voetgangers kan detecteren en bijvoorbeeld
moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare voetgan-
gers, voetgangers die gekleed gaan in
kleding die de lichaamscontouren verhult
of voetgangers met een lengte korter dan
80 cm (32 in.);
voetgangers bij een gering contrast met
de achtergrond – waarschuwingen en
remingrepen kunnen dan pas laat komen
of helemaal achterwege blijven;
voetgangers die grote voorwerpen dra-
gen.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt, afhankelijk van de rij-
snelheid.
Grotere dieren
Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een stilstaand of
langzaam lopend groter dier beschouwt – met herken-
bare lichaamscontouren.
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van grotere dieren (zoals een eland
of paard) zo uniform mogelijk informatie over de
lichaamscontouren ontvangen – wat inhoudt dat
het dier recht vanaf de zijkant moet kunnen wor-
den waargenomen en dat het dier een bewe-
gingspatroon heeft dat voor het dier als normaal
te beschouwen is.
Het systeem kan dieren niet ontdekken, als de
systeemcamera delen van het lichaam van het
dier niet kan waarnemen.
City Safety kan dankzij de koplampen van de auto
ook in het donker grotere dieren detecteren.
WAARSCHUWING
City Safety is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle
grotere dieren kan detecteren en bijvoorbeeld
moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare grotere die-
ren;
grotere dieren die met hun voor- of ach-
tereind recht voor de auto staan of bewe-
gen;
grotere dieren die snel rennen of bewe-
gen;
grotere dieren als het contrast met de
achtergrond van de dieren gering is –
waarschuwingen en remingrepen kunnen
dan pas laat komen of helemaal achter-
wege blijven.
kleinere dieren zoals honden en katten.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt, afhankelijk van de rij-
snelheid.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
364
City Safety bij kruisend verkeer
City Safety kan u helpen als uw auto tijdens het
afslaan op een kruising het pad van een tegen-
ligger kruist.
: Gebied waarin City Safety kruisende tegenliggers
kan detecteren.
City Safety kan een tegenligger waar u tegenop
dreigt te botsen pas detecteren, wanneer de
tegenligger in het gebied is waar City Safety het
verloop kan analyseren.
Bovendien moet aan de volgende criteria zijn vol-
daan:
de snelheid van uw auto is minimaal 4 km/h
(3 mph)
uw auto slaat af naar links op markten met
rechtsrijdend verkeer (of naar rechts bij links-
rijdend verkeer)
de koplampen van de tegenligger branden.
WAARSCHUWING
"City Safety bij kruisend verkeer" is een
systeem voor aanvullende bestuurderson-
dersteuning om de rijveiligheid te verho-
gen, maar het systeem werkt niet in alle
verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
Waarschuwingen en remingrepen bij een
dreigende aanrijding met tegemoetko-
mende voertuigen komen vaak heel laat.
Wacht nooit tot u een botswaarschuwing
krijgt of tot City Safety ingrijpt.
City Safety ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
Beperkingen van City Safety bij
kruisend verkeer
In bepaalde gevallen kan het voor City Safety
moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende
aanrijding met tegemoetkomend kruisend ver-
keer.
Wat mogelijk is in de volgende gevallen:
bij gladheid zodat de stabiliteitsregeling ESC
ingrijpt
tegenliggers worden laat ontdekt
het zicht op tegenliggers wordt ergens door
belemmerd
tegenliggers voeren geen koplampen
tegenliggers rijden onvoorspelbaar en wisse-
len bijvoorbeeld in een laat stadium snel van
rijbaan.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
365
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
City Safety met stuurhulp bij een
uitwijkmanoeuvre
City Safety met stuurhulp kan u helpen om uit te
wijken voor een voertuig/obstakel, wanneer een
botsing niet met een simpele remmanoeuvre te
voorkomen is.
Uw auto die uitwijkt
Langzaam rijdend/stilstaand voertuig of
obstakel.
City Safety grijpt in door uw stuurbeweging te
versterken, nadat u aan een uitwijkmanoeuvre
bent begonnen – en alleen als u te weinig stuurt
om een botsing te voorkomen.
De versterkte stuuringreep wordt voor een groter
effect gecombineerd met een remingreep. Het
systeem helpt u na het passeren van het obsta-
kel ook bij het hervinden van de rechtuitkoers.
City Safety kan het volgende detecteren:
voertuigen
fietsers
voetgangers
grotere dieren.
WAARSCHUWING
De anticiperende functies van City Safety
vormen een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
City Safety ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
Activeren/deactiveren
City Safety met stuurhulp is niet uit te schakelen
en daarmee altijd geactiveerd.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
366
Beperkingen van de stuurhulp van
City Safety bij een uitwijkmanoeuvre
City Safety-stuurhulp kent mogelijk beperkingen
in de volgende situaties, zodat bijv. niet wordt
ingegrepen:
buiten het snelheidsbereik 50–100 km/h
(30–62 mph)
als u zelf een uitwijkmanoeuvre begint
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op grond
van oververhitting (zie het artikel "Snelheids-
afhankelijke stuurkracht").
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
City Safety bij ontoereikende
uitwijkmanoeuvre
City Safety kan u helpen door de auto automa-
tisch eerder te remmen, wanneer een botsing
niet met een simpele uitwijkmanoeuvre te voor-
komen is.
City Safety helpt u door voortdurend na te gaan
of er voldoende "uitwijkmogelijkheden" zijn via de
aangrenzende rijstroken, als het systeem een
langzaam rijdende of stilstaande voorligger
mogelijk laat ontdekt.
Uw auto (1) "ziet" geen uitwijkmogelijkheid voor voorlig-
gers (2) en kan daarom eerder een automatische remin-
greep verrichten.
Uw auto
Langzaam rijdende/stilstaande auto
City Safety grijpt niet met een automatische
remingreep in, zolang u de mogelijkheid hebt om
via een uitwijkmanoeuvre een botsing te voorko-
men.
Als City Safety echter inschat dat u niet kunt uit-
wijken door verkeer in de aangrenzende rijstro-
ken, kan het systeem u helpen door eerder dan
normaal een automatische remingreep te starten.
WAARSCHUWING
De anticiperende functies van City Safety
vormen een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
City Safety ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
367
Beperkingen van City Safety bij
ontoereikende uitwijkmanoeuvre
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
Beperkingen van City Safety
De City Safety kent mogelijk beperkingen in
bepaalde situaties.
Omgeving
Lage voorwerpen
Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels
die uitstekende lading markeren of accessoires
zoals verstralers en frontbars die boven de motor-
kap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen.
Gladheid
Bij gladheid is de remweg langer waardoor City
Safety minder goed in staat is een aanrijding te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het anti-
blokkeerremsysteem en de stabiliteitsregeling
ESC
79
zorgen voor een optimale remkracht met
behoud van de stabiliteit.
Tegenlicht
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voorruit
geprojecteerde waarschuwingslampje soms
moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u
niet recht vooruit kijkt.
Hitte
Bij een hoge interieurtemperatuur door bijvoor-
beeld sterke instraling is het mogelijk dat het
visuele waarschuwingssignaal aan de binnenkant
van de voorruit mogelijk niet werkt.
Blikveld van gecombineerde camera en
radarsensor
Het blikveld van de camera is beperkt, zodat
voetgangers, fietsers, grotere dieren en voertui-
gen in bepaalde situaties niet kunnen worden
geregistreerd of later worden ontdekt dan ver-
wacht.
Vuile voertuigen worden mogelijk later gedetec-
teerd dan andere voertuigen en motoren worden
in het donker mogelijk later of helemaal niet
gedetecteerd.
Als een tekstmelding op het bestuurdersdisplay
aangeeft dat de gecombineerde camera en
radarsensor geblokkeerd is, houdt dit in dat City
Safety moeilijk voetgangers, fietsers, grotere die-
ren, auto's of weglijnen vóór de auto kan registre-
ren – daardoor kan City Safety mogelijk minder
goed functioneren.
Er verschijnt echter niet altijd een foutmelding bij
geblokkeerde voorruitsensoren - het is dan ook
belangrijk dat u het gebied van de voorruit vóór
de gecombineerde camera en radarsensor goed
schoonhoudt.
BELANGRIJK
Onderhoud en vervanging van onderdelen in
City Safety mogen uitsluitend door een werk-
plaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
79
Electronic Stability Control
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
368
Ingreep van bestuurder
Achteruitrijden
Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk
gedeactiveerd.
Lage snelheid
City Safety wordt niet geactiveerd op zeer lage
snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent
dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u
een voorligger heel langzaam nadert zoals bij het
parkeren.
Actief rijgedrag
De commando's die u zelf geeft hebben altijd
voorrang, wat betekent dat City Safety niet
ingrijpt of met enige vertraging waarschuwt/
ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke comman-
do's geeft via stuurwiel en gaspedaal, zelfs als
een aanrijding onvermijdelijk lijkt.
Bij een actief en sportief rijgedrag vinden waar-
schuwingen en ingrepen daarom met enige ver-
traging plaats om onnodige waarschuwingen
tegen te gaan.
Overig
WAARSCHUWING
Als de gecombineerde radarsensor en
camera op grond van de verkeerssituatie
of anderszins problemen heeft voetgan-
gers, fietsers, grotere dieren of voorlig-
gers te ontdekken, is het mogelijk dat het
systeem pas laat, onterecht of helemaal
geen waarschuwing geeft en remt.
's Nachts zijn voorliggers alleen te detec-
teren, als de voor- en achterlichten ervan
werken en zichtbaar branden.
De gecombineerde radarsensor en
camera heeft een beperkt bereik voor
voetgangers en fietsers, zodat het sys-
teem voor dergelijke weggebruikers effi-
ciënt waarschuwt en remingrepen verricht
bij rijsnelheden tot 50 km/h (30 mph).
Voor stilstaande of langzaam rijdende
voorliggers wordt efficiënt gewaarschuwd
en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h
(43 mph). De snelheidsreductie bij detec-
tie van grotere dieren is minder dan 15
km/h (9 mph) en is mogelijk bij rijsnelhe-
den hoger dan 70 km/h (43 mph). Op
lagere snelheden zijn waarschuwingen en
remingrepen bij detectie van grote dieren
minder effectief.
In het donker of bij slecht zicht wordt
mogelijk niet gewaarschuwd voor lang-
zaam rijdende of stilstaande voorliggers
en grote dieren.
Er wordt niet gewaarschuwd noch
geremd voor voetgangers en fietsers bij
een rijsnelheid hoger dan 80 km/h
(50 mph).
Plaats, plak of bevestig niets aan de bui-
ten- of binnenkant van de voorruit, vóór of
rond de gecombineerde radarsensor en
camera – dat kan storingen veroorzaken
in de op de camera gebaseerde functies.
De aanwezigheid van voorwerpen,
sneeuw, ijs of vuil in het gebied van de
camerasensor kan aanleiding geven tot
een reductie, volledige uitschakeling of
onvoorziene reacties van de functie.
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
BESTUURDERSONDERSTEUNING
369
Marktbeperking
City Safety is niet in alle landen beschikbaar. Als
City Safety niet in het menu van het middendis-
play voor
Instellingen voorkomt, zit dit systeem
niet op de auto.
Zoekpad op het hoofdscherm van het middendis-
play:
Instellingen My Car IntelliSafe
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
370
Meldingen voor City Safety
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van City Safety.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
City Safety
Automatische ingreep
Als City Safety afremt of automatisch heeft afgeremd, kunnen een of meer symbolen op het bestuurdersdisplay
gaan branden terwijl tegelijkertijd een tekstmelding wordt weergegeven.
City Safety
Beperkte functionaliteit Service ver-
eist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 357)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
371
Rear Collision Warning
De Rear Collision Warning (RCW) kan u helpen
om aanrijdingen van achteren door naderende
achterliggers te voorkomen.
RCW wordt bij elke motorstart automatisch geac-
tiveerd.
De RCW kan bestuurders van achterliggers voor
een aanrijding waarschuwen door fel met de rich-
tingaanwijzers te knipperen.
Als de RCW bij snelheden onder 30 km/h
(20 mph) berekent dat uw auto van achteren
dreigt te worden aangereden, kunnen de gordel-
spanner de veiligheidsgordels van de voorstoelen
aanspannen en wordt het veiligheidssysteem
Whiplash Protection System geactiveerd.
Net voor de aanrijding van achteren kan RCW
ook de bedrijfsrem activeren om te voorkomen
dat uw auto tijdens de aanrijding wordt gelan-
ceerd. De bedrijfsrem wordt echter alleen geacti-
veerd, als uw auto stilstaat. De bedrijfsrem lost
onmiddellijk als het gaspedaal wordt ingedrukt.
Gerelateerde informatie
Beperkingen van Rear Collision Warning
(p. 371)
Whiplash Protection System (p. 45)
Beperkingen van Rear Collision
Warning
In bepaalde gevallen kan het voor RCW moeilijk
zijn om u te helpen bij een dreigende aanrijding.
Bijvoorbeeld als:
een naderende achterligger laat wordt ont-
dekt
een naderende achterligger in een laat sta-
dium van rijbaan wisselt
een naderende achterligger sneller rijdt dan
80 km/h (50 mph)
een aanhangwagen, fietsdrager of iets der-
gelijks wordt aangesloten op het elektrische
systeem van de auto. De RCW wordt dan
automatisch gedeactiveerd.
N.B.
Op sommige markten waarschuwt RCW van-
wege plaatselijke verkeersvoorschriften niet
met de richtingaanwijzers - in dergelijke
gevallen is dat deel van de functie daarom
gedeactiveerd.
N.B.
Waarschuwingen via de richtingaanwijzers
voor de Rear Collision Warning worden
gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand
voor de Collision Warning in City Safety is
ingesteld op het laagste niveau "
Laat".
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
Gerelateerde informatie
Rear Collision Warning (p. 371)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
372
BLIS*
Het BLIS
80
dient om u te helpen bij het ontdek-
ken van naderende achterliggers schuin achter
en naast u bij ritten in druk verkeer op wegen
met meerdere rijbanen in dezelfde richting.
BLIS is een hulpmiddel om u te waarschuwen
voor:
voertuigen in de dode hoek
snel naderende achterliggers in de linker en
rechter rijbaan naast uw auto.
Positie van het BLIS-lampje
81
.
Controlelampje
Het BLIS is te activeren/deactiveren met de
desbetreffende knop op het functiescherm
van het middendisplay.
Werkingsprincipe van BLIS
Zone in dode hoek
Zone voor snel naderende achterliggers.
BLIS werkt bij snelheden hoger dan 10 km/h
(6 mph).
Het systeem reageert in de volgende gevallen:
uw auto wordt ingehaald door andere voer-
tuigen
een achterligger nadert uw auto snel.
Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een
snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt,
brandt het controlelampje bij de desbetreffende
zijspiegel constant. Als u in deze stand de rich-
tingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de
waarschuwing wordt gegeven, schakelt het con-
trolelampje over van constant branden op knippe-
ren met een feller licht.
N.B.
Het lampje gaat branden aan de kant van de
auto waar het systeem het voertuig heeft ont-
dekt. Als de auto aan beide kanten tegelijker-
tijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes bran-
den.
WAARSCHUWING
BLIS is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de
bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid
te verhogen, maar het systeem werkt niet
in alle verkeers-, weers- en wegomstan-
digheden.
Het is altijd aan u als bestuurder om op
een veilige en adequate wijze van rijst-
rook te veranderen.
BLIS ontslaat u niet van de plicht om alert
en adequaat te reageren, zodat u de auto
altijd op een veilige manier moet blijven
besturen, met inachtneming van een pas-
sende snelheid en geschikte afstand tot
andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
80
Blind Spot Information Systems
81
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
373
Gerelateerde informatie
Activeren/deactiveren BLIS (p. 373)
Beperkingen van BLIS (p. 374)
Aanbevolen onderhoud van BLIS (p. 374)
Meldingen voor BLIS (p. 376)
Activeren/deactiveren BLIS
BLIS
82
is te activeren/deactiveren.
Positie van het BLIS-lampje
83
.
Controlelampje
Het BLIS is te activeren/deactiveren met de
desbetreffende knop op het functiescherm
van het middendisplay.
Druk op de knop BLIS op het functiescherm.
> BLIS wordt geactiveerd/gedeactiveerd –
in de knop verschijnt een groene/grijze
indicatie.
Als BLIS bij het starten van de motor geactiveerd
is, wordt de functie bevestigd doordat de contro-
lelampjes op de buitenspiegels één keer knippe-
ren.
Als BLIS bij het uitschakelen van de motor
gedeactiveerd is, is dat na de volgende motor-
start nog steeds zo en zal er geen controlelampje
branden.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 372)
82
Blind Spot Information
83
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
374
Beperkingen van BLIS
BLIS
84
kent mogelijk beperkingen in bepaalde
situaties.
Dit gebied schoonhouden – dat zowel links als rechts
85
.
Voorbeelden van beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
De functie BLIS wordt automatisch gedeacti-
veerd bij aansluiting van een aanhangwagen,
fietsdrager of iets dergelijks op het elektri-
sche systeem van de auto.
Voor optimale prestaties van BLIS is het zaak
geen fietsdrager, bagagedrager of iets der-
gelijks op de trekhaak van de auto te monte-
ren.
WAARSCHUWING
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 372)
Aanbevolen onderhoud van BLIS
Voor een optimale werking is het belangrijk
dat de oppervlakken vóór de sensoren
schoon worden gehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers
binnen het oppervlak van de sensoren.
84
Blind Spot Information
85
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
375
Dit gebied schoonhouden – dat zowel links als rechts
86
.
De sensoren voor BLIS zitten aan de binnenkant
van beide hoeken van achterspatbord/bumper en
worden tevens gebruikt door Cross Traffic Alert
(CTA) en Rear Collision Warning.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 372)
Cross Traffic Alert* (p. 377)
Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert
(p. 378)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 378)
Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert
(p. 379)
Meldingen voor Cross Traffic Alert (p. 380)
Rear Collision Warning (p. 371)
86
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
376
Meldingen voor BLIS
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van BLIS
87
.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Dodehoeksensor
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Dodehoeksysteem uit
Aanhanger gekoppeld
BLIS en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 372)
87
Blind Spot Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
377
Cross Traffic Alert*
CTA
88
is een hulpmiddel bij BLIS
89
om u te
waarschuwen voor kruisend verkeer, als u ach-
teruitrijdt met de auto.
Principe voor CTA.
CTA vormt een aanvulling op het BLIS door bij
achteruitrijden op kruisend verkeer vanaf de zij-
kant te letten, bijvoorbeeld als u achteruit een
parkeervak verlaat.
CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen
te ontdekken - in gunstige gevallen kunnen ook
kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers
worden ontdekt.
CTA is alleen actief als de auto achteruit rolt of in
de achteruit is gezet.
Als CTA detecteert dat er van de zijkant iets aan-
komt, wordt dit aangegeven met:
een geluidssignaal - het geluid komt uit de
linker of rechter luidspreker, afhankelijk van
waar het object vandaan komt.
een brandend pictogram in de grafische
PAS
90
-voorstelling op het display.
een pictogram op het hoofdscherm van de
parkeerhulpcamera.
Brandend pictogram voor CTA in de grafische PAS
90
-
voorstelling
91
op het display.
WAARSCHUWING
Cross Traffic Alert is een systeem voor
aanvullende bestuurdersondersteuning
om de bestuurder te ontlasten en de rij-
veiligheid te verhogen, maar het systeem
werkt niet in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
Het is altijd aan u als bestuurder om op
een veilige en adequate wijze achteruit te
rijden met de auto.
Cross Traffic Alert ontslaat u niet van de
plicht om alert en adequaat te reageren,
zodat u de auto altijd op een veilige
manier moet blijven besturen, met inacht-
neming van een passende snelheid en
geschikte afstand tot andere weggebrui-
kers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
Gerelateerde informatie
Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert
(p. 378)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 378)
Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert
(p. 379)
Meldingen voor Cross Traffic Alert (p. 380)
88
Cross Traffic Alert
89
Blind Spot Information
90
Park Assist System: parkeerhulp met parkeerhulpsensoren achter
91
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
378
Activeren/deactiveren Cross Traffic
Alert
U kunt er als volgt voor kiezen om de functie
CTA
92
uit te schakelen:
Tik op de knop Cross Traffic
Alert op het functiescherm van
het middendisplay.
GRIJZE knopindicatie - CTA is gedeacti-
veerd.
GROENE knopindicatie - CTA is geactiveerd.
CTA wordt na elke motorstart automatisch geac-
tiveerd.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 377)
Beperkingen van Cross Traffic Alert
CTA
93
kent mogelijk beperkingen in bepaalde
situaties.
CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar
heeft zijn beperkingen - zo kunnen de CTA-sen-
soren niet "door" andere geparkeerde voertuigen
of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kij-
ken.
Hier volgen enkele voorbeelden van situaties
waar het "blikveld" van het CTA aanvankelijk
beperkt kan zijn, zodat naderende voertuigen pas
op het laatste moment gedetecteerd worden:
De auto staat ver naar achteren in een parkeervak.
In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto
mogelijk helemaal binnen de dode hoek van CTA.
Dode hoek van CTA.
Detectiegebied/"blikveld" van CTA.
Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert echter
de hoek ten opzichte van het voertuig/obstakel
dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in
grootte afneemt.
92
Cross Traffic Alert
93
Cross Traffic Alert
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
379
Voorbeelden van andere beperkingen
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken. Zie de aan-
vullende informatie in het hoofdstuk "Onder-
houdsadvies voor Cross Traffic Alert".
CTA wordt automatisch gedeactiveerd bij
aansluiting van een aanhangwagen, fietsdra-
ger of iets dergelijks op het elektrische sys-
teem van de auto.
Voor optimale prestaties van CTA is het zaak
geen fietsdrager, bagagedrager of iets der-
gelijks op de trekhaak van de auto te monte-
ren.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 377)
Onderhoudsadvies voor Cross
Traffic Alert
Voor een optimale werking is het belangrijk
dat de oppervlakken vóór de sensoren
schoon worden gehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers
binnen het oppervlak van de sensoren.
Dit gebied schoonhouden – dat zowel links als rechts
94
.
De sensoren voor CTA zitten aan de binnenkant
van beide hoeken van achterspatbord/bumper en
worden tevens gebruikt door BLIS
95
en Rear
Collision Warning.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 377)
BLIS* (p. 372)
Rear Collision Warning (p. 371)
94
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
95
Blind Spot Information
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
380
Meldingen voor Cross Traffic Alert
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van CTA
96
.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Dodehoeksensor
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Dodehoeksysteem uit
Aanhanger gekoppeld
BLIS en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 377)
96
Cross Traffic Alert
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
381
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (RSI
97
) helpt u bij het
in acht nemen van snelheidsspecifieke verkeers-
borden en bepaalde verbodsborden die u pas-
seert.
Voorbeelden van leesbare borden
98
.
RSI geeft informatie over onder meer actuele
snelheid, begin of eind van auto- of snelwegen
en eventuele inhaal- en inrijverboden.
Als u gelijktijdig een bord voor snel-/autoweg en
een bord met de maximumsnelheid passeert,
toont RSI alleen het bordsymbool voor snel-/
autoweg. De nieuwe maximumsnelheid wordt
direct aangegeven met een streepje op de snel-
heidsmeterschaal op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Op bepaalde markten is de functie verkeers-
bordinformatie (RSI) alleen beschikbaar in
combinatie met Sensus Navigation.
WAARSCHUWING
De verkeersbordenherkenning is een sys-
teem voor aanvullende bestuurdersonder-
steuning om de bestuurder te ontlasten
en de rijveiligheid te verhogen, maar het
systeem werkt niet in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
De verkeersbordenherkenning ontslaat u
niet van de plicht om alert en adequaat te
reageren, zodat u de auto altijd op een
veilige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snelheid
en geschikte afstand tot andere wegge-
bruikers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 382)
Verkeersbordinformatie en bordweergave
(p. 382)
Verkeersbordinformatie en Sensus
Navigation (p. 384)
Verkeersbordinformatie met snelheidswaar-
schuwing en instellingen (p. 384)
Snelheidswaarschuwing van verkeersbordin-
formatie activeren/deactiveren (p. 385)
Informatie op verkeersbord met informatie
over flitspalen (p. 386)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie
(p. 386)
97
Road Sign Information
98
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
382
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
De verkeersbordinformatie is optioneel: u kunt
kiezen uit Aan of Uit.
Tik op de knop
Road Sign
Information op het functie-
scherm van het middendisplay.
GROENE knopindicatie - RSI is geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie - RSI is gedeactiveerd.
N.B.
Als de automatische snelheidsbegrenzer
geactiveerd is, verschijnt verkeersbordin-
formatie op het bestuurdersdisplay, ook al
is RSI niet ingeschakeld.
Om de verkeersbordinformatie van het
bestuurdersdisplay te halen moet u
zowel de automatische snelheidsbegren-
zer als de RSI deactiveren.
Wanneer de automatische snelheidsbe-
grenzer geactiveerd en de RSI gedeacti-
veerd is, geeft de RSI geen waarschuwin-
gen. In dat geval zijn de instellingen voor
de RSI evenmin aan te passen; om de
instellingen te kunnen aanpassen en
waarschuwingen te kunnen krijgen moet
u de RSI activeren.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Verkeersbordinformatie en
bordweergave
De verkeersbordinformatie (RSI
99
) registreert en
toont verkeersborden op verschillende manieren,
afhankelijk van het bord en de situatie.
Voorbeeld
100
van geregistreerde snelheidsinformatie.
Zodra RSI een verkeersbord met een maximum-
snelheid heeft geregistreerd, laat het bestuur-
dersdisplay dat bord zien in de vorm van een
symbool plus een RODE aanduiding op de snel-
heidsschaal.
99
Road Sign Information
100
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
383
Samen met het symbool voor
de geldende maximumsnelheid
kan ook een aanvullend
bord
100
worden weergegeven,
bijvoorbeeld voor een inhaalver-
bod.
Als u een weg met een inrijver-
bod inrijdt met dit bord aan de
desbetreffende zijde, wordt u
gewaarschuwd met een knip-
perend symbool van dit bord
100
op het bestuurdersdisplay.
Bij een auto met Sensus Navigation wordt ook
gebruikgemaakt van de kaartinformatie om te
bepalen of de auto in de verkeerde richting rijdt.
U kunt ook een akoestische waarschuwing ont-
vangen bij het negeren van een inrijverbod als
Audiowaarschuwing verkeersbord geacti-
veerd is - zie "Akoestische waarschuwing active-
ren/deactiveren" onder "Verkeersbordinformatie
activeren/deactiveren".
Einde maximumsnelheid of einde
autoweg
Wanneer RSI een "indirect snelheidsbord" detec-
teert, dat aangeeft dat de huidige snelheidslimiet
eindigt - bijv. bij het einde van de autoweg -
wordt op het bestuurdersdisplay een symbool
met het corresponderende verkeersbord getoond.
Voorbeeld van indirect snelheidsbord
100
:
Einde maximumsnelheid.
Einde snelweg.
Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft na
10-30 seconden en blijft uit tot het volgende
snelheidsspecifieke verkeersbord gepasseerd
wordt.
Gewijzigde maximumsnelheid
Als u een direct snelheidsbord passeert als een
maximumsnelheid gewijzigd wordt, wordt een
symbool met het corresponderende verkeersborg
op het bestuurdersdisplay getoond.
Voorbeeld van een direct snel-
heidsbord
100
.
Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft na
ca. 5 minuten en blijft uit tot het volgende snel-
heidsspecifieke verkeersbord gepasseerd wordt.
Aanvullende borden
Voorbeelden van aanvullende borden
100
.
Soms kent een en dezelfde weg verschillende
maximumsnelheden – een aanvullend bord geeft
dan aan onder welke omstandigheden de snelhe-
den gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om
een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen en/of
mist.
Het aanvullende bord met betrekking tot regen
verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geacti-
veerd.
Als er een aanhangwagen is aangesloten op het
elektrische systeem van de auto en u passeert
een snelheidsbord met het onderbord "aanhang-
100
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
384
wagen", dan verschijnt deze snelheid op het
bestuurdersdisplay.
Sommige snelheden gelden
bijvoorbeeld alleen een bepaald
traject of op een bepaalde tijd
van de dag. U wordt hierop
geattendeerd met een symbool
voor een aanvullend bord onder
het snelheidssymbool. Het aan-
vullende symbool op het bestuurdersdisplay toont
dan ofwel "DIST", ofwel "TIME".
Een leeg vakje onder het snel-
heidssymbool
100
op het
bestuurdersdisplay geeft aan
dat het RSI een bord heeft
geregistreerd met aanvullende
informatie over de geldende
maximumsnelheid.
Bord voor "Schoolzone" en "Woonerf"
Als het waarschuwingsbord
100
"Schoolzone" of "Woonerf" is
opgenomen in de kaartgege-
vens van het navigatiesys-
teem
101
, verschijnt op het
bestuurdersdisplay een bord
van dit type.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Verkeersbordinformatie en Sensus
Navigation
Bij een auto met Sensus Navigation, wordt er in
de volgende gevallen snelheidsspecifieke infor-
matie opgehaald uit de navigatie-eenheid:
Bij verkeersborden met indirecte snelheidsin-
formatie, zoals borden voor autosnelwegen
en autowegen en plaatsnaamborden.
Als een eerder waargenomen snelheidsbord
als niet langer geldig wordt gezien en er
geen nieuw bord is gepasseerd.
N.B.
Op bepaalde markten is de functie verkeers-
bordinformatie (RSI) alleen beschikbaar in
combinatie met Sensus Navigation.
N.B.
Bij gebruik van navigatie via een app die van
derden is gedownload, wordt geen snelheids-
informatie van eventueel gepasseerde ver-
keersborden verstrekt.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Verkeersbordinformatie met
snelheidswaarschuwing en
instellingen
De deelfunctie
Waarschuwing max. snelheid
van RSI
102
is optioneel: u kunt kiezen uit Aan of
Uit.
Waarschuwing max. snelheid waarschuwt u bij
overschrijding van de geldende maximumsnelheid
of de ingestelde "snelheidslimiet" – als u geen
vaart mindert, wordt u nogmaals gewaarschuwd.
De snelheidswaarschuwing
bestaat in een tijdelijk knippe-
rend symbool
103
op het
bestuurdersdisplay voor de
maximumsnelheid als deze
snelheid wordt overschreden.
U krijgt altijd een snelheids-
waarschuwing bij overschrijding
van de snelheidslimiet voor flit-
spalen die in verband met de
flitspaalinformatie geregistreerd
staat.
100
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
101
Uitsluitend in auto's met Sensus Navigation.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
385
Instellingen
Limiet voor snelheidswaarschuwing
aanpassen
U kunt kiezen om te worden gewaarschuwd bij
hogere snelheid dan de snelheid op het ver-
keersbord.
Kies de limiet voor de snelheidswaarschuwing als
volgt:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Waarschuwing max. snelheid aan.
> De functie wordt geactiveerd en een kie-
zer voor de snelheidslimiet wordt getoond.
3. Pas de limiet voor de snelheidswaarschuwing
aan door op het beeldscherm op de pijl-
omhoog of pijl-omlaag te drukken.
Let erop dat de functie geen
rekening houdt met de geko-
zen limietaanpassing, als het
bestuurdersdisplay het symbool
voor de flitspaal toont.
Audiowaarschuwing Aan/Uit
Het is ook mogelijk om samen met de snelheids-
waarschuwing een geluidswaarschuwing te krij-
gen.
U kunt de instelling voor de geluidswaarschuwing
als volgt wijzigen:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Audiowaarschuwing verkeersbord
aan/uit om de geluidswaarschuwing te acti-
veren/uit te zetten.
Als de functie Audiowaarschuwing
verkeersbord actief is, wordt u ook gewaar-
schuwd bij het negeren van een inrijverbod of
bord voor eenrichtingsverkeer.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Snelheidswaarschuwing van
verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
U activeert de deelfunctie Waarschuwing max.
snelheid als volgt:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
Road Sign Information in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
2.
Vink
Waarschuwing max. snelheid aan.
> De functie wordt geactiveerd en een kie-
zer voor de snelheidslimiet wordt getoond.
(zie de beschrijving onder "Snelheidslimiet
kiezen" in het artikel "Verkeersbordinfor-
matie met snelheidswaarschuwing en
instellingen")
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Verkeersbordinformatie met snelheidswaar-
schuwing en instellingen (p. 384)
102
Road Sign Information
103
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeelding in deze handleiding is slechts een voorbeeld.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
386
Informatie op verkeersbord met
informatie over flitspalen
Auto's met RSI
104
en Sensus Navigation* kun-
nen op het bestuurdersdisplay informatie geven
over komende flitspalen.
Flitspaalinformatie op het bestuurdersdisplay
105
.
Als de auto een gedetecteerde
snelheidslimiet overschrijdt ter-
wijl de snelheidswaarschuwing
geactiveerd is, krijgt u een
snelheidswaarschuwing als de
auto een flitspaal nadert, op
voorwaarde dat de navigatie-
kaart voor de actuele regio informatie over flit-
spalen bevat.
Zie voor meer informatie over snelheidswaar-
schuwingen in verband met flitspalen het hoofd-
stuk "Informatie op verkeersborden met snel-
heidswaarschuwing en instellingen" evenals het
hoofdstuk "Beperkingen van verkeersbordinfor-
matie".
N.B.
Om een akoestisch waarschuwingssig-
naal te krijgen bij overschrijding van de
maximumsnelheid moet
Waarschuwing
max. snelheid zijn geactiveerd en moet
de deelfunctie Audiowaarschuwing
verkeersbord in stand Aan staan. Er
wordt vervolgens een geluidswaarschu-
wing gegeven als de rijsnelheid de snel-
heid overschrijdt die RSI op het bestuur-
dersdisplay toont.
Informatie met betrekking tot flitspalen
op de navigatiekaart is niet voor alle
markten/regio's beschikbaar.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Verkeersbordinformatie met snelheidswaar-
schuwing en instellingen (p. 384)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie
(p. 386)
Beperkingen van
Verkeersbordinformatie
De verkeersbordinformatie (RSI
106
) kent moge-
lijk beperkingen in bepaalde situaties.
Voorbeelden van factoren die de RSI mogelijk
beperken zijn:
verbleekte borden
borden in een bocht
gedraaide of beschadigde borden
borden die hoog boven het wegdek hangen/
staan
borden die gedeeltelijk of geheel verscholen
of slecht geplaatst zijn
borden die geheel of gedeeltelijk zijn afge-
dekt met ijs, sneeuw en/of vuil
digitale wegenkaarten
107
die niet actueel of
onjuist zijn of geen snelheidsinformatie
108
bevatten.
104
Road Sign Information
105
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model en de markt/regio zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
387
N.B.
De RSI-functie kan sommige soorten fiets-
dragers die zijn aangesloten op de elektrische
aansluiting voor aanhangers interpreteren als
een aangekoppelde aanhanger. Op het
bestuurdersdisplay kan dan onjuiste snel-
heidsinformatie verschijnen.
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 381)
Driver Alert Control
Driver Alert Control (DAC) dient om u erop te
attenderen dat u de auto op ongecontroleerde
wijze bestuurt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid
wordt of bijna in slaap valt).
DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het
rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de
grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor
gebruik in het stadsverkeer.
De functie wordt geactiveerd bij een snelheid
hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief
zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt.
Een camera tast de zijmarkeringen van de rijbaan
af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbe-
wegingen.
Als het rijgedrag ongecontro-
leerd wordt, wordt u gewaar-
schuwd met het nevenstaande
symbool in combinatie met de
melding
Tijd voor een
pauze? op het bestuurdersdis-
play.
Als het rijgedrag niet verbeterd maar duidelijk
ongecontroleerd wordt, wordt u gewaarschuwd
met hetzelfde symbool op het bestuurdersdisplay
in combinatie met een geluidssignaal en de mel-
ding
Tijd voor een pauze.
Als Begeleiding ruststop geactiveerd is in
Sensus Navigation* bij het verschijnen van de
waarschuwing
Tijd voor een pauze, krijgt u
106
Road Sign Information
107
Bij een auto met Sensus Navigation.
108
Kaartgegevens met snelheidsinformatie zijn niet voor alle gebieden beschikbaar.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
388
tevens een suggestie voor een mogelijke locatie
om te pauzeren.
Als u uw rijgedrag niet corrigeert, krijgt u enige
tijd later opnieuw waarschuwingen.
WAARSCHUWING
Driver Alert Control is een systeem voor
aanvullende bestuurdersondersteuning
om de bestuurder te ontlasten en de rij-
veiligheid te verhogen, maar het systeem
werkt niet in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
Gebruik Driver Alert Control niet om lan-
ger te blijven rijden dan normaal, maar
plan altijd regelmatig pauzes in en zorg
ervoor dat u uitgerust bent.
Driver Alert Control ontslaat u niet van de
plicht om alert en adequaat te reageren,
zodat u de auto altijd op een veilige
manier moet blijven besturen, met inacht-
neming van een passende snelheid en
geschikte afstand tot andere weggebrui-
kers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
WAARSCHUWING
Neem een waarschuwing van Driver Alert
Control altijd serieus, omdat u bij slaperigheid
uw lichamelijke conditie vaak minder goed
kunt inschatten.
Bij een waarschuwing of een gevoel van ver-
moeidheid:
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot
stilstand om rust te houden.
Studies hebben aangetoond dat autorijden bij
vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer
als rijden onder invloed van alcohol of andere
stimulerende middelen.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control activeren/deactiveren
(p. 388)
Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij
waarschuwing van Driver Alert Control
(p. 389)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 389)
Driver Alert Control activeren/
deactiveren
De Driver Alert Control (DAC) is te activeren/
deactiveren.
Aan/Uit
Om de instellingen te wijzigen voor DAC:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Kies
My Car IntelliSafe Driver Alert
Control
.
3.
Vink
Alertheidswaarschuwing aan/uit om
DAC te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 387)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
389
Begeleiding naar parkeerplaats
kiezen bij waarschuwing van Driver
Alert Control
U kunt aangeven of
Begeleiding ruststop moet
zijn geactiveerd of gedeactiveerd.
Als de begeleiding geactiveerd is, verschijnt auto-
matisch een suggestie voor een geschikte par-
keerplaats bij een waarschuwing van DAC.
Om Begeleiding ruststop te kiezen:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Kies
My Car IntelliSafe Driver Alert
Control
.
3.
Vink
Begeleiding ruststop aan/uit om de
functie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 387)
Beperkingen van Driver Alert
Control
De Driver Alert Control (DAC) kent mogelijk
beperkingen in bepaalde situaties.
Soms kan het systeem ten onrechte waarschu-
wen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit
kan bijvoorbeeld gebeuren bij:
zijdelingse rukwinden
spoorvorming in het wegdek.
WAARSCHUWING
Soms treden er ondanks vermoeidheid geen
merkbare wijzigingen op in het rijgedrag –
zoals bij gebruik van Pilot Assist – zodat DAC
u niet waarschuwt.
Het is daarom van zeer groot belang dat u bij
de eerste tekenen van opkomende vermoeid-
heid de auto op een geschikte plek parkeert
om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag
of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd.
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 387)
Rijbaanassistent
De rijbaanassistent (LKA
109
) moet op snelwe-
gen, hoofdwegen en dergelijke het risico beper-
ken dat uw auto onbedoeld de eigen rijbaan ver-
laat.
De rijbaanassistent stuurt de auto terug in de rij-
baan en/of waarschuwt u met stuurtrillingen.
De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinter-
val 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met
goed zichtbare zijlijnen.
Op smalle wegen is de functie mogelijk niet
beschikbaar en wordt dan stand-by gezet. Als de
weg weer voldoende breed is, wordt de functie
weer beschikbaar.
Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
390
De rijbaanassistent stuurt de auto terug de rijbaan in.
De rijbaanassistent waarschuwt met stuurtrillingen
110
.
Afhankelijk van de instellingen reageert de rijbaa-
nassistent als volgt:
Sturen
111
geactiveerd: Als de auto een zijlijn
nadert, zal LKA de auto met een geringe
stuurbeweging actief terug de rijbaan in stu-
ren.
Waarsch
111
geactiveerd: Als de auto een zij-
lijn dreigt te passeren, wordt u gewaar-
schuwd met stuurtrillingen.
N.B.
Als de richtingaanwijzer aan is, biedt de rij-
baanassistent geen sturing of waarschuwing.
WAARSCHUWING
De rijbaanassistent is een systeem voor
aanvullende bestuurdersondersteuning
om de rijveiligheid te verhogen, maar het
systeem werkt niet in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
Het systeem ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
109
Lane Keeping Aid
110
De stuurtrillingen variëren; hoe langer de auto over de zijlijn rijdt, hoe langer de trillingen aanhouden.
111
Zie de rubriek "Assistentie-opties voor LKA" in de paragraaf "Rijbaanassistent activeren/deactiveren".
BESTUURDERSONDERSTEUNING
391
Rijbaanassistent grijpt niet in
De rijbaanassistent grijpt niet in scherpe binnenbochten
in.
In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent u
toe om zijlijnen te passeren zonder in te grijpen
met stuurhulp of te waarschuwen – bijvoorbeeld
bij gebruik van de richtingaanwijzers of bij het
afsnijden van bochten.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij rijbaanassistent (p. 391)
Beperkingen van rijbaanassistent (p. 392)
Rijbaanassistent activeren/deactiveren
(p. 392)
Assistentie-opties voor rijbaanassistent kie-
zen (p. 392)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent
(p. 394)
Symbolen op het bestuurdersdisplay voor de
rijbaanassistent (p. 396)
Stuurhulp bij rijbaanassistent
Een voorwaarde voor de werking van de stuur-
hulp LKA
112
is dat u uw handen aan het stuur
houdt en het systeem controleert dat voortdu-
rend.
Als u uw handen niet aan het
stuur houdt, verschijnt op het
bestuurdersdisplay het vol-
gende symbool samen met een
melding om actief te sturen:
Lane Keeping Aid Sturen
Als u dan niet actief gaat sturen, verschijnt het
symbool opnieuw in combinatie met een waar-
schuwingsgeluid en de volgende melding:
Lane Keeping Aid Stand-by tot stuur
wordt bekrachtigd
Als u dan nog geen gehoor geeft en de auto niet
actief stuurt, wordt LKA
112
stand-by gezet – het
systeem is vervolgens pas weer beschikbaar,
wanneer u de auto actief stuurt.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 389)
112
Lane Keeping Aid
BESTUURDERSONDERSTEUNING
392
Rijbaanassistent activeren/
deactiveren
De rijbaanassistent LKA
113
is optioneel: u kunt
kiezen uit Aan of Uit.
Aan/Uit
Tik op de knop Lane Keeping
Aid op het functiescherm van
het middendisplay.
GROENE knopindicatie - LKA is geactiveerd.
GRIJZE knopindicatie - LKA is gedeacti-
veerd.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 389)
Assistentie-opties voor
rijbaanassistent kiezen
U kunt kiezen wat LKA
114
moet doen, als uw
auto de eigen rijbaan verlaat.
1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendisplay.
2.
Kies bij
Modus Lane Keeping Aid wat LKA
moet doen:
Sturen - u krijgt zonder waarschuwing
stuurhulp.
Beide - u krijgt een waarschuwing én
stuurhulp.
Waarsch - u wordt alleen gewaarschuwd.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 389)
Beperkingen van rijbaanassistent
In bepaalde veeleisende situaties kan de rijbaa-
nassistent u moeilijk op de juiste manier helpen
– het wordt dan geadviseerd het systeem uit te
schakelen.
Voorbeelden daarvan:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht
wegen met onduidelijke of ontbrekende zij-
markeringen
randen of andere lijnen dan de zijmarkerin-
gen
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op grond
van oververhitting (zie het artikel "Snelheids-
afhankelijke stuurkracht").
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
113
Lane Keeping Aid
114
Lane Keeping Aid
BESTUURDERSONDERSTEUNING
393
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 389)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
394
Symbolen en meldingen voor
rijbaanassistent
Op het bestuurdersdisplay kunnen verschillende
symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien
van de rijbaanassistent LKA
115
.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Best.onderst.systeem
Beperkte functionaliteit Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
Lane Keeping Aid
Sturen
De stuurhulp van LKA werkt niet als u uw handen niet aan het stuur houdt. Houd uw han-
den aan het stuur.
Lane Keeping Aid
Stand-by tot stuur wordt bekrachtigd
LKA blijft stand-by staan totdat u de auto weer actief stuurt.
115
Lane Keeping Aid
BESTUURDERSONDERSTEUNING
395
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 389)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
396
Symbolen op het
bestuurdersdisplay voor de
rijbaanassistent
De rijbaanassistent LKA
116
wordt gevisualiseerd
met een symbool op het bestuurdersdisplay. Het
symbool is afhankelijk van de situatie.
Hier volgt een aantal voorbeel-
den van het uiterlijk van het
symbool en in welke situaties
dit verschijnt:
Beschikbaar
Beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn WIT.
Rijbaanassistent tast de ene zijlijn of beide zijlij-
nen van de rijbaan af.
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn
GRIJS.
Rijbaanassistent kan de zijlijnen van de rijbaan
niet aftasten, de snelheid is te laag of de weg is
te smal.
Aanduiding van stuurhulp/waarschuwing
Stuurhulp/waarschuwing - de zijlijnen van het symbool
zijn GEKLEURD.
De rijbaanassistent geeft aan dat het systeem
waarschuwt en/of de auto terug de rijbaan in
probeert te sturen.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 389)
116
Lane Keeping Aid
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
397
Stuurhulp bij botsgevaar
De
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
heeft tot taak het risico te helpen beperken dat
de auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat en/of
in botsing komt met een ander voertuig of een
obstakel door de auto actief terug de eigen rij-
baan in te sturen en/of een uitwijkmanoeuvre te
beginnen.
De Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
omvat drie deelfuncties:
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Na een automatische ingreep verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding dat een derge-
lijke ingreep heeft plaatsgevonden:
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
N.B.
Het is altijd aan u als bestuurder om de mate
van stuurhulp te bepalen – de auto kan het
commando nooit overnemen.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij dreigende botsing activeren/
deactiveren (p. 397)
Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij
een dreigende botsing (p. 405)
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
(p. 398)
Niveau van stuurhulp bij dreigende bermon-
gelukken (p. 398)
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
activeren/deactiveren (p. 399)
Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende
bermongelukken (p. 399)
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing
(p. 400)
Stuurhulp bij dreigende botsing met tegen-
liggers activeren/deactiveren (p. 401)
Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende
tegenliggerbotsing (p. 401)
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
(p. 402)
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing active-
ren/deactiveren* (p. 403)
Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende
staartbotsing (p. 403)
Stuurhulp bij dreigende botsing
activeren/deactiveren
De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze
Aan of Uit moet staan.
Ga als volgt te werk om de functie uit te schake-
len:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendisplay.
2.
Vink
Hulp bij het voorkomen van
aanrijdingen uit.
> Het systeem staat vervolgens uit.
N.B.
Bij deactivering van Hulp bij het
voorkomen van aanrijdingen worden alle
betrokken deelfuncties uitgeschakeld:
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Ondanks de mogelijkheid tot deactivering
wordt geadviseerd om de functie ingescha-
keld te laten, omdat deze in de meeste geval-
len de rijveiligheid verhoogt.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
398
Stuurhulp bij dreigende
bermongelukken
De deelfunctie helpt het risico beperken dat u
onbedoeld van de weg raakt door uw auto in het
gegeven geval actief weer de weg op te sturen.
De functie is in werking binnen het snelheidsbe-
reik 65-140 km/h (40-87 mph) op wegen met
duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen.
Een camera tast de zijkanten en zijmarkeringen
van de weg af. Als de auto op het punt staat om
van de weg af te rijden, wordt hij weer de weg op
gestuurd en als de stuuractie niet volstaat om de
auto op de weg te houden, wordt de remactie
ook geactiveerd.
Wanneer u de richtingaanwijzers gebruikt, biedt
het systeem echter geen assistentie in de vorm
van stuurhulp of remingrepen. En als het systeem
detecteert dat u er een actieve rijstijl op na houdt,
grijpt het systeem iets later in.
Na een automatische ingreep verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding dat een derge-
lijke ingreep heeft plaatsgevonden:
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
WAARSCHUWING
De stuurhulp bij gevaar voor bermonge-
lukken is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
Het systeem is niet in staat om barrières,
vangrails en dergelijke naast de rijbaan te
detecteren.
De stuurhulp bij gevaar voor bermonge-
lukken ontslaat u niet van de plicht om
alert en adequaat te reageren, zodat u de
auto altijd op een veilige manier moet blij-
ven besturen, met inachtneming van een
passende snelheid en geschikte afstand
tot andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Niveau van stuurhulp bij dreigende
bermongelukken
Het systeem heeft twee activeringsniveaus bij
een ingreep:
Alleen stuurhulp
Stuurhulp en remingreep
Alleen stuurhulp
Ingreep met stuurhulp.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
399
Stuurhulp en remingreep
Ingreep met stuurhulp en remingreep.
Remingrepen helpen in situaties waar stuurhulp
alleen niet voldoende is. De remkracht wordt
automatisch afgestemd op de situatie waarin een
bermongeluk dreigt.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Stuurhulp bij dreigende
bermongelukken activeren/
deactiveren
De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze
Aan of Uit moet staan.
Ga als volgt te werk om de functie uit te schake-
len:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendisplay.
2.
Vink
Hulp bij het voorkomen van
aanrijdingen uit.
> Het systeem staat vervolgens uit.
N.B.
Bij deactivering van Hulp bij het
voorkomen van aanrijdingen worden alle
betrokken deelfuncties uitgeschakeld:
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Ondanks de mogelijkheid tot deactivering
wordt geadviseerd om de functie ingescha-
keld te laten, omdat deze in de meeste geval-
len de rijveiligheid verhoogt.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Beperkingen van de stuurhulp bij
dreigende bermongelukken
In bepaalde veeleisende situaties kan het sys-
teem u moeilijk op de juiste manier helpen – het
wordt dan geadviseerd het systeem uit te scha-
kelen.
Voorbeelden daarvan:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
smalle wegen
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht
wegen met onduidelijke of ontbrekende zij-
markeringen
randen of andere lijnen dan de zijmarkerin-
gen
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op grond
van oververhitting (zie het artikel "Snelheids-
afhankelijke stuurkracht").
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
400
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
Stuurhulp bij dreigende
tegenliggerbotsing
De deelfunctie kan u helpen, als u wordt afgeleid
en niet merkt dat uw auto de rijbaan dreigt te
verlaten en op de verkeerde weghelft belandt.
De functie kan u helpen om uit te wijken naar de eigen
rijbaan.
Tegenligger
Uw auto
De functie is in werking binnen het snelheidsbe-
reik 60-140 km/h (37-87 mph) op wegen met
duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen.
Als u de rijbaan dreigt te verlaten en daarbij het
pad van een tegenligger kruist, kan het systeem
u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te
sturen.
Het systeem biedt echter geen stuurhulp bij
gebruik van de richtingaanwijzers. En als het sys-
teem detecteert dat u er een actieve rijstijl op na
houdt, grijpt het systeem iets later in.
Na een automatische ingreep verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding dat een derge-
lijke ingreep heeft plaatsgevonden:
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
WAARSCHUWING
De stuurhulp bij gevaar voor tegenligger-
botsing is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
De stuurhulp wordt alleen geactiveerd bij
een groot gevaar voor een botsing –
wacht een ingreep van het systeem
daarom nooit af.
Het systeem ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
401
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Stuurhulp bij dreigende botsing met
tegenliggers activeren/deactiveren
De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze
Aan of Uit moet staan.
Ga als volgt te werk om de functie uit te schake-
len:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendisplay.
2.
Vink
Hulp bij het voorkomen van
aanrijdingen uit.
> Het systeem staat vervolgens uit.
N.B.
Bij deactivering van Hulp bij het
voorkomen van aanrijdingen worden alle
betrokken deelfuncties uitgeschakeld:
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Ondanks de mogelijkheid tot deactivering
wordt geadviseerd om de functie ingescha-
keld te laten, omdat deze in de meeste geval-
len de rijveiligheid verhoogt.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Beperkingen van de stuurhulp bij
dreigende tegenliggerbotsing
Het systeem kent mogelijk beperkingen in de
volgende situaties, zodat bijv. niet wordt ingegre-
pen in de volgende gevallen:
bij kleinere voertuigen zoals motorfietsen
op wegen waar duidelijk zichtbare rijbaan-
markeringen ontbreken
als uw eigen auto voor het merendeel in de
aangrenzende rijbaan is belandt
buiten het snelheidsbereik 60–140 km/h
(37–87 mph)
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op grond
van oververhitting (zie het artikel "Snelheids-
afhankelijke stuurkracht").
Voorbeelden van andere lastige omstandigheden:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
smalle wegen
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht.
In deze veeleisende situaties kan het systeem u
moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt
dan geadviseerd om het systeem uit te schake-
len.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
402
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
Stuurhulp bij dreigende
staartbotsing*
Het systeem kan u helpen, als u bij een nade-
rende achterligger of een voertuig in een dode
hoek wordt afgeleid en niet merkt dat uw auto
de rijbaan dreigt te verlaten.
Het systeem kan u helpen om de auto terug de eigen
rijbaan in te sturen.
Voertuig in een dode hoek
Uw auto
Als u op het punt staat de rijbaan te verlaten met
een voertuig in een dode hoek of een snel nade-
rende achterligger in een aangrenzende rijstrook,
kan het systeem u helpen om de auto terug de
eigen rijbaan in te sturen.
Het systeem kan ook ingrijpen als u de rijbaan
bewust verlaat met geactiveerde richtingaanwij-
zer, maar een ander naderend voertuig niet
opmerkt.
De functie is in werking binnen het snelheidsbe-
reik 60-140 km/h (37-87 mph) op wegen met
duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen.
Na een automatische ingreep verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding dat een derge-
lijke ingreep heeft plaatsgevonden:
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
WAARSCHUWING
De stuurhulp bij gevaar voor staartbotsin-
gen is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
De stuurhulp wordt alleen geactiveerd bij
een groot gevaar voor een botsing –
wacht een ingreep van het systeem
daarom nooit af.
Het systeem ontslaat u niet van de plicht
om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet
blijven besturen, met inachtneming van
een passende snelheid en geschikte
afstand tot andere weggebruikers en met
respect voor de geldende verkeersregels
en -bepalingen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
403
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Stuurhulp bij dreigende
staartbotsing activeren/
deactiveren*
De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze
Aan of Uit moet staan.
Ga als volgt te werk om de functie uit te schake-
len:
1. Kies
Instellingen My Car IntelliSafe
in het hoofdscherm van het middendisplay.
2.
Vink
Hulp bij het voorkomen van
aanrijdingen uit.
> Het systeem staat vervolgens uit.
N.B.
Bij deactivering van Hulp bij het
voorkomen van aanrijdingen worden alle
betrokken deelfuncties uitgeschakeld:
Stuurhulp bij dreigende bermongelukken
Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing
Stuurhulp bij dreigende staartbotsing*
Ondanks de mogelijkheid tot deactivering
wordt geadviseerd om de functie ingescha-
keld te laten, omdat deze in de meeste geval-
len de rijveiligheid verhoogt.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Beperkingen van de stuurhulp bij
dreigende staartbotsing
Het systeem kent mogelijk beperkingen in de
volgende situaties, zodat bijv. niet wordt ingegre-
pen in de volgende gevallen:
bij kleinere voertuigen zoals motorfietsen
als uw eigen auto voor het merendeel in de
aangrenzende rijbaan is belandt
op wegen/rijstroken met onduidelijke of ont-
brekende zijmarkeringen
buiten het snelheidsbereik 60–140 km/h
(37–87 mph)
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op grond
van oververhitting (zie het artikel "Snelheids-
afhankelijke stuurkracht").
Voorbeelden van andere lastige omstandigheden:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
smalle wegen
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht.
In deze veeleisende situaties kan het systeem u
moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt
dan geadviseerd om het systeem uit te schake-
len.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
404
N.B.
Het systeem maakt gebruik van de camera-
eenheid van de auto, die een aantal alge-
mene beperkingen heeft, zie hoofdstuk
'Beperkingen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkin-
gen van de radareenheid".
Het systeem gebruikt niet alleen de gecombi-
neerde camera en radarsensor maar ook de
radarsensor achter op de auto. Deze sensor heeft
enkele beperkingen die u als bestuurder moet
kennen - zie aanvullende informatie in het artikel
"Beperkingen van BLIS".
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
405
Symbolen en meldingen voor de
stuurhulp bij een dreigende botsing
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen voor de functie.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen
Automatische ingreep
Bij activering van het systeem krijgt u een melding te zien dat het systeem ingeschakeld
is.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Stuurhulp bij botsgevaar (p. 397)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
406
Parkeerhulp*
De parkeerhulp kan u helpen bij het parkeren in
krappe ruimten door de afstand tot obstakels
aan te geven met geluidssignalen in combinatie
met grafische voorstellingen op het bestuurders-
display.
Beeldscherm met obstakelzones en sensorsectoren.
Op het middendisplay verschijnt een schemati-
sche weergave van de onderlinge posities van de
auto en eventuele obstakels.
De gemarkeerde sector geeft aan waar het
obstakel zich bevindt. De gemarkeerde sector ligt
dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand
tussen de auto en het waargenomen obstakel
kleiner is.
Hoe korter de afstand tot het obstakel, des te
korter op elkaar klinken de signalen. Wanneer u
ondertussen het audiosysteem beluistert, wordt
het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij obstakels voor en naast de auto worden er
zolang de auto rijdt geluidssignalen gegeven,
maar deze geluidssignalen verdwijnen wanneer
de auto zo'n 2 seconden stilstaat. Bij obstakels
achter de auto blijven de geluidssignalen ook
klinken, wanneer de auto stilstaat.
Wanneer de auto een obstakel voor of achter de
auto tot op minder dan 30 cm (1 ft) is genaderd,
bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken
toon en is de sensorsector die het dichtst bij het
autosymbool ligt geheel gevuld.
Het volume van de parkeerhulp is als het geluids-
signaal klinkt aan te passen met de [>II]-knop op
de middenconsole. U kunt het volume ook aan-
passen met de menu-optie
Instellingen in het
hoofdmenu.
N.B.
Geluidssignalen worden alleen gegeven
voor obstakels die zich op direct op het
traject van de auto bevinden.
WAARSCHUWING
De parkeerhulp is een systeem voor aan-
vullende bestuurdersondersteuning om
de bestuurder te ontlasten en de rijveilig-
heid te verhogen, maar het systeem werkt
niet in alle verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken
van de parkeerhulpsensoren zitten, zal
het systeem ze niet kunnen ontdekken.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
De parkeerhulp ontslaat u niet van de
plicht om alert en adequaat te reageren,
zodat u de auto altijd op een veilige
manier moet blijven besturen, met inacht-
neming van een passende snelheid en
geschikte afstand tot andere weggebrui-
kers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zij-
kanten (p. 407)
Parkeerhulp activeren/deactiveren (p. 408)
Beperkingen van parkeerhulp (p. 408)
Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulp
(p. 409)
Symbolen en meldingen voor parkeerhulp
(p. 410)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
407
Parkeerhulp aan voorzijde,
achterzijde en zijkanten
De parkeerhulp hanteert verschillende parame-
ters afhankelijk van de kant van de auto die een
obstakel nadert.
Achterzijde
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Als de auto in zijn vrij achteruitrolt of wanneer u
de keuzehendel in de stand voor achteruitrijden
zet, worden de sensoren aan de achterzijde
geactiveerd.
Het meetgebied reikt tot zo'n 1,5 meter (5 ft)
achter de auto.
Bij het achteruitrijden met een aanhangwagen
achter de auto wordt de parkeerhulp automatisch
gedeactiveerd.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger
achter de auto of een fietsdrager op de trek-
haak – zonder een originele aanhangerkabel
van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk
handmatig uitschakelen om te voorkomen dat
de sensoren erop reageren.
Aan de zijkanten
De zijsensoren van de parkeerhulp worden bij het
starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze
zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h
(6 mph).
Het meetgebied reikt tot zo'n 30 cm (1 ft) naast
de zijkanten. Bij detectie van obstakels aan de zij-
kant komen de geluidssignalen uit de luidspre-
kers aan de zijkant.
Naar voren
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De voorsensoren van de parkeerhulp worden bij
het starten van de motor automatisch geacti-
veerd. De voorsensoren zijn actief bij snelheden
lager dan 10 km/h (6 mph).
Het meetgebied reikt tot zo’n 80 cm (2,5 ft) voor
de auto.
N.B.
De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wanneer
u de parkeerrem aanzet of als u bij een auto
met automatische versnellingsbak de keuze-
hendel in stand P zet.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
408
BELANGRIJK
Bij montage van verstralers: Let erop dat deze
de sensoren niet mogen hinderen - de ver-
stralers kunnen dan als obstakel worden
gezien.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 406)
Parkeerhulp activeren/deactiveren
De parkeerhulp is te activeren/deactiveren.
Aan/Uit
De voor- en zijsensoren van de parkeerhulp wor-
den automatisch geactiveerd bij het starten van
de motor - de achtersensoren als de auto achter-
uitrolt of als de achteruitversnelling wordt gese-
lecteerd.
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Parkeerhulp op het func-
tiescherm.
> Parkeerhulp wordt geactiveerd/gedeacti-
veerd, in de knop verschijnt een groene/
grijze indicatie.
Bij een auto met parkeerhulpcamera is de par-
keerhulp ook te activeren/deactiveren via het
desbetreffende camerascherm.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 406)
Beperkingen van parkeerhulp
De parkeerhulp is niet in staat om in alle situaties
alles te registreren, zodat er soms beperkingen
gelden voor de werking.
Als bestuurder dient u rekening te houden met
de volgende beperkingen van de parkeerhulp:
WAARSCHUWING
Wees bij het verschijnen
van dit symbool extra voor-
zichtig tijdens het achteruit-
rijden met een gemon-
teerde aanhangwagen,
fietsdrager of iets dergelijks
die is aangesloten op het
elektrische systeem van de auto.
Het symbool geeft aan dat de parkeerhulp-
sensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat
deze niet waarschuwen voor eventuele obsta-
kels.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
409
BELANGRIJK
Obstakels zoals kettingen, smalle glanzende
palen of lage obstakels kunnen "afgescha-
duwd" worden en worden in dat geval tijdelijk
niet geregistreerd door de sensoren – het
onderbroken geluidssignaal kan dan plotse-
ling wegvallen in plaats van over te gaan in
het verwachte ononderbroken geluidssignaal.
De sensoren kunnen geen hoge obstakels
ontdekken, zoals uitstekende laadperrons.
Wees in dergelijke gevallen extra voor-
zichtig en bedien/verrijd de auto erg
langzaam of breek de parkeermanoeuvre
af – er bestaat groot gevaar voor materi-
ele schade aan de auto of de omgeving,
aangezien de informatie afkomstig van de
sensoren in dergelijke situaties niet altijd
betrouwbaar is.
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan het par-
keerhulpsysteem ten onrechte waarschu-
wingssignalen afgeven onder invloed van
externe geluidsbronnen met ultrasone
geluidssignalen van dezelfde frequentie als
de sensoren van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn cla-
xons, natte banden op asfalt, pneumatische
remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen et
cetera.
N.B.
Wanneer het elektrische systeem van de auto
is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de
uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend
bij het meten van de afstand tot obstakels
achter de auto.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 406)
Aanbevolen onderhoud van de
parkeerhulp
De parkeerhulp werkt alleen optimaal, wanneer u
de bijbehorende sensoren regelmatig reinigt met
water en autoshampoo.
Positie van de sensoren
117
.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
aanleiding geven tot onterechte waarschu-
wingssignalen, tot systeembeperkingen of
ervoor zorgen dat het systeem niet meer
werkt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 406)
117
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
410
Symbolen en meldingen voor
parkeerhulp
Op het bestuurders- en /of middendisplay ver-
schijnen mogelijk symbolen en meldingen voor
de parkeerhulp.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschuwings-
signalen voor obstakels/voorwerpen verschijnen.
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken
vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de
storing zo spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 406)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
411
Parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera kan u helpen bij het par-
keren in krappe ruimten door obstakels weer te
geven met camerabeelden en grafische voorstel-
lingen op het middendisplay.
De parkeerhulpcamera is een hulpsysteem dat
automatisch wordt geactiveerd bij inschakeling
van de achteruitversnelling of handmatig via het
middendisplay.
Voorbeeld van cameraweergave
118
.
Zoomen
119
- in-/uitzoomen
360°-beeld* - alle camera's activeren/deac-
tiveren
PAS* - parkeerhulp activeren/deactiveren
Lijnen - hulplijnen activeren/deactiveren
Trekhaak* - hulplijn voor trekhaak activeren/
deactiveren*
120
CTA* - Cross Traffic Alert activeren/deacti-
veren
WAARSCHUWING
De parkeerhulpcamera is een systeem
voor aanvullende bestuurdersondersteu-
ning om de bestuurder te ontlasten en de
rijveiligheid te verhogen, maar het sys-
teem werkt niet in alle verkeers-, weers-
en wegomstandigheden.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken
van de parkeerhulpcamera's zitten, zal het
systeem ze niet kunnen ontdekken.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
Voorwerpen/obstakels kunnen dichter bij
de auto zijn dan ze lijken op het beeld-
scherm.
De parkeerhulpcamera's ontslaan u niet
van de plicht om alert en adequaat te rea-
geren, zodat u de auto altijd op een vei-
lige manier moet blijven besturen, met
inachtneming van een passende snelheid
en geschikte afstand tot andere wegge-
bruikers en met respect voor de geldende
verkeersregels en -bepalingen.
118
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
119
Bij het inzoomen doven de hulplijnen.
120
Niet op alle markten beschikbaar.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
412
Gerelateerde informatie
Camera-aanzichten van de parkeerhulpca-
mera's (p. 412)
Hulplijnen voor parkeerhulpcamera (p. 414)
Sensorveld van parkeerhulp voor parkeer-
hulpcamera (p. 416)
Parkeerhulpcamera starten (p. 416)
Beperkingen van parkeerhulpcamera
(p. 417)
Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulp-
camera (p. 418)
Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulp-
camera (p. 418)
Symbolen en meldingen voor de parkeer-
hulpcamera (p. 419)
Camera-aanzichten van de
parkeerhulpcamera's
De functie kan een gecombineerde 360°-aan-
zicht tonen én een afzonderlijk aanzicht voor de
vier camera's: achter, voor, links of rechts.
360°-aanzicht*
"Blikveld" van de parkeerhulpcamera's en hun approxi-
matieve dekkingsgebieden.
De functie 360°-beeld activeert alle parkeer-
hulpcamera's waarna alle vier de zijden van de
auto gelijktijdig op het middendisplay verschijnen,
zodat u bij manoeuvreren op lage snelheden kunt
zien wat er zich rond de auto bevindt.
Vanuit het 360°-aanzicht is ieder camera-aan-
zicht apart te activeren:
Tik op het display voor het "blikveld" van de
gewenste camera, bijvoorbeeld op het
gebied voor/boven de frontcamera.
Het camerasymbool in het
autosymbool op het middendis-
play geeft aan welke camera
actief is.
Als de auto tevens is uitgerust
met
Parkeerhulpsysteem*
wordt de afstand tot gedetecteerde obstakels
aangeduid met velden in verschillende kleuren.
De camera's zijn automatisch of handmatig te
activeren - zie de paragraaf "Parkeerhulpcamera
starten".
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
413
Achterzijde
De achtercamera
121
zit boven de kentekenplaat.
De camera beslaat een breed gebied achter de
auto. Bij bepaalde modellen is ook een deel van
de achterbumper zichtbaar plus een eventuele
trekhaak.
Voorwerpen op het middendisplay lijken mogelijk
over te hellen – dit is volkomen normaal.
Naar voren
De parkeerhulpcamera
122
aan de voorzijde zit in de
grille.
De frontcamera kan handig zijn bij het invoegen
vanuit een oprit waarbij het zicht naar beide zij-
den bijvoorbeeld door heggen beperkt is. De
camera is actief bij snelheden tot 25 km/h
(16 mph) – bij hogere snelheden wordt de front-
camera uitgeschakeld.
Als de rijsnelheid een waarde van 50 km/h
(30 mph) niet bereikt en binnen 1 minuut na uit-
schakeling van de frontcamera daalt tot onder
22 km/h (14 mph), wordt de camera opnieuw
geactiveerd.
Naar zijkanten
De zijcamera's
122
zitten in beide buitenspiegels.
De zijcamera's kunnen weergeven wat er zich
aan de desbetreffende zijde naast de auto
bevindt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
121
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
122
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
414
Hulplijnen voor parkeerhulpcamera
De parkeerhulpcamera's geeft met lijnen op het
beeldscherm aan waar de auto zich ten opzichte
van de omgeving bevindt.
Voorbeeld
123
van hulplijnen.
De hulplijnen geeft de denkbeeldige baan van de
contouren van de auto aan bij de actuele stuur-
uitslag - dit vereenvoudigt het achteruit insteken,
achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen
van aanhangwagens.
De lijnen op het scherm worden geprojecteerd
als stonden ze op de grond achter de auto. De lij-
nen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruit-
slag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien
welke baan de auto zal nemen.
De hulplijnen zijn inclusief de uitstekende delen
van de auto, zoals de trekhaak, buitenspiegels en
hoeken.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhan-
ger/caravan geven de hulplijnen op het
beeldscherm de baan van de auto aan –
niet die van de aanhanger/caravan.
Er verschijnen geen hulplijnen op het
beeldscherm, wanneer er een aanhanger
is aangesloten op het elektrische sys-
teem van de auto.
Er verschijnen geen hulplijnen bij het
inzoomen.
BELANGRIJK
Let erop dat op het beeldscherm alleen
het gebied achter de auto wordt weerge-
geven, als u voor de achteruitkijkcamera
hebt gekozen – let in dat geval goed op
de zijkanten en voorkant van de auto
wanneer u tijdens het achteruitrijden het
stuurwiel verdraait.
Hetzelfde geldt ook omgekeerd – let op
wat er met de achterste delen van de
auto gebeurt als u de frontcamera hebt
gekozen.
De hulplijnen geven het kortste traject
aan – let er daarom extra goed op dat u
met de zijkanten van de auto nergens
tegen aankomt of overheen rijdt, als u bij
vooruitrijden aan het stuur draait of met
de voorkant van de auto nergens tegen
aankomt of overheen rijdt, als u bij ach-
teruitrijden aan het stuur draait.
123
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
415
Hulplijnen in 360°-aanzicht*
360°-aanzicht met hulplijnen
123
.
Met 360°-aanzicht worden - afhankelijk van de
rijrichting - achter, voor en aan de zijkant van de
auto hulplijnen getoond:
Bij vooruitrijden: Frontlijnen
Bij achteruitrijden: Zijlijnen en achteruitrijlij-
nen.
Als de voor- of achtercamera gekozen is, worden
de hulplijnen onafhankelijk van de rijrichting
weergegeven.
Als een zijcamera gekozen is, worden hulplijnen
alleen weergegeven als er achteruit gereden
wordt.
Hulplijn voor trekhaak*
Trekhaak met hulplijn
123
.
Trekhaak - hulplijn voor trekhaak activeren.
Zoomen - in-/uitzoomen.
De camera leent zich bij uitstek voor het aankop-
pelen van een aanhangwagen door de weergave
van een hulplijn voor de virtuele "baan" van de
trekhaak naar de aanhangwagen.
1.
Druk op
Trekhaak (1).
> De hulplijn voor het vermoedelijk traject
van de trekhaak wordt getoond, terwijl de
hulplijnen van de auto tegelijkertijd
gedoofd worden.
Er zijn niet tegelijkertijd hulplijnen weer te
geven voor de auto en de trekhaak.
2.
Druk op
Zoomen (2) als u nauwkeurig moet
manoeuvreren.
> Er wordt ingezoomd op de camerabeel-
den.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
123
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
416
Sensorveld van parkeerhulp voor
parkeerhulpcamera
Als de auto uitgerust is met Parkeerhulp wordt
voor iedere sensor die een obstakel waarneemt
de afstand met gekleurde velden in 360°-aan-
zicht weergegeven.
Sensorveld achteruit en vooruit
Het beeldscherm toont de gekleurde sensorvelden op
het autosymbool
124
.
De kleur van de velden voor de sensoren achter-
uit en vooruit verandert als de afstand tot het
obstakel kleiner wordt - van geel, via oranje naar
rood.
Veldkleur achteruit
en vooruit
Afstand in meter (feet)
Oranje 0,6-1,5 (2,0-4,9)
Oranje 0,4-0,6 (1,3-2,0)
Rood 0-0,4 (0-1,3)
Sensorvelden naar de zijkanten
De zijvelden worden uitsluitend weergegeven met
de kleur oranje.
Veldkleur zijkanten Afstand in meter (feet)
Oranje 0-0,3 (0-1,0)
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
Parkeerhulpcamera starten
De parkeerhulpcamera start automatisch bij
inschakeling van de achteruitversnelling of hand-
matig bij het bedienen van een van de functiek-
noppen van het middendisplay.
Camera-aanzicht tijdens het
achteruitrijden
Bij inschakeling van de achteruitversnelling ver-
schijnt het 360°-aanzicht als dit aanzicht of een
van de zijaanzichten het laatst gebruikte aanzicht
was, zo niet dan verschijnt het achteraanzicht.
Aanzicht bij handmatige inschakeling
van de camera
Start de parkeerhulpcamera
met deze knop op het functie-
scherm van het middendisplay.
Op het display verschijnt
daarna in eerste instantie het
laatst gebruikte camera-aan-
zicht. Na iedere nieuwe motorstart wordt een eer-
der weergegeven zijaanzicht vervangen door een
360°-aanzicht en een eerder getoond ingezoomd
achteraanzicht wordt vervangen door een stan-
daardachteraanzicht.
Camera automatisch deactiveren
Het vooraanzicht dooft bij 25 km/h (16 mph) om
u niet af te leiden – het vooraanzicht wordt bij
een snelheid van 22 km/h (14 mph) binnen
124
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
417
1 minuut opnieuw geactiveerd, op voorwaarde
dat u niet sneller rijdt dan 50 km/h (31 mph).
De overige camera-aanzichten doven bij 15 km/h
(9 mph) en worden niet opnieuw geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
Beperkingen van
parkeerhulpcamera
De parkeerhulpcamera is niet in staat om in alle
situaties alles te registreren, zodat er mogelijke
beperkingen gelden voor de werking.
Als bestuurder dient u rekening te houden met
de volgende beperkingen van de parkeerhulpca-
mera:
WAARSCHUWING
Wees bij het verschijnen
van dit symbool extra voor-
zichtig tijdens het achteruit-
rijden met een gemon-
teerde aanhangwagen,
fietsdrager of iets dergelijks
die is aangesloten op het
elektrische systeem van de auto.
Het symbool geeft aan dat de parkeerhulp-
sensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat
deze niet waarschuwen voor eventuele obsta-
kels.
N.B.
Fietsdragers of andere accessoires achter op
de auto kunnen het blikveld van de camera
blokkeren.
Dode hoeken
Er zitten "dode" hoeken tussen de blikvelden van de
camera's.
In het 360°-aanzicht kunnen obstakels/voorwer-
pen "verdwijnen" in de overgangen tussen de
afzonderlijke camera's.
WAARSCHUWING
Ook als de dode hoeken op het scherm rela-
tief klein ogen dient u erop te letten dat de
verborgen gebieden in werkelijkheid dusdanig
groot kunnen zijn dat obstakels mogelijk pas
worden geregistreerd, wanneer de auto de
obstakels zeer dicht genaderd is.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
418
Defecte camera
Als een camerasector zwart
blijft en het nevenstaande sym-
bool bevat, betekent dit dat de
desbetreffende camera defect
is.
Hieronder een voorbeeld.
De linker camera van de auto is defect.
Zwarte camerasector
Ook in de volgende gevallen blijft de desbetref-
fende camerasector zwart, zij het zonder het
symbool voor een defecte camera:
geopend portier
geopende achterklep
ingeklapte buitenspiegel.
Lichtomstandigheden
De cameraweergave wordt automatisch aange-
past aan de heersende lichtomstandigheden. Dit
kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat
kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft.
Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk
een slechtere beeldkwaliteit op.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
Aanbevolen onderhoud van de
parkeerhulpcamera
De parkeerhulpcamera's bij de kentekenplaat-
houder achterop, de frontgrille en in de beide
buitenspiegels vergen enige vorm van onder-
houd.
Maak cameralenzen regelmatig schoon met lauw
water en autoshampoo. Wees voorzichtig zodat er
geen krassen op de lens komen.
N.B.
Houd voor optimale werking de cameralens
vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van
belang in slechte lichtomstandigheden.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
419
Symbolen en meldingen voor de
parkeerhulpcamera
Op het bestuurders- en /of middendisplay ver-
schijnen mogelijk symbolen en meldingen voor
de parkeerhulpcamera.
In de volgende tabel staan voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschuwings-
signalen en veldmarkeringen voor obstakels/voorwerpen verschijnen.
De camera is defect.
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonma-
ken vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de sto-
ring zo spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 411)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
420
Actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (PAP
125
) helpt u bij het
in- en uitparkeren.
PAP controleert eerst of een plek groot genoeg
is en stuurt de auto vervolgens de plek in.
Op het middendisplay wordt met symbolen, grafi-
sche voorstellingen en teksten aangegeven wat u
wanneer moet doen.
WAARSCHUWING
PAP is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de
bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid
te verhogen, maar het systeem werkt niet
in alle verkeers-, weers- en wegomstan-
digheden.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
PAP ontslaat u niet van de plicht om alert
en adequaat te reageren, zodat u de auto
altijd op een veilige manier moet blijven
besturen, met inachtneming van een pas-
sende snelheid en geschikte afstand tot
andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
N.B.
PAP meet de ruimte en stuurt de auto – aan
u de taak om:
goed op de omgeving rond de auto te let-
ten
de instructies op het middendisplay op te
volgen
te schakelen (achteruit/vooruit) – er klikt
een "belsignaal", wanneer u moet scha-
kelen
de snelheid te regelen en daarbij een vei-
lige snelheid aan te houden
te remmen en de auto tot stilstand te
brengen.
Gerelateerde informatie
Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp
(p. 420)
Inparkeren met actieve parkeerhulp (p. 421)
Uitparkeren met actieve parkeerhulp
(p. 424)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 425)
Aanbevolen onderhoud van de actieve par-
keerhulp (p. 427)
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
(p. 428)
Parkeervarianten bij actieve
parkeerhulp
De actieve parkeerhulp PAP
126
is te gebruiken
bij de volgende parkeervarianten.
Fileparkeren
Principe voor fileparkeren of achteruit insteken.
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden van het
vak geparkeerd door voor-/achteruit te rijden.
Met
Uitparkeren kan een parallel geparkeerde
auto ook hulp krijgen van PAP om een parkeer-
vak te verlaten - zie de rubriek "Uit een parkeer-
vak rijden" in artikel "Inparkeren met actieve par-
keerhulp".
125
Park Assist Pilot
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
421
Achteruit insteken
Principe voor (achteruit) insteken.
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit/vooruit het parkeer-
vak in gestuurd en netjes in het midden
geparkeerd door voor-/achteruit te rijden.
N.B.
Een haaks geparkeerde auto kan niet met
behulp van de PAP-functie
Uitparkeren een
parkeervak verlaten - die functie is alleen te
gebruiken voor een parallel geparkeerde auto.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
Inparkeren met actieve parkeerhulp
De actieve parkeerhulp (PAP
127
) helpt u in drie
fasen bij het parkeren. De functie kan u ook hel-
pen om uit een parkeervak te rijden.
N.B.
PAP meet de ruimte en stuurt de auto – aan
u de taak om:
goed op de omgeving rond de auto te let-
ten
de instructies op het middendisplay op te
volgen
te schakelen (achteruit/vooruit) – er klikt
een "belsignaal", wanneer u moet scha-
kelen
de snelheid te regelen en daarbij een vei-
lige snelheid aan te houden
te remmen en de auto tot stilstand te
brengen.
Symbolen, grafische voorstellingen en/of teksten
op het middendisplay geven aan, wanneer u iets
moet doen.
PAP is te activeren als na het starten van de
motor aan de volgende criteria is voldaan:
Er is geen aanhangwagen aan de auto
gekoppeld
De snelheid moet lager zijn dan 30 km/h
(20 mph).
N.B.
De afstand tussen de auto en parkeervakken
moet 0,5–1,5 meter (1,6–5,0 ft) bedragen,
wanneer PAP de omgeving aftast op zoek
naar een passende parkeerplek.
Parkeren
PAP parkeert de auto aan de hand van de vol-
gende deelmomenten:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden van het
vak geparkeerd - het systeem kan u vragen
om te schakelen.
126
Park Assist Pilot
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
422
Parkeervakken zoeken en meten
De functie is te activeren op
het functiescherm van het mid-
dendisplay.
Deze is ook bereikbaar vanuit
de camerabeelden.
Principe voor fileparkeren.
Principe voor (achteruit) insteken.
U doet dat als volgt:
1. Rijd maximaal 30 km/h (20 mph) voordat u
gaat fileparkeren of maximaal 20 km/h
(12 mph) voordat u achteruit gaat insteken.
2.
Tik op de knop
Inparkeren in het functie-
scherm of in het camerascherm.
> PAP zoekt een parkeervak en meet of dit
vak groot genoeg is.
3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het
beeld en de melding op het middendisplay u
vertellen dat er een geschikte parkeerplaats
gevonden is.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4.
Kies
Fileparkeren of Haaks parkeren en
schakel in de achteruit.
N.B.
PAP zoekt een geschikte ruimte om te parke-
ren, geeft instructies en parkeert de auto aan
de passagierskant in. Desgewenst kunt u de
auto ook aan de bestuurderszijde van de
straat parkeren:
Schakel de richtingaanwijzers aan de
bestuurderszijde in, waarna het systeem
een geschikte parkeerplek aan deze kant
van de straat zoekt.
127
Park Assist Pilot
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
423
Achteruit inparkeren
Fileparkeren.
Achteruit insteken.
Doe het volgende om de auto achteruit in te par-
keren:
1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en
schakel de achteruitversnelling in.
2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en
raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller
dan zo'n 7 km/h (4 mph).
3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het
beeld en de melding op het middendisplay u
hiertoe verzoeken.
N.B.
Houd uw handen weg van het stuurwiel
als de PAP-functie is geactiveerd.
Let erop dat het stuurwiel niet door iets
wordt gehinderd en vrij kan draaien.
Wacht voor het beste resultaat totdat het
stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achter-
uit/vooruit rijdt.
Auto netjes in het midden van het
parkeervak parkeren
Fileparkeren.
Achteruit insteken.
U doet dat als volgt:
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
424
1.
Zet de keuzehendel in stand D. Wacht totdat
het stuur gedraaid is en rijd langzaam vooruit.
2. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het
beeld en de melding op het middendisplay u
hiertoe verzoeken.
3. Schakel in de achteruit en rijd langzaam ach-
teruit.
4. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het
beeld en de melding op het middendisplay u
hiertoe verzoeken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd,
waarna met grafische voorstellingen en een mel-
ding wordt aangegeven dat het insteken is afge-
rond. U moet mogelijk later corrigeren - alleen u
kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd
staat.
BELANGRIJK
De waarschuwingsafstand is korter, wanneer
de sensoren worden gebruikt door PAP dan
wanneer Park Assist de sensoren gebruikt.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
Uitparkeren met actieve
parkeerhulp
De functie
Uitparkeren kan u helpen om een
parkeervak uit te rijden.
N.B.
Het verlaten van een parkeervak met
Uitparkeren is alleen bestemd voor een
parallel geparkeerde auto - het systeem werkt
niet voor een haaks geparkeerde auto.
De functie Uitparkeren is te
activeren in het functiescherm
op het middendisplay of in het
camerascherm.
U doet dat als volgt:
1.
Tik op de knop
Uitparkeren in het functie-
scherm of in het camerascherm.
2. Geef met de richtingaanwijzer aan in welke
richting de auto het parkeervak moet verla-
ten.
3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het
beeld en de melding op het middendisplay u
hiertoe verzoeken. Volg de instructies op
dezelfde manier als bij de parkeerprocedure.
Let erop dat het stuur kan "terugveren" bij het
uitschakelen van de functie. U moet dan mogelijk
het stuur terugdraaien tot de maximale stuuruit-
slag om uit het parkeervak te kunnen rijden.
Als PAP oordeelt dat u zonder extra manoeuvres
kunt uitparkeren, wordt de functie uitgeschakeld,
ook al denkt u misschien dat de auto nog in het
parkeervak staat.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire.
425
Beperkingen van de Actieve
parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp PAP
128
is niet in staat
om in alle situaties alles te registreren, zodat er
mogelijke beperkingen gelden voor de werking.
WAARSCHUWING
PAP is een systeem voor aanvullende
bestuurdersondersteuning om de
bestuurder te ontlasten, maar het sys-
teem werkt niet in alle verkeers-, weers-
en wegomstandigheden.
Let daarom in het bijzonder op mensen
en dieren in de buurt van de auto.
Let erop dat de voorkant van de auto tij-
dens het parkeren kan uitzwenken naar
het tegemoetkomende verkeer.
Voorwerpen boven het detectiegebied
van de sensoren worden niet meegeno-
men bij het berekenen van de parkeerma-
noeuvre, waardoor PAP mogelijk te vroeg
het parkeervak indraait – vermijd daarom
parkeervakken met dergelijke hoge voor-
werpen.
PAP ontslaat u niet van de plicht om alert
en adequaat te reageren, zodat u de auto
altijd op een veilige manier moet blijven
besturen, met inachtneming van een pas-
sende snelheid en geschikte afstand tot
andere weggebruikers en met respect
voor de geldende verkeersregels en -
bepalingen.
Als bestuurder dient u rekening te houden met
de volgende beperkingen van de actieve parkeer-
hulp:
Parkeren afbreken
Een parkeerprocedure wordt afgebroken:
als u het stuurwiel aanraakt
als u te snel met de auto rijdt – sneller dan
7 km/h (4 mph)
als u op
Annuleren op het middendisplay
drukt
bij een ingreep van het antiblokkeerremsys-
teem of de elektronische stabiliteitsregeling,
bijvoorbeeld als een wiel geen grip meer
heeft bij een glad wegdek
als de stuurbekrachtiging met een beperkt
vermogen werkt – zoals bij koeling op grond
van oververhitting (zie het artikel "Snelheids-
afhankelijke stuurkracht").
In voorkomende gevallen laat een melding op het
middendisplay u weten waarom de parkeerproce-
dure is afgebroken.
128
Park Assist Pilot
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
426
BELANGRIJK
Onder bepaalde omstandigheden kan PAP
geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan
zijn dat de sensoren worden verstoord door
externe geluidsbronnen, die dezelfde ultra-
soonfrequenties afgeven als waar het sys-
teem mee werkt.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a.
claxons, natte banden op asfalt, pneumati-
sche remmen en uitlaatgeluid van motorfiet-
sen.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken,
neemt de functie af en kan meten onmogelijk
worden gemaakt.
Uw verantwoordelijkheid
Vergeet niet dat PAP een hulpmiddel is en geen
onfeilbaar en volautomatisch systeem. Wees
daarom altijd voorbereid om de parkeerma-
noeuvre te onderbreken.
Er zijn ook een paar details waar u bij het parke-
ren op moet letten, bijvoorbeeld:
U moet altijd bepalen of het vak dat PAP
voorstelt zich leent om in te parkeren.
Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of
een reservewiel hebt gemonteerd.
Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto
uitsteekt.
Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden
dat het parkeervak niet op een juiste manier
wordt gemeten.
Tijdens het zoeken en meten van parkeer-
vakken kan PAP obstakels die diep in een
parkeervak liggen over het hoofd zien.
In smalle straten zijn niet altijd parkeervakken
te vinden, omdat er mogelijk te weinig ruimte
voor manoeuvreren is.
Gebruik goedgekeurde banden
129
met de
juiste bandenspanning - dit is van invloed op
de parkeermogelijkheden van PAP.
PAP gaat uit van de onderlinge positie van
de geparkeerde voertuigen – als deze onge-
lukkig geparkeerd staan, kunnen de banden
en velgen van uw auto beschadigd raken bij
contact met de stoeprand.
Haakse parkeervakken kunnen worden
gemist of ten onrechte worden gedetecteerd,
als een geparkeerde auto meer uitsteekt dan
de andere geparkeerde auto's.
PAP is bedoeld voor inparkeren in rechte
straatgedeelten – niet in straatgedeelten met
sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg
daarom dat de auto naast het parkeervak
staat, wanneer PAP de beschikbare ruimte
meet.
BELANGRIJK
Bij montage van een andere goedgekeurde
maat velgen en/of banden kan de omtrek van
de banden veranderen, zodat de PAP-para-
meters mogelijk moeten worden bijgewerkt.
Informeer bij een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 288)
129
Met ‘goedgekeurde banden’ wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
427
Aanbevolen onderhoud van de
actieve parkeerhulp
De actieve parkeerhulp PAP
130
werkt alleen
optimaal, wanneer u de bijbehorende sensoren
regelmatig reinigt met water en autoshampoo.
Positie van de sensoren
131
.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
aanleiding geven tot onterechte waarschu-
wingssignalen, tot systeembeperkingen of
ervoor zorgen dat het systeem niet meer
werkt.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
130
Park Assist Pilot
131
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
428
Meldingen voor Actieve
parkeerhulp*
Op het bestuurders- en /of middendisplay ver-
schijnen mogelijk meldingen voor de actieve par-
keerhulp PAP
132
.
In de volgende tabel staan voorbeelden.
Melding Betekenis
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo
spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-
ken op de
-knop in het midden van de rech-
ter stuurknoppenset.
Doe het volgende, als de melding blijft staan:
Neem contact op met een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 420)
132
Park Assist Pilot
STARTEN EN RIJDEN
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
430
Motor starten
De auto wordt gestart met de startknop op de
tunnelconsole als de transpondersleutel zich in
het interieur bevindt.
De startknop op de tunnelconsole.
WAARSCHUWING
Vóór het starten:
Doe de veiligheidsgordel om.
Stel stoel, stuur en spiegels in.
Zorg ervoor dat het rempedaal volledig
kan worden ingetrapt.
U gebruikt de transpondersleutel zelf niet bij het
starten van de auto, omdat de auto is uitgerust
met ondersteuning voor starten zonder sleutel
(passief startsysteem).
Om de auto te starten:
1. Controleer of de transpondersleutel in de
auto aanwezig is. Voor auto's met passieve
start moet de sleutel zich voor in het interieur
bevinden. Met de optie passieve vergrende-
ling/ontgrendeling* van de auto is het vol-
doende dat de transpondersleutel zich
ergens in de auto bevindt.
2. Houd het rempedaal volledig ingetrapt
1
. Bij
een auto met een automatische versnellings-
bak moet u ervoor zorgen dat u schakelstand
P of N hebt gekozen. Zorg er bij auto's met
een handgeschakelde versnellingsbak voor
dat de schakelhendel in de neutraalstand
staat of dat u het koppelingspedaal bedient.
3. Draai de startknop rechtsom en laat de knop
weer los. De knop veert automatisch terug
naar de uitgangspositie.
N.B.
Bij auto's met een dieselmotor slaat de motor
mogelijk met enige vertraging aan.
Bij het starten van de motor blijft de startmotor
draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de
beveiliging tegen oververhitting in werking treedt.
Positie back-uplezer in de tunnelconsole.
Als bij het starten de melding Sleutel niet
gevonden op het bestuurdersdisplay verschijnt,
plaats dan de transpondersleutel in de buurt van
de back-uplezer. Doe vervolgens een nieuwe
startpoging.
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels,
metalen voorwerpen of elektronische appara-
ten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops
of laders) in de back-uplezer liggen, wanneer
u de transpondersleutel in de back-uplezer
plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de
back-uplezer bevinden, kunnen deze elkaar
storen.
1
Als de auto rolt, kunt u de motor starten door de startknop rechtsom te draaien.
STARTEN EN RIJDEN
}}
431
BELANGRIJK
Als de motor na 3 pogingen niet gestart is,
wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe
poging doet. Het startvermogen neemt toe
als de startaccu zich kan herstellen.
WAARSCHUWING
Haal nooit de transpondersleutel uit de auto
tijdens rijden of slepen.
WAARSCHUWING
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
transpondersleutel mee en zorg dat het elek-
trische systeem van de auto in contactslot-
stand 0 staat – vooral als er kinderen in de
auto achterblijven.
N.B.
Voor bepaalde motortypen kan het stationaire
toerental bij een koude start duidelijk hoger
dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaat-
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de
normale bedrijfstemperatuur te krijgen waar-
door de uitlaatgasemissies afnemen en het
milieu wordt ontzien.
Gerelateerde informatie
Auto afzetten (p. 431)
Contactslotstanden (p. 432)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Starthulp met andere accu (p. 484)
Contactslotstand kiezen (p. 433)
Auto afzetten
U zet de auto af met de startknop op de tunnel-
console.
De startknop op de tunnelconsole.
Om de auto af te zetten:
Draai de startknop rechtsom en laat de knop
weer los – de auto wordt afgezet. De knop
veert automatisch terug naar de uitgangspo-
sitie.
Als de keuzehendel bij een auto met een auto-
matische versnellingsbak niet in stand P staat of
als de auto rijdt:
Draai de startknop rechtsom en houd de
knop in deze stand vast totdat de auto wordt
afgezet.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
432
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 430)
Contactslotstanden (p. 432)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Starthulp met andere accu (p. 484)
Contactslotstand kiezen (p. 433)
Contactslotstanden
Het elektrische systeem van de auto is in ver-
schillende standen te zetten voor gebruik van
verschillende autosystemen.
Om een beperkt aantal systemen te kunnen
gebruiken bij een uitgeschakelde motor is het
elektrische systeem van de auto in drie verschil-
lende standen te zetten: 0, I en II. In de gebrui-
kershandleiding worden deze standen overal aan-
geduid als "contactslotstanden".
De volgende tabel geeft aan welke functies
beschikbaar zijn in de verschillende contactslot-
standen/standen:
Niveau Functies
0
Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht
A
.
Elektrisch bedienbare stoelen*
zijn te verstellen.
Elektrisch bedienbare ruiten zijn
te gebruiken.
Middendisplay wordt ingescha-
keld en is te gebruiken
A
.
Het infotainmentsysteem is te
gebruiken
A
.
De functies zijn in deze contactslot-
stand tijdsgestuurd en worden na
een poosje automatisch uitgescha-
keld.
I
Panoramadak, elektrisch bedien-
bare ruiten, 12V-aansluitingen in
passagiersruimte, Bluetooth,
navigatie, telefoon, interieurventi-
lator en ruitenwissers zijn te
gebruiken.
Elektrisch bedienbare stoelen
zijn te verstellen.
12V-aansluiting in bagageruimte
is te gebruiken.
In deze contactslotstand is het
stroomverbruik belastend voor de
accu.
STARTEN EN RIJDEN
433
Niveau Functies
II
De koplampen worden ontsto-
ken.
Waarschuwings-/controlelamp-
jes branden 5 seconden lang.
Meerdere andere systemen wor-
den geactiveerd. De stoelverwar-
ming en achterruitverwarming
zijn echter pas te activeren na
het starten van de auto.
Deze contactslotstand vergt veel
stroom van de accu en moet
daarom worden vermeden!
A
Ook geactiveerd bij opening van het portier.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 430)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Starthulp met andere accu (p. 484)
Contactslotstand kiezen (p. 433)
Contactslotstand kiezen
Het elektrische systeem van de auto is in ver-
schillende standen te zetten voor gebruik van
verschillende autosystemen.
Contactslotstand kiezen
De startknop op de tunnelconsole.
Contactslotstand 0 - Vergrendel de auto en
bewaar de transpondersleutel binnen in de
auto.
N.B.
Om stand I of II te realiseren zonder dat de
motor wordt gestart moet u bij het selecteren
van deze contactslotstanden het rempedaal
of bij een auto met een handbak het koppe-
lingspedaal niet bedienen.
Contactslotstand I - Draai de startknop
rechtsom en laat de knop weer los. De knop
veert automatisch terug naar de uitgangspo-
sitie.
Contactslotstand II - Draai de startknop
rechtsom en houd de knop zo’n 5 seconden
in deze stand vast. Laat vervolgens knop los,
die automatisch terugveert naar de uitgangs-
positie.
Terug naar contactslotstand 0 – Om terug
te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand
I en II moet u de startknop rechtsom draaien
en de knop loslaten. De knop veert automa-
tisch terug naar de uitgangspositie.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 430)
Auto afzetten (p. 431)
Contactslotstanden (p. 432)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Starthulp met andere accu (p. 484)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
434
Alcoholslot*
Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die
onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voor-
dat de motor kan worden gestart, moet u een
blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet
onder de invloed van alcohol bent. Het alcohol-
slot wordt gekalibreerd ten opzichte van de
grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw
land geldt.
De auto heeft een interface voor elektrische aan-
sluiting van de door Volvo goedgekeurde alcohol-
slotmerken en -modellen. De interface maakt het
eenvoudig om een alcoholslot aan te sluiten en
biedt de mogelijkheid om alcoholslotmeldingen
op het hoofddisplay van de auto weer te geven.
Raadpleeg voor informatie over een bepaald
alcoholslot de handleiding van de fabrikant van
het alcoholslot.
WAARSCHUWING
Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet
ontslaat van uw verantwoordelijkheden als
bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter
te blijven en de auto op een veilige manier te
besturen.
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* omzeilen (p. 434)
Alvorens een motor met alcoholslot te star-
ten (p. 435)
Motor starten (p. 430)
Contactslotstanden (p. 432)
Alcoholslot* omzeilen
In noodsituaties of wanneer het alcoholslot
defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om
toch in de auto te kunnen rijden.
Zie de desbetreffende handleiding voor het deac-
tiveren van een bepaald alcoholslot.
Bypass-functie activeren
N.B.
Alle bypass-activeringen worden geregis-
treerd en opgeslagen in een geheugen in de
regeleenheid van het alcoholslot. Het is niet
mogelijk een bypass te annuleren.
Op het scherm verschijnt de melding Blaas in
alcoholslot Bypass?:
Kies bij het verschijnen van "Cancel/Yes"
voor de bypass-functie door op de pijl-rechts
van de knoppenset rechts op het stuurwiel
en vervolgens op de O-knop.
Kies bij het verschijnen van "Yes" voor de
bypass-functie door op de O-knop te druk-
ken.
Het alcoholslot is daarmee omzeild, waarna de
auto te starten is.
Bij installatie van het alcoholslot wordt het maxi-
male aantal keren ingesteld dat de bypass-func-
tie te activeren is voordat service vereist is.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
435
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* (p. 434)
Alvorens een motor met alcoholslot te star-
ten (p. 435)
Motor starten (p. 430)
Contactslotstanden (p. 432)
Alvorens een motor met alcoholslot
te starten
De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en
gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrende-
len van de auto.
Waar u op moet letten
Voor een goede werking en een zo nauwkeurig
mogelijk meetresultaat:
Zo'n 5 minuten voor de blaastest niet eten of
drinken.
De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol
in de sproeiervloeistof kan een verkeerd
meetresultaat opleveren.
N.B.
Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan
de motor opnieuw gestart worden zonder dat
er een nieuwe blaastest nodig is.
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* omzeilen (p. 434)
Alcoholslot* (p. 434)
Motor starten (p. 430)
Contactslotstanden (p. 432)
Remsystemen
De remmen van de auto worden gebruikt om
snelheid te minderen of om te voorkomen dat
een geparkeerde auto wegrolt.
Naast de bedrijfsrem en de parkeerrem heeft de
auto meerdere andere systemen voor automati-
sche remondersteuning. Deze systemen bieden
ondersteuning doordat u bijvoorbeeld tijdens het
wachten voor een verkeerslicht, het wegrijden op
een oplopende helling of ritten op aflopende hel-
lingen uw voet niet op het rempedaal hoeft te
houden.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto beschikt
u mogelijk over de volgende remondersteunings-
systemen:
Automatische rem bij stilstand (Auto Hold)
Hellingrem (Hill Start Assist)
Automatisch remmen na een aanrijding
City Safety
Afdalingsremregeling (Hill Descent Control)*
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 436)
Parkeerrem (p. 438)
Automatische rem bij stilstand (p. 442)
Automatisch remmen na een aanrijding
(p. 443)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 443)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
436
City Safety (p. 357)
Afdalingsremregeling* (p. 467)
Rempedaal
Het rempedaal is onderdeel van het remsys-
teem.
De auto is uitgerust met twee remkringen. Als
een van de remkringen beschadigd raakt, neemt
de rempedaalweg toe. U moet dan harder op het
pedaal trappen voor een normale remwerking.
De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt
versterkt door de rembekrachtiging.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
Als u het rempedaal bedient met de motor afge-
zet, doet het pedaal stug aan en moet u harder
op het pedaal trappen om de auto af te remmen.
In bergachtig gebied of bij ritten met een zware
belading dient u de remmen te ontzien door op
de motor af te remmen in een handmatige scha-
kelstand. U benut de remmende werking van de
motor het best, wanneer u tijdens het afdalen
dezelfde versnelling inschakelt als bij het oprijden
van een helling. Gebruik de rijmodus Off Road*
voor een krachtiger motorrem, wanneer u op lage
snelheden steile, aflopende hellingen afrijdt.
Antiblokkeerremsysteem
De auto heeft een antiblokkeerremsysteem, Anti-
lock Braking System (ABS), dat kan voorkomen
dat de wielen blokkeren tijdens het remmen
zodat de auto bestuurbaar blijft. Bij activering van
deze functie kunt u trillingen in het rempedaal
voelen. Dit is volkomen normaal.
Wanneer u nadat de auto is aangeslagen het
rempedaal loslaat, gaat een kortdurende, auto-
matische test van het ABS van start. Het is
mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een
automatische test plaatsvindt. Ook deze test is
mogelijk waarneembaar in de vorm van trillingen
in het rempedaal.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Controleer het remvloeistofpeil. Vul
remvloeistof bij als het peil te laag
ligt en controleer tevens de oor-
zaak van het remvloeistofverlies.
Brand tijdens het starten van de
motor 2 seconden continu: Auto-
matische functietest.
Brandt langer dan 2 seconden
continu. ABS vertoont een storing.
Het standaardremsysteem van de
auto werkt dan nog wel, zij het zon-
der ABS-regeling.
STARTEN EN RIJDEN
437
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor storingen
in het remsysteem en het ABS tegelijkertijd
branden, is er mogelijk een fout opgetreden in
het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil in dat geval nor-
maal is, moet u voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren – gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-niveau
in het remvloeistofreservoir ligt, mag u
pas verder rijden als de remvloeistof is
bijgevuld. De oorzaak van het remvloei-
stofverlies moet worden gecontroleerd.
Gerelateerde informatie
Remversterker (p. 437)
Automatische rem bij stilstand (p. 442)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 443)
Remmen op natte rijbanen (p. 437)
Remmen op gepekelde rijbanen (p. 438)
Onderhoud van het remsysteem (p. 438)
Remlichten (p. 158)
Remversterker
Het systeem van een remversterker, BAS (Brake
Assist System), helpt om bij afremmen de rem-
kracht te verhogen en het verkort daarmee de
remweg.
Het systeem registreert de wijze waarop u het
rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de rem-
kracht. De remkracht kan worden versterkt tot het
niveau waarop het ABS-systeem ingrijpt. De
regeling wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk
op het rempedaal vermindert.
N.B.
Bij activering van BAS zakt het rempedaal iets
verder omlaag dan normaal. Bedien het rem-
pedaal zolang als nodig is.
Bij het loslaten van het rempedaal wordt er
niet meer geremd.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 436)
Remmen op natte rijbanen
Bij lange ritten in zware regenval zonder te rem-
men kan de remwerking bij de eerste bediening
van het rempedaal iets op zich laten wachten.
Dat kan ook het geval zijn als u uw auto hebt
gewassen. U moet dan harder op de rem trappen.
Houd daarom meer afstand tot voorliggers.
Trap stevig op de rem na ritten op natte wegen of
na het wassen van de auto. De remschijven wor-
den dan warm, drogen sneller en worden
beschermd tegen corrosie. Houd bij het remmen
rekening met de verkeerssituatie.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 436)
Remmen op gepekelde rijbanen (p. 438)
STARTEN EN RIJDEN
438
Remmen op gepekelde rijbanen
Bij remmen op gepekelde wegen kan er een
zoutlaagje ontstaan op remschijven en remblok-
ken.
Dat kan tot een langere remweg leiden. Houd
daarom extra afstand tot voorliggers. Andere
voorzorgsmaatregelen:
Rem af en toe om een eventueel zoutlaagje
te verwijderen. Let erop dat medeweggebrui-
kers geen gevaar lopen doordat u remt.
Trap het rempedaal voorzichtig in als u op uw
plaats van bestemming bent aangekomen en
voordat u opnieuw de weg op gaat.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 436)
Remmen op natte rijbanen (p. 437)
Onderhoud van het remsysteem
Controleer de componenten van het remsysteem
regelmatig op slijtage.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te
houden, dient u de service-intervallen van Volvo
aan te houden zoals omschreven in het Service-
en garantieboekje. De remwerking van nieuwe en
vervangen remblokken en remschijven is pas
optimaal als ze na een paar honderd kilometer
(mijl) rijden zijn 'ingesleten'. Compenseer de ver-
minderde remwerking door harder op het rempe-
daal te trappen. Volvo raadt aan uitsluitend rem-
blokken te monteren die voor uw Volvo zijn goed-
gekeurd.
BELANGRIJK
De onderdelen van het remsystemen moeten
regelmatig op slijtage worden gecontroleerd.
Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn
werk gaat of laat de controle over aan de
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 436)
Parkeerrem
De parkeerrem voorkomt met behulp van mecha-
nische blokkering/vergrendeling van twee wielen
dat een stilstaande auto kan wegrollen.
De bediening voor de parkeerrem zit op de tunnelcon-
sole tussen de voorstoelen.
Bij activering van de elektrische bediende par-
keerrem hoort u een zwak elektromotorgeluid.
Het geluid is tevens waarneembaar bij een auto-
matische functiecontrole van de parkeerrem.
Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem
aanzet, werkt de rem alleen op de achterwielen.
Als u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet,
wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij
werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de
auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwie-
len geremd.
STARTEN EN RIJDEN
}}
439
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 439)
Op een helling parkeren (p. 441)
Bij een storing in de parkeerrem (p. 441)
Automatische rem bij stilstand (p. 442)
Parkeerrem activeren en
deactiveren
Gebruik de parkeerrem om te voorkomen dat
een stilstaande auto kan wegrollen.
Parkeerrem activeren
1. Trek de knop omhoog.
> Het symbool op het bestuurdersdisplay
gaat branden wanneer de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Controleer of de auto daadwerkelijk stilstaat.
Symbool op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt wanneer de
parkeerrem is geactiveerd.
Als het symbool knippert, betekent
dit dat er ergens een storing is
opgetreden. Lees de melding op
het bestuurdersdisplay.
Automatische activering
De parkeerrem wordt automatisch geactiveerd:
als de functie Auto Hold (automatische rem
bij stilstand) is geactiveerd en de auto enige
tijd (5–10 minuten) stilgestaan heeft.
wanneer u schakelstand P kiest op een steile
helling
2
.
wanneer u de auto hebt uitgeschakeld en de
instelling voor automatische activering van de
parkeerrem geactiveerd is op het middendis-
play.
2
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
||
STARTEN EN RIJDEN
440
Noodrem
In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens
het rijden activeren door de knop uit te trekken
en vast te houden. Bij het loslaten van de hand-
greep of het bedienen van het gaspedaal wordt
de rem uitgeschakeld.
N.B.
Bij activeren van de noodrem bij hogere snel-
heden klinkt er tijdens het remmen een sig-
naal.
Parkeerrem deactiveren
Handmatig deactiveren
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Druk de knop in.
> De parkeerrem wordt gelost en het sym-
bool op het bestuurdersdisplay dooft.
Automatisch deactiveren
1. Doe de veiligheidsgordel om.
2. Trap het rempedaal stevig in.
3. Start de motor.
4. Bij een automatische versnellingsbak:
Kies de schakelstand D of R en geef gas.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
Schakel een geschikte versnelling in, laat de
koppeling opkomen en geef gas.
> De parkeerrem wordt gelost en het sym-
bool op het bestuurdersdisplay dooft.
N.B.
Bij de eerste start van de auto kan de par-
keerrem eraf worden gehaald zonder dat de
bestuurder de veiligheidsgordel om heeft.
Gerelateerde informatie
Instelling voor automatische activering van de
parkeerrem (p. 440)
Bij een storing in de parkeerrem (p. 441)
Parkeerrem (p. 438)
Op een helling parkeren (p. 441)
Instelling voor automatische
activering van de parkeerrem
Geef aan of de parkeerrem automatisch moet
worden geactiveerd bij uitschakeling van de
auto.
U maakt een keuze in het instellingsmenu op het
middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op My Car Parkeerrem en vering
en vink de functie Parkeerrem
automatisch activeren aan of uit.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 439)
Parkeerrem (p. 438)
STARTEN EN RIJDEN
441
Op een helling parkeren
Maak altijd gebruik van de parkeerrem bij het
parkeren op een helling.
WAARSCHUWING
Gebruik bij het parkeren op een helling altijd
de parkeerrem. Stand P is bij een automaat
niet voldoende om de auto in alle situaties
staande te houden.
Bij het parkeren van de auto op een oplopende
helling:
Draai de wielen van de trottoirband af.
Bij het parkeren van de auto op een aflopende
helling:
Draai de wielen naar de trottoirband toe.
Zware belading op oplopende hellingen
Bij een zware belading zoals een aanhangwagen
is het mogelijk dat de auto op een steile, oplo-
pende helling achteruitrolt, wanneer de parkeer-
rem automatisch wordt gelost. U kunt dit voorko-
men door tijdens het wegrijden de knop omhoog
te trekken. Laat de handgreep weer los zodra de
koppeling aangrijpt.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 439)
Bij een storing in de parkeerrem
Neem contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats als het na meerdere pogingen niet lukt om
de parkeerrem te activeren of te deactiveren.
Er klinkt een waarschuwingssignaal als u rijdt
met de parkeerrem aangetrokken.
Als u de auto moet parkeren voordat een eventu-
ele storing is verholpen, dient u de wielen net als
bij het parkeren op een helling van de trottoir-
band/berm af te draaien en de keuzehendel in
stand P te zetten (of de eerste versnelling in te
schakelen bij een auto met een handgescha-
kelde versnellingsbak).
Lage accuspanning
Als de accuspanning te laag is, kunt u de par-
keerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een
hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is.
Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen vervan-
gen in een werkplaats met het oog op de con-
structie van de elektrische parkeerrem - een
erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Als het symbool knippert, betekent
dit dat er ergens een storing is
opgetreden. Zie de melding op het
bestuurdersdisplay.
Storing in remsysteem. Zie de mel-
ding op het bestuurdersdisplay.
Informatiemelding op het bestuur-
dersdisplay.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem activeren en deactiveren
(p. 439)
Startaccu (p. 631)
Serviceprogramma van Volvo (p. 612)
STARTEN EN RIJDEN
442
Automatische rem bij stilstand
Dankzij de automatische rem bij stilstand (Auto
Hold) kunt u bij stilstand voor verkeerslichten of
een kruising het rempedaal loslaten zonder dat
dit gevolgen heeft voor de remwerking.
Zodra de auto stilstaat, worden de remmen auto-
matisch geactiveerd. Het systeem kan de auto
staande houden met de bedrijfsrem of de par-
keerrem en werkt ongeacht hellingspercentage.
Bij het wegrijden worden de remmen automa-
tisch gelost als de bestuurder in de veiligheids-
gordel zit.
N.B.
Bij het afremmen tot stilstand op op- en aflo-
pende hellingen moet u het rempedaal iets
steviger intrappen voordat u het loslaat om er
zeker van te zijn dat de auto helemaal stil-
staat.
De parkeerrem wordt geactiveerd als:
de auto wordt afgezet
het bestuurdersportier wordt geopend
de bestuurder de veiligheidsgordel losneemt
de auto enige tijd (5–10 minuten) stilgestaan
heeft
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt als het sys-
teem het rempedaal gebruikt om
de auto stil te houden.
Het symbool brandt als het sys-
teem de parkeerrem gebruikt om
de auto stil te houden.
Gerelateerde informatie
Automatische rem bij stilstand activeren en
deactiveren (p. 442)
Rempedaal (p. 436)
Parkeerrem (p. 438)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 443)
Automatische rem bij stilstand
activeren en deactiveren
De automatische rem bij stilstand is te activeren
met de knop op de tunnelconsole.
Met de knop op de tunnelconsole kunt u de
functie activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is. Een
geactiveerde functie is een volgende keer
dat u de auto start opnieuw actief.
STARTEN EN RIJDEN
}}
443
Geldt bij uitschakeling
Als het systeem actief is en de auto
staande houdt met het remsysteem
(symbool A brandt), moet u rempedaal
bedienen en tegelijkertijd op de knop
drukken om het systeem uit te schakelen.
Het systeem blijft uitgeschakeld, totdat u het
weer activeert.
Bij uitschakeling van het systeem blijft de
hellingrem (HSA) actief om te voorkomen dat
de auto bij het wegrijden op een oplopende
helling achteruitrolt.
Gerelateerde informatie
Automatische rem bij stilstand (p. 442)
Hulp tijdens het wegrijden op een
helling
De hellingrem, Hill Start Assist (HSA), voorkomt
dat de auto achteruitrolt bij het starten op een
oplopende helling. Tijdens het achteruitrijden op
een oplopende helling voorkomt het systeem dat
de auto vooruitrolt.
Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk
enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw
voet van het rempedaal naar het gaspedaal ver-
plaatst.
De tijdelijke remwerking wordt na enige secon-
den opgeheven of eerder wanneer u wegrijdt.
De hellingrem is ook beschikbaar als de automa-
tische rem bij stilstand (Auto Hold) uitstaat.
Gerelateerde informatie
Automatische rem bij stilstand (p. 442)
Rempedaal (p. 436)
Automatisch remmen na een
aanrijding
Bij een aanrijding waarbij het activeringsniveau
voor pyrotechnische gordelspanners of airbags
wordt bereikt, of als er een aanrijding met groot
wild wordt gedetecteerd, worden de remmen
van de auto automatisch geactiveerd. Het sys-
teem moet de gevolgen van een eventueel vol-
gende aanrijding beperken of een volgende aan-
rijding geheel voorkomen.
Bij een zware aanrijding bestaat het risico dat de
auto onbestuurbaar raakt. Om te voorkomen dat
de auto dan tegen een tweede obstakel of voer-
tuig opbotst of de gevolgen te beperken wordt
automatisch de remondersteuning geactiveerd
om de auto veilig te remmen.
Tijdens het remmen worden de remlichten en
alarmlichten ingeschakeld. Wanneer de auto tot
stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knip-
peren en de parkeerrem wordt aangezet.
Als afremmen niet geadviseerd wordt, omdat bij-
voorbeeld het risico bestaat dat de auto door
achterliggers geraakt wordt, kunt u het systeem
onderdrukken door het gaspedaal te bedienen.
De functie werkt alleen, als het remsysteem na
de botsing nog intact is.
De remondersteuning is onderdeel van de veilig-
heidssystemen Rear Collision Warning en Blind
Spot Information.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
444
Gerelateerde informatie
Rear Collision Warning (p. 371)
BLIS* (p. 372)
Remsystemen (p. 435)
Versnellingsbak
De versnellingsbak is een onderdeel van de aan-
drijflijn (krachtoverbrenging) tussen motor en
aandrijfwielen. De versnellingsbak heeft tot taak
de overbrengingsverhouding af te stemmen op
de gewenste snelheid en vermogensbehoefte.
Er zijn twee hoofdgroepen versnellingsbakken:
handgeschakelde en automatische versnellings-
bakken.
De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes
versnellingen, terwijl de automatische er acht
heeft. Dankzij de verschillende versnellingen zijn
het motorkoppel en het motorvermogen efficiënt
te benutten. Bij de automatische versnellingsbak
zijn twee versnellingen zogenoemde overdrives
die brandstof besparen bij ritten met een cons-
tant toerental.
De automatische versnellingsbak biedt ook de
mogelijk tot handmatig schakelen. Op het
bestuurdersdisplay staat welke versnelling of
schakelstand er op dat moment in gebruik is.
BELANGRIJK
Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn
te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur
van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij
gevaar voor oververhitting gaat er een waar-
schuwingssymbool op het bestuurdersdisplay
branden en verschijnt er een displaymelding –
volg in dat geval het gegeven advies.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Bij een eventuele storing in de versnellingsbak
verschijnen op het bestuurdersdisplay een sym-
bool en een melding.
Symbool Betekenis
Informatie- of foutmelding voor de
versnellingsbak. Volg het gegeven
advies op.
Versnellingsbak heeft of oververhit.
Volg het gegeven advies op.
Vermogen verlaagd/Acceleratie
vermogen beperkt
Bij een tijdelijke storing in de aan-
drijflijn kan de auto de zoge-
noemde Limp Home-stand met
een lager motorvermogen innemen
om schade aan de aandrijflijn
tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van een automatische ver-
snellingsbak (p. 445)
Handgeschakelde versnellingsbak (p. 445)
Schakelindicator* (p. 450)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
445
Handgeschakelde versnellingsbak
Bij een handgeschakelde versnellingsbak kiest u
zelf een geschikte versnelling op basis van de
gewenste snelheid en het gewenste vermogen.
Schakelen
Neutraalstand (N)
De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes
versnellingen en het schakelpatroon staat op de
schakelhendel.
Trap het koppelingspedaal tijdens het scha-
kelen altijd zo ver mogelijk in.
Haal uw voet na het schakelen weer van het
koppelingspedaal af.
Blokkering achteruitversnelling
De blokkering van de achteruitversnelling beperkt
het risico dat u tijdens het vooruitrijden op nor-
male snelheid onbedoeld de achteruitversnelling
inschakelt.
Volg het schakelpatroon op de schakelhen-
del en begin in de neutrale stand N. Druk
daarna de schakelhendel naar stand R.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat.
Bij het parkeren
WAARSCHUWING
Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op
een hellende ondergrond - een ingescha-
kelde versnelling is niet voldoende om de
auto in alle situaties vast te houden.
Gerelateerde informatie
Versnellingsbak (p. 444)
Schakelindicator* (p. 450)
Schakelstanden van een
automatische versnellingsbak
Bij een auto met een automatische versnellings-
bak kiest het systeem automatisch de optimale
versnelling. De versnellingsbak heeft ook een
handmatige schakelstand.
Op het bestuurdersdisplay staat welke schakel-
stand er gekozen is:
P, R, N, D of M.
In de stand voor handmatig schakelen verschijnt
ook de ingeschakelde versnelling.
||
STARTEN EN RIJDEN
446
Schakelstanden
Parkeerstand - P
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd.
Kies stand P wanneer de auto geparkeerd staat
of als de motor moet worden gestart. De auto
moet stilstaan, wanneer u de parkeerstand kiest.
Om de keuzehendel uit de parkeerstand te kun-
nen halen, moet u in contactslotstand II het rem-
pedaal bedienen.
Zet bij het parkeren eerst de parkeerrem aan en
kies daarna de parkeerstand.
WAARSCHUWING
Gebruik bij het parkeren op een helling altijd
de parkeerrem. Stand P is bij een automaat
niet voldoende om de auto in alle situaties
staande te houden.
N.B.
De keuzehendel moet in de P-stand staan om
de auto te kunnen vergrendelen en op alarm
te zetten.
Achteruitrijstand - R
Kies de stand R om achteruit te rijden. De auto
moet stilstaan, wanneer u de achteruitrijstand
kiest.
Neutrale stand - N
In deze stand kunt u de motor starten en er is
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuze-
hendel in stand N staat.
Om de keuzehendel uit de neutraalstand te kun-
nen halen moet u in contactslotstand II het rem-
pedaal bedienen.
Rijmodus - D
Stand D is de normale rijstand. De versnellings-
bak schakelt automatisch op en terug afhankelijk
van de stand van het gaspedaal en de snelheid.
De auto moet stilstaan bij het schakelen van
stand R naar stand D.
Stand voor handmatig schakelen - M
Handmatig schakelen kan op elk moment tijdens
het rijden geactiveerd worden. Bij het loslaten
van het gaspedaal wordt de auto op de motor
afgeremd.
Kies de stand voor handmatig schakelen door de
keuzehendel vanuit stand D helemaal opzij te
bewegen naar "
±
". Het bestuurdersdisplay geeft
aan welke versnelling er op dat moment is inge-
schakeld.
Duw de keuzehendel naar voren in de rich-
ting van de "+" (plus) om op te schakelen
naar de eerstvolgende hogere versnelling en
laat de hendel weer los.
Duw de keuzehendel naar achteren in de
richting van de "" (minus) om terug te scha-
kelen naar de eerstvolgende lagere versnel-
ling en laat de hendel weer los.
Stand voor handmatig schakelen op het bestuurdersdis-
play
3
.
Om schokkerig gedrag en afslag van de motor te
voorkomen schakelt de versnellingsbak automa-
tisch terug, als de snelheid daalt tot onder de
gewenste waarde voor de gekozen versnelling.
Duw de keuzehendel helemaal opzij naar D om
terug te keren naar automatisch schakelen.
3
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
447
Gerelateerde informatie
Keuzehendelblokkering (p. 448)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 447)
Kickdownfunctie (p. 450)
Schakelindicator* (p. 450)
Schakelen met stuurpaddles*
De stuurpaddles vormen een aanvulling op de
keuzehendel en bieden u de mogelijkheid om
handmatig te schakelen zonder uw handen van
het stuurwiel te hoeven nemen.
Stuurpaddles activeren
Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen
moet u ze wel eerst activeren:
Haal een van de paddles in de richting van
het stuurwiel.
> Een cijfer op het bestuurdersdisplay geeft
de ingeschakelde versnelling aan.
Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuurpadd-
les.
In de schakelstand M zijn de stuurpaddles auto-
matisch geactiveerd.
Bestuurdersdisplay bij schakelen met stuurpaddles in de
stand voor handmatig schakelen.
Wisselen
U kunt als volgt schakelen:
Haal een van de paddles naar achteren - in
de richting van het stuurwiel - en laat deze
weer los.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
448
"-": Eerstvolgende lagere versnelling inscha-
kelen.
"+": Eerstvolgende hogere versnelling
inschakelen.
Bij iedere bediening van de paddles wordt er
geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het
toelaatbare bereik komt.
Na iedere schakeling geeft het bestuurdersdis-
play het cijfer van de ingeschakelde versnelling
weer.
Systeem uitschakelen
Handmatig uitschakelen in schakelstand D
Schakel de stuurpaddles uit door de rechter
paddle (+) in de richting van het stuurwiel te
halen en in die stand vast te houden, totdat
het cijfer voor de ingeschakelde versnelling
van het bestuurdersdisplay verdwijnt.
Automatische uitschakeling
In schakelstand D worden de stuurpaddles na
enige tijd van inactiviteit automatisch uitgescha-
keld. Het feit dat het cijfer voor de ingeschakelde
versnelling verdwijnt bevestigt dit. Dit geldt echter
niet bij het afremmen op de motor. De paddles
blijven actief zolang er op de motor wordt afge-
remd.
In schakelstand M vindt geen automatische uit-
schakeling plaats.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van een automatische ver-
snellingsbak (p. 445)
Schakelindicator* (p. 450)
Keuzehendelblokkering
De keuzehendelblokkering voorkomt onbedoeld
schakelen tussen schakelstanden bij een auto-
matische versnellingsbak.
De keuzehendelblokkering is verkrijgbaar in twee
uitvoeringen: een mechanische en een automati-
sche.
Mechanische schakelblokkering
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de standen N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te zetten,
moet u een blokkering opheffen door op de blok-
keerknop op de keuzehendel te drukken.
Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel
vooruit of achteruit bewegen tussen de standen
P, R, N en D.
STARTEN EN RIJDEN
449
Automatische schakelblokkering
De automatische keuzehendelblokkering kent
verschillende beveiligingsfuncties.
Vanuit de parkeerstand - P
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen.
Vanuit de neutrale stand - N
Als de keuzehendel in stand N staat en de auto
heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de
motor nu loopt of niet), is de keuzehendel
geblokkeerd.
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van een automatische ver-
snellingsbak (p. 445)
Automatische schakelblokkering opheffen
(p. 449)
Automatische schakelblokkering
opheffen
Bij een stroomloze auto is de automatische
schakelblokkering nog steeds op te heffen.
Automatische schakelblokkering
opheffen
Als er niet met de auto kan worden gereden
zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u
de keuzehendel in stand N zetten voordat u de
auto kunt verslepen.
Til de rubber mat uit het vak voor de keuze-
hendel. Zoek in de bodem van het vak de
opening met een terugverende knop op.
Steek een smalle schroevendraaier in deze
opening en houd de knop ingedrukt.
Zet de keuzehendel in stand N en laat de
knop los.
4. Leg de rubberen mat terug.
Gerelateerde informatie
Keuzehendelblokkering (p. 448)
Schakelstanden van een automatische ver-
snellingsbak (p. 445)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
450
Kickdownfunctie
Gebruik de kickdown
4
om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de
normale volgasstand), schakelt de versnellings-
bak automatisch terug naar een lagere versnel-
ling. Dit is de zogenoemde kickdown.
Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand
loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch
op.
Beveiligingsfunctie
Om overtoeren van de motor tegen te gaan is het
stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien
van een terugschakelblokkering.
De versnellingsbak staat geen terugschakeling/
kickdown toe die tot een dusdanig hoog toeren-
tal leidt dat de motor beschadigd kan raken.
Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert
een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er
niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnel-
ling rijden.
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het
motortoerental een of meer versnellingen terug-
schakelen. Om schade aan de motor te voorko-
men schakelt de auto op wanneer de motor het
maximumtoerental heeft bereikt.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van een automatische ver-
snellingsbak (p. 445)
Schakelindicator*
De schakelindicator op het bestuurdersdisplay
geeft aan welke versnelling er ingeschakeld is in
de handmatige schakelstand en wanneer u voor
optimale zuinigheid beter kunt schakelen.
Voor een milieubewuste rijstijl in de handmatige
schakelstand is het belangrijk om de juiste ver-
snelling te kiezen en tijdig te schakelen.
Bij een automatische versnellingsbak
De schakelindicator toont de actuele versnelling
op het bestuurdersdisplay en geeft met een pijl-
omhoog de aanbevolen opschakeling aan.
Schakelindicator op 12 inch bestuurdersdisplay*.
Schakelindicator op 8 inch bestuurdersdisplay.
4
Alleen mogelijk bij een automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
451
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Een pijl-omhoog geeft aan geadviseerd wordt om
op te schakelen, terwijl een pijl-omlaag aangeeft
dat geadviseerd wordt om terug te schakelen.
Schakelindicator op 12 inch bestuurdersdisplay*.
Schakelindicator op 8 inch bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van een automatische ver-
snellingsbak (p. 445)
Handgeschakelde versnellingsbak (p. 445)
Vierwielaandrijving*
Bij vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive),
worden alle vier de wielen van de auto tegelijk
aangedreven, wat de wegligging verbetert.
Om optimale wegligging te verkrijgen wordt de
aandrijfkracht automatisch verdeeld over de wie-
len met de beste grip. Het systeem berekent
voortdurend het koppel dat op de achterwielen
moet worden overgebracht en kan tot vijftig pro-
cent van het totale motorkoppel naar de achter-
wielen sturen.
De vierwielaandrijving werkt ook stabiliserend bij
hogere snelheden. Bij normaal rijden worden de
voorwielen naar verhouding iets sterker aange-
dreven dan de achterwielen. Bij stilstand is de
vierwielaandrijving altijd ingeschakeld om bij het
optrekken maximale tractie mogelijk te maken.
De eigenschappen van de vierwielaandrijving wis-
selen, al naar gelang de gekozen rijmodus*.
Gerelateerde informatie
Rijmodi* (p. 452)
Lagesnelheidsregeling* (p. 465)
Versnellingsbak (p. 444)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
452
Rijmodi*
De gekozen rijmodus past de rijeigenschappen
van de auto aan om de rijbeleving te verbeteren
en ondersteuning te bieden in bepaalde omstan-
digheden.
Dankzij de rijmodi kunt u in uiteenlopende rijom-
standigheden snel gebruikmaken van de verschil-
lende autosystemen en instellingen. De volgende
systemen worden aangepast voor optimale rijei-
genschappen in de verschillende rijmodi:
Besturing
Motor/versnellingsbak
5
/vierwielaandrijving*
Remmen
Luchtvering* en schokdemping
Bestuurdersdisplay
Start/Stop-systeem
Klimaatinstellingen
Kies de rijmodus die zich het beste leent voor de
actuele rijomstandigheden. Let erop dat alle rij-
modi niet in alle situaties beschikbaar zijn.
Mogelijke rijmodi
COMFORT
Dit is de normale modus van de auto.
Bij het starten van de auto staat deze in de rijmo-
dus Comfort en is het start/stop-systeem geacti-
veerd. De aanpassingen in deze stand zorgen
ervoor dat de auto comfortabel aandoet, licht
stuurt, soepel veert en dat de carrosserie mini-
maal beweegt.
Deze rijmodus is de stand voor de certificering
van de uitstoot van kooldioxide.
ECO
In de rijmodus Eco wordt de auto afgestemd
op zuiniger en milieuvriendelijker rijden.
Deze rijmodus houdt onder meer in dat het start/
stop-systeem actief is, de bodemvrijheid geringer
is voor een lagere luchtweerstand en dat het
effect van bepaalde klimaatinstellingen wordt
gereduceerd.
Het bestuurdersdisplay heeft een ECO-meter
waarmee u gemakkelijker zuinig kunt rijden.
OFF ROAD
Deze stand levert betere rijeigenschappen
van de auto op in moeilijk begaanbaar terrein
en op slechte wegen.
De rijmodus levert een grote bodemspeling op,
de auto stuurt licht en de vierwielaandrijving als-
ook de lagesnelheidsregeling met afdalingsrem-
regeling (Hill Descent Control) zijn actief. Het
start/stop-systeem is uitgeschakeld.
Deze rijmodus kan alleen bij lage snelheden wor-
den geactiveerd en de snelheidsmeter laat de
zone voor de maximumsnelheid zien. Als deze
snelheid wordt overschreden, wordt de Off road-
stand onderbroken en wordt er een andere rijmo-
dus geactiveerd.
In de rijmodus Off road zit er een kompas tussen
de snelheidsmeter en de toerenteller op het
bestuurdersdisplay.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
Als u de auto uitschakelt in de modus OFF
ROAD zodat de auto een grote bodemspeling
heeft, zakt het chassis de volgende keer dat u
de auto start omlaag.
BELANGRIJK
Rijstand OFF ROAD mag niet worden
gebruikt bij rijden met aanhanger zonder aan-
hangercontact. Anders bestaat het risico dat
de luchtbalgen beschadigd raken.
5
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
453
DYNAMIC
De Dynamic-modus zorgt ervoor dat de auto
een sportiever gedrag vertoont en sneller
reageert op het gaspedaal.
Er wordt sneller en scherper geschakeld en de
versnellingsbak geeft de voorrang aan een ver-
snelling die een hogere trekkracht oplevert.
De auto reageert sneller op stuurwielbewegin-
gen, de vering is stugger dan normaal en de
geringe bodemvrijheid zorgt ervoor dat de carros-
serie het wegdek beter volgt om in bochten de
mate van overhellen te beperken.
Het start/stop-systeem is uitgeschakeld.
INDIVIDUAL
Deze stand biedt de mogelijkheid om uw
eigen rijinstellingen op te slaan.
Kies een van de rijmodi als uitgangspunt en pas
de instellingen voor de rijeigenschappen geheel
naar wens aan. De instellingen worden vervol-
gens opgeslagen in uw eigen bestuurdersprofiel.
De persoonlijke rijmodus is alleen beschikbaar,
wanneer u deze eerst geactiveerd hebt op het
middendisplay.
Instellingsscherm
6
voor rijmodus Individual.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op My Car Individuele rijmodus en
markeer
Individuele rijmodus.
3.
Kies onder
Presets een rijmodus als uit-
gangspunt: Eco, Comfort of Dynamisch.
Instellingen die kunnen worden aangepast,
zijn instellingen voor:
Bestuurdersscherm
Stuurkracht
Kenmerken aandrijflijn
Remkenmerken
Besturing ophanging
ECO-klimaat
Start/Stop.
Gerelateerde informatie
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
Rijmodus ECO (p. 454)
Zuinig rijden (p. 468)
Start/Stop-systeem (p. 457)
Lagesnelheidsregeling* (p. 465)
Afdalingsremregeling* (p. 467)
Vierwielaandrijving* (p. 451)
6
De afbeelding is schematisch; afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
454
Rijmodus* wijzigen
De rijmodus is te wijzigen met de bediening op
de tunnelconsole.
Kies de rijmodus die zich het beste leent voor de
actuele rijomstandigheden. Let erop dat alle rij-
modi niet in alle situaties beschikbaar zijn.
Om de rijmodus te wijzigen:
1.
Druk op de rijmodusknop DRIVE MODE.
> Er verschijnt een pop-upmenu op het mid-
dendisplay.
2. Rol het wiel omhoog of omlaag totdat de
gewenste rijmodus gemarkeerd is.
3. Druk op de rijmodusknop of rechtstreeks op
het touchscreen om uw keuze te bevestigen.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
gekozen rijmodus.
Als een rijmodus in de lijst grijs gearceerd staat,
is deze modus niet te selecteren.
Gerelateerde informatie
Rijmodi* (p. 452)
Rijmodus ECO activeren en deactiveren met
functieknop (p. 457)
Lagesnelheidsregeling* activeren en deacti-
veren met functieknop (p. 466)
Afdalingsremregeling* activeren en deactive-
ren met functieknop (p. 468)
Rijmodus ECO
De rijmodus Eco optimaliseert de rijeigenschap-
pen van de auto om zuiniger en milieuvriendelij-
ker te kunnen rijden.
Gebruik deze rijmodus om brandstof te besparen
en het milieu te ontzien.
De volgende eigenschappen worden aangepast
bij ritten in de rijmodus ECO:
Schakelpunten
7
van de versnellingsbak.
Motorregeling en respons van het gaspedaal.
Het uitrolsysteem Eco Coast
7
wordt geacti-
veerd en het afremmen op de motorrem
stopt, wanneer u het gaspedaal loslaat bij
snelheden tussen 65 en 140 km/h
(40 en 87 mph).
Bepaalde klimaatinstellingen werken met
gereduceerd effect of worden uitgeschakeld.
De niveauregeling* zorgt voor een geringe
bodemspeling om de luchtweerstand te ver-
lagen.
Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer
in een ECO-meter, wat het milieubewustzijn
vergroot en voordelig rijden bevordert.
Uitrolsysteem Eco Coast
7
Het uitrolsysteem Eco Coast houdt in de praktijk
in dat er niet meer op de motor wordt afgeremd
om de bewegingsenergie van de auto te benut-
7
Alleen bij automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
455
ten om de auto te laten uitrollen. Wanneer u het
gaspedaal loslaat wordt de versnellingsbak auto-
matisch losgekoppeld van de motor, die voor een
lager verbruik stationair gaat draaien.
De functie is het beste bruikbaar op plaatsen
waar u ver kunt uitrollen, bijvoorbeeld op wegen
die licht aflopen of bij een voorziene snelheids-
verlaging, waar u een gebied met een lagere
maximumsnelheid kunt binnenrollen.
Uitrolsysteem activeren
Het systeem wordt geactiveerd wanneer u het
gaspedaal helemaal hebt losgelaten in combina-
tie met het volgende:
De rijmodus Eco is geactiveerd.
de keuzehendel staat in de stand D.
de rijsnelheid ligt in het interval van
zo'n 65-140 km/h (40-87 mph).
het hellingspercentage van een aflopende
weg is niet groter dan zo'n 6%.
Op het bestuurdersdisplay verschijnt COASTING
als het uitrolsysteem gebruikt wordt.
Beperkingen
Het uitrolsysteem is niet beschikbaar in de vol-
gende gevallen:
de motor en/of versnellingsbak hebben niet
de normale bedrijfstemperatuur.
u zet de keuzehendel vanuit stand D- in de
stand voor handmatig schakelen.
de snelheid ligt buiten het interval van
zo'n 65-140 km/h (40-87 mph).
het hellingspercentage van een aflopende
weg is niet groter dan zo'n 6%.
u schakelt handmatig met behulp van de
stuurpaddles*.
Vrijloopsysteem deactiveren en uitschakelen
Soms is het raadzaam om het systeem tijdelijk te
deactiveren of uit te schakelen om op de motor
te kunnen afremmen. Mogelijke voorbeelden
daarvan zijn steil aflopende hellingen of net voor-
dat u inhaalt, zodat u dat zo veilig mogelijk kunt
doen.
Deactiveer het uitrolsysteem als volgt:
Bedien het gas- of rempedaal.
Zet de keuzehendel in de stand voor hand-
matig schakelen.
Schakel met de stuurpaddles*.
Schakel het uitrolsysteem als volgt uit:
Wissel van rijmodus* of schakel de rijmodus
Eco uit in het functiescherm.
Ook zonder het uitrolsysteem is het mogelijk om
kortere stukken uit te rollen. En dat draagt bij aan
een lager verbruik. Voor optimale zuinigheid is
het echter voordeliger om het uitrolsysteem te
activeren en zo langere stukken te kunnen uitrol-
len.
Cruisecontrol Eco Cruise
Bij gebruik van de cruisecontrol in de rijmodus
Eco accelereert en decelereert de auto minder
snel dan in de overige rijmodi, wat extra brandstof
bespaart. Dit betekent dat de rijsnelheid iets
boven of onder de ingestelde snelheid kan lig-
gen.
Bij ritten met een actieve cruisecontrol op
een gelijkmatige weg kan de rijsnelheid tij-
dens het uitrollen afwijken van de ingestelde
snelheid.
Op een steile oplopende helling daalt de rij-
snelheid totdat u terugschakelt
7
, waarna een
beperkte acceleratie plaatsvindt om de inge-
stelde snelheid te bereiken.
Bij het uitrollen op een aflopende helling kan
de rijsnelheid iets boven of onder de inge-
stelde snelheid liggen. Het systeem remt
normaal af op de motor om de ingestelde
snelheid aan te houden, maar zo nodig wor-
den ook de wielremmen aangesproken.
ECO-meter op bestuurdersdisplay
De ECO-meter geeft aan hoe zuiniger er wordt
gereden:
7
Alleen bij automatische versnellingsbak.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
456
Bij zuinig rijden laat de meter een lage
waarde zien met de wijzer in het groene
gebied.
Bij onzuinig rijden, zoals bij krachtig remmen
of stevig gas geven, laat de meter een hoge
uitslag zien.
De ECO-meter heeft ook een indicator die laat
zien hoe een referentiebestuurder in dezelfde rij-
omstandigheden met de auto zou rijden. Dit
wordt aangegeven met de korte wijzer van de
meter.
ECO-meter op 12 inch bestuurdersdisplay*.
ECO-meter op 8 inch bestuurdersdisplay.
Eco-klimaat
In de rijmodus Eco wordt automatisch het Eco-
klimaat voor de passagiersruimte geactiveerd om
het stroomverbruik te beperken.
N.B.
Bij activering van de ECO-functie worden
enkele parameters in de instellingen van de
klimaatregeling gewijzigd en gelden functie-
beperkingen voor bepaalde elektrische ver-
bruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig
te herstellen, maar de volledige functionaliteit
is alleen te verkrijgen door de ECO-functie te
deactiveren of de rijmodus
Individual* aan te
passen met maximale functionaliteit op kli-
maatregelingsgebied.
Druk bij problemen met beslagen ruiten op de
knop voor maximale ontwaseming met normale
functionaliteit.
Gerelateerde informatie
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
Rijmodus ECO activeren en deactiveren met
functieknop (p. 457)
Rijmodi* (p. 452)
Zuinig rijden (p. 468)
Start/Stop-systeem (p. 457)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
457
Rijmodus ECO activeren en
deactiveren met functieknop
Auto's zonder een rijmodusknop op de tunnel-
console hebben een functieknop voor de rijmo-
dus Eco op het functiescherm van het midden-
display.
Bij het afzetten van de motor wordt de rijmodus
ECO uitgeschakeld, zodat u de rijmodus iedere
keer dat u de motor start opnieuw moet active-
ren. Op het bestuurdersdisplay verschijnt ECO,
wanneer de rijmodus geactiveerd is.
Rijmodus Eco kiezen op functiescherm
van middendisplay
Tik op de knop Rijmodus ECO om het sys-
teem te activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Rijmodus ECO (p. 454)
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
Rijmodi* (p. 452)
Start/Stop-systeem
Het Start/Stop-systeem zet de motor tijdelijk af
wanneer de auto stilstaat voor bijvoorbeeld ver-
keerslichten of in een file en start de motor ver-
volgens automatisch wanneer u verder rijdt.
Het Start/Stop-systeem beperkt het brandstof-
verbruik, wat op zijn beurt de uitstoot van uitlaat-
gassen helpt verlagen.
Het systeem maakt een milieubewuste rijstijl
mogelijk door de motor automatisch te laten
stoppen als dat zo uitkomt.
Gerelateerde informatie
Rijden met Start/Stop-systeem (p. 457)
Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem
(p. 459)
Rijmodi* (p. 452)
Rijden met Start/Stop-systeem
Het Start/Stop-systeem zet de motor tijdelijk af,
als de auto stilstaat en start hem vervolgens
weer als u uw weg vervolgt.
Het Start/Stop-systeem is beschikbaar bij het
starten van de motor en is te activeren als aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. Het bestuur-
dersdisplay geeft aan of het systeem beschik-
baar, actief of niet beschikbaar is.
Alle standaardsystemen van de auto zoals ver-
lichting, radio en dergelijke werken ook na een
autostop normaal. Voor sommige systemen kun-
nen tijdelijk bepaalde beperkingen gelden zoals
voor de ventilatorsnelheid van de klimaatregeling
of voor de volumeregeling van het audiosysteem.
Autostop
Voor autostop geldt het volgende:
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
458
Bij een automatische versnellingsbak
Zet de auto stil met het rempedaal en houd
uw voet op het rempedaal. De motor slaat
automatisch af.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Bedien de koppeling, zet de hendel in de
neutrale stand en laat het koppelingspedaal
opkomen. De motor slaat automatisch af.
In de rijmodus Eco of Comfort
8
kan de motor
automatisch stoppen voordat de auto helemaal
stilstaat.
Als de adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist
geactiveerd is, stopt de motor na zo'n drie secon-
den automatisch.
Autostart
Voor autostart geldt het volgende:
Bij een automatische versnellingsbak
Laat het rempedaal los. De motor start auto-
matisch en u kunt doorrijden. Op een oplo-
pende helling grijpt de hellingrem (HSA) in
om te voorkomen dat de auto achteruitrolt.
Wanneer de Auto Hold geactiveerd is, wordt
de autostart uitgesteld tot het moment van
indrukken van het gaspedaal.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol of Pilot
Assist geactiveerd is, start de motor automa-
tisch bij het intrappen van het gaspedaal of
bij het indrukken van de
-knop van de
linker stuurknoppenset.
Houd met uw voet het rempedaal in dezelfde
stand en bedien het gaspedaal. De motor
start automatisch.
Op een aflopende helling: Laat het rempe-
daal iets opkomen, zodat de auto begint te
rollen. De motor start automatisch na een
geringe snelheidsverhoging.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Met de schakelhendel in de neutrale stand:
Bedien het koppelingspedaal of het gaspe-
daal - de motor start.
Op een aflopende helling: Laat het rempe-
daal iets opkomen, zodat de auto begint te
rollen. De motor start automatisch na een
geringe snelheidsverhoging.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Met 12 inch bestuurdersdisplay*
De melding READY verschijnt op de toeren-
teller, wanneer het systeem beschikbaar is.
Een wijzer van de toerenteller staat op
READY, wanneer het systeem actief is en de
motor automatisch is afgezet.
De melding READY staat grijs gearceerd,
wanneer het systeem niet beschikbaar is.
Er verschijnt geen displaytekst, wanneer het
systeem uitstaat.
Het systeem is actief en de motor is automatisch afge-
zet.
8
Normale startstand.
STARTEN EN RIJDEN
}}
459
Met 8 inch bestuurdersdisplay
Het symbool verschijnt onder aan de snelheids-
meter.
Symbool Betekenis
Wit symbool: Het systeem is
beschikbaar.
Beige symbool: Het systeem is
actief en de motor is automatisch
afgezet.
Het systeem is niet beschikbaar,
omdat niet is voldaan aan de voor-
waarden.
Er verschijnt geen symbool, wan-
neer het systeem uitstaat.
Gerelateerde informatie
Start/Stop-systeem tijdelijk uitschakelen
(p. 459)
Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem
(p. 459)
Start/Stop-systeem (p. 457)
Hulp tijdens het wegrijden op een helling
(p. 443)
Automatische rem bij stilstand (p. 442)
Start/Stop-systeem tijdelijk
uitschakelen
Soms is het raadzaam om het Start/Stop-sys-
teem tijdelijk uit te schakelen.
Schakel het systeem uit met de
functieknop
Start/Stop op het
functiescherm van het midden-
display. Bij uitschakeling van
het systeem dooft de led in de
knop.
Het systeem staat uit totdat:
het opnieuw wordt geactiveerd
u de rijmodus wijzigt in Eco of Comfort
de auto een volgende keer wordt gestart.
Gerelateerde informatie
Rijden met Start/Stop-systeem (p. 457)
Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem
(p. 459)
Voorwaarden voor het Start/Stop-
systeem
Het Start/Stop-systeem werkt alleen, wanneer
aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Als niet aan al deze voorwaarden is voldaan,
wordt dit aangegeven op het bestuurdersdisplay.
Autostop werkt niet
In de volgende gevallen werkt de autostart niet:
de auto heeft na het starten geen snelheid
van zo'n 10 km/h (6 mph) bereikt.
na een aantal opeenvolgende autostops
moet de snelheid weer boven zo'n 10 km/h
(6 mph) komen vóór de volgende autostop.
de bestuurder heeft zijn/haar veiligheidsgor-
del losgenomen.
de capaciteit van de startaccu is onder de
toelaatbare ondergrens gedoken.
de motor heeft de normale bedrijfstempera-
tuur niet bereikt.
de buitentemperatuur ligt onder ca. -5 °C (23
°F) of boven ca. 30 °C (86 °F).
de elektrische voorruitwarming wordt geacti-
veerd.
de omstandigheden in de passagiersruimte
wijken af van de ingestelde waarden.
u rijdt achteruit met de auto.
de temperatuur van de startaccu ligt onder of
boven de toelaatbare grenswaarden.
||
STARTEN EN RIJDEN
460
u maakt grote stuurbewegingen.
de weg is erg steil.
u ontgrendelt de motorkap.
bij ritten op grote hoogte waarbij de motor
niet op de bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
het ABS is geactiveerd.
bij een krachtige remmanoeuvre (ook zonder
dat het ABS actief is).
de beveiliging tegen oververhitting van de
startmotor is in werking getreden door fre-
quente starts in korte tijd.
het roetfilter van de uitlaatgasreiniging is ver-
zadigd
9
.
er is een aanhangwagen aangesloten op het
elektrische systeem van de auto.
Het onderstaande geldt bij een automatische
versnellingsbak:
de versnellingsbak heeft de normale bedrijfs-
temperatuur niet bereikt.
de keuzehendel staat in de stand M (±).
Autostart werkt niet
In de volgende gevallen werkt de autostart niet
nadat de motor automatisch werd afgezet:
Bij een automatische versnellingsbak:
De bestuurder draagt geen gordel, de keuze-
hendel staat in stand P en het bestuurders-
portier staat open - er moet op de normale
manier worden gestart.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak:
De bestuurder zit niet in de gordel.
Er is een versnelling ingeschakeld zonder te
ontkoppelen.
Onvrijwillige motorstop bij een
handgeschakelde versnellingsbak
Doe het volgende, als de automatische motor-
start mislukt en de motor afslaat:
1. Controleer of de veiligheidsgordel van de
bestuurdersstoel goed in de gordelsluiting
vastzit.
2. Bedien het koppelingspedaal opnieuw – de
motor start automatisch.
3. In bepaalde gevallen moet u de schakelhen-
del in de neutrale stand zetten. Er verschijnt
een melding op het bestuurdersdisplay –
volg het gegeven advies.
Autostart zonder dat u het rempedaal
loslaat
In de volgende gevallen vindt autostart plaats,
ook al hebt u het rempedaal niet losgelaten:
de ruiten beslaan door de hoge luchtvochtig-
heidsgraad in het interieur.
de omstandigheden in de passagiersruimte
wijken af van de ingestelde waarden.
er wordt tijdelijk veel stroom afgenomen of
de capaciteit van de startaccu is onder de
toelaatbare ondergrens gezakt.
u bedient het rempedaal met pompende
bewegingen.
u ontgrendelt de motorkap.
de auto begint te rollen of gaat iets sneller
rijden als de auto automatisch is afgezet zon-
der helemaal stil te staan.
Het onderstaande geldt bij een automatische
versnellingsbak:
u hebt de veiligheidsgordel afgedaan met de
keuzehendel in stand D of N.
u zet de keuzehendel van D in stand R of M
(±).
u opent het bestuurdersportier met de keu-
zehendel in stand D - een "belsignaal" en
een tekstbericht geven aan dat het contact
ingeschakeld is.
WAARSCHUWING
Open de motorkap niet na een automatische
motorstop. Zet de motor op de normale wijze
af alvorens de motorkap te openen.
9
Geldt voor een auto met dieselmotor.
STARTEN EN RIJDEN
461
Gerelateerde informatie
Start/Stop-systeem (p. 457)
Rijden met Start/Stop-systeem (p. 457)
Start/Stop-systeem tijdelijk uitschakelen
(p. 459)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
462
Niveauregeling* en schokdemping
De niveauregeling van de auto stemt de vering
en schokdemping van de auto automatisch af op
optimaal comfort en functioneren tijdens het rij-
den. Er is ook handmatige niveauregeling moge-
lijk om bijvoorbeeld gemakkelijker bagage te
kunnen in- en uitladen of het in- en uitstappen te
vereenvoudigen.
Luchtvering en schokdemping
De systemen zijn afgestemd op de gekozen rij-
modus en de actuele rijrijsnelheid. Via de luchtve-
ring wordt bij hogere snelheden de bodemspeling
van de auto verlaagd om op die manier de lucht-
weerstand te verlagen en meer stabiliteit te ver-
krijgen. De schokdemping staat normaal inge-
steld op optimaal comfort en wordt continu bijge-
regeld op basis van de ondergrond, de mate van
versnelling/vertraging en de vraag of de auto op
rechte stukken of in bochten rijdt.
Wanneer er niveauregeling
plaatsvindt, geeft het bestuur-
dersdisplay dat aan.
Het niveau is niet te regelen, wanneer een van de
portieren of de achterklep openstaat.
Bij het parkeren
Zorg er bij het parkeren voor dat er boven en
onder de auto voldoende ruimte is, omdat de
bodemspeling bijvoorbeeld kan variëren afhanke-
lijk van de temperatuur, de wijze van belading,
gebruik van de laadstand of de gekozen rijmodus
na het starten.
Het niveau kan wellicht ook na enige tijd parke-
ren nog worden bijgesteld. Dit ter compensatie
van eventuele hoogtewijzigingen die zich op
grond van temperatuurveranderingen in de lucht-
veren kunnen voordoen, wanneer de auto afkoelt.
Bij het transporteren
Bij het transport van de auto op een veerboot,
autotrein of autotransporter mag u de spanban-
den alleen rond de banden vastzetten en niet om
andere chassisonderdelen halen. Eventuele wijzi-
gingen in de luchtvering tijdens het transport
kunnen de verankering negatief beïnvloeden.
STARTEN EN RIJDEN
}}
463
Symbolen en meldingen op bestuurdersdisplay
Symbool Melding Betekenis
Vering
Door gebruiker uitgezet
De gebruiker heeft de niveauregeling handmatig uitgeschakeld.
Vering
Tijdelijk beperkte prestaties
De prestaties van de niveauregeling zijn tijdelijk gereduceerd op grond van de belasting van het sys-
teem. Als deze melding vaak verschijnt (bijv. meerdere keren per week), neem dan contact op met een
werkplaats
A
.
Vering
Service vereist
Er is een storing opgetreden. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaats
A
.
Storing vering
Stop veilig
Er is een kritieke storing opgetreden. Stop de auto op een veilige manier, laat de auto afslepen naar
een werkplaats
A
.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
464
Symbool Melding Betekenis
Vering
Afremmen Auto te hoog
Er is een storing opgetreden. Als de melding tijdens het rijden verschijnt, neem dan contact op met een
werkplaats
A
.
Vering
Niveau auto aut. afstellen
Er vindt afstelling tot het beoogde niveau plaats.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor niveauregeling* (p. 465)
Rijmodi* (p. 452)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
465
Instellingen voor niveauregeling*
Het niveau van de auto is aan te passen om het
in- en uitladen of in- of uitstappen te vereenvou-
digen.
Schakel de niveauregeling uit wanneer u de auto
moet opnemen met een krik om problemen met
de automatische niveauregeling te voorkomen.
Laadstand aanpassen
Gebruik de knoppen in de bagageruimte om de
hoogte van de achterkant van de auto in te stel-
len en in- en uitladen of het aan- en loskoppelen
van een aanhangwagen te vereenvoudigen.
Instellingen op middendisplay
Instaphulp
De auto is lager te zetten om gemakkelijker te
kunnen in- en uitstappen.
Activeer de in- en uitstapfunctie via het midden-
display:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op My Car Spiegels en Comfort.
3.
Kies
Veringsregeling Easy Entry en Exit.
> Wanneer de auto geparkeerd staat en uit-
geschakeld is, zakt de auto omlaag. (De
niveauregeling stopt bij het openen van
een portier en bij het openen en sluiten
van een portier kan de niveauregeling met
enige vertraging worden hervat.) Wanneer
de auto wordt gestart en in beweging
komt, komt de auto omhoog tot de hoogte
voor de gekozen rijmodus.
Niveauregeling uitschakelen
In bepaalde gevallen moet u de regeling uitscha-
kelen, zoals wanneer u de auto opneemt op een
krik*. Het niveauverschil dat ontstaat bij opname
op een krik kan er anders toe leiden dat de lucht-
vering de hoogte aanpast, wat niet wenselijk is.
Schakel het systeem uit via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
My Car Parkeerrem en vering.
3.
Kies
Niveauregeling uitschakelen.
Gerelateerde informatie
Niveauregeling* en schokdemping (p. 462)
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Lagesnelheidsregeling*
De lagesnelheidsregeling Low Speed Control
(LSC) biedt ondersteuning bij ritten in het terrein
en op een gladde ondergrond en verbetert de
rijeigenschappen. U rijdt bijvoorbeeld met een
caravan over een grasveld of met een boottrailer
op een boothelling.
Bij een auto met een rijmodusknop* is deze
functie geïntegreerd in de rijmodus Off Road.
De regeling is aangepast voor terreinritten en
voor ritten op lage snelheden (tot zo'n 40 km/h
(25 mph)) met een aanhangwagen achter de
auto.
De lagesnelheidsregeling geeft voorrang aan
lage versnellingen en vierwielaandrijving wat wiel-
spin helpt voorkomen en een betere tractie ople-
vert. Op lage snelheden reageert de motor min-
der snel op het gaspedaal voor een betere rege-
ling van de tractie en snelheid.
De regeling wordt samen met Hill Descent
Control (HDC) geactiveerd om de snelheid op
steile, aflopende hellingen met het gaspedaal te
kunnen regelen, zodat u het rempedaal minder
vaak hoeft te gebruiken. De regeling maakt het
mogelijk om op steile en aflopende hellingen een
lage en gelijkmatige snelheid aan te houden.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
466
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is,
veranderen het gaspedaalgevoel en de
motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Lagesnelheidsregeling* activeren en deacti-
veren met functieknop (p. 466)
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
Afdalingsremregeling* (p. 467)
Vierwielaandrijving* (p. 451)
Lagesnelheidsregeling* activeren en
deactiveren met functieknop
Bij een auto zonder rijmodusknop op de tunnel-
console is het functiescherm van het middendis-
play voorzien van een functieknop voor de lage-
snelheidsregeling van
Hill Descent Control.
Lagesnelheidsregeling kiezen op het
functiescherm van het middendisplay
Tik op de knop Hill Descent Control om
het systeem te activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is.
Bij uitschakeling van de motor wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Lagesnelheidsregeling* (p. 465)
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
467
Afdalingsremregeling*
Afdalingsremregeling, Hill Descent Control
(HDC), is een systeem dat op lage snelheden
de remmende werking van de motorrem ver-
hoogt. Dit betekent dat u op bij steile, aflopende
hellingen vaart kunt meerderen of minderen met
het gaspedaal, zonder te hoeven bijremmen.
Bij een auto met een rijmodusknop* is deze
functie geïntegreerd in de rijmodus Off Road.
De afdalingsremregeling is aangepast voor ter-
reinritten op lage snelheden en is vooral handig
bij ritten op steile, aflopende hellingen met een
lastige ondergrond. Omdat u het rempedaal niet
hoeft te gebruiken, kunt zich volledig richten op
de besturing.
WAARSCHUWING
HDC werkt niet in alle situaties, maar is uit-
sluitend bedoeld als een aanvullend hulpmid-
del.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Functie
Met hulp van het remsysteem laat de afdalings-
remregeling de auto langzaam voor- en achteruit-
rijden. De snelheid is tijdelijk met het gaspedaal
te verhogen. Bij het loslaten van het gaspedaal
wordt de rijsnelheid weer tot stapvoets verlaagd,
ongeacht het hellingspercentage en zonder dat u
daarvoor het rempedaal hoeft te bedienen. Bij
activering van het systeem gaan de remlichten
branden.
Met het rempedaal kunt u de auto altijd remmen
en langzamer stapvoets rijden of de auto hele-
maal tot stilstand brengen.
De regeling wordt samen met de lagesnelheids-
regeling Low Speed Control (LSC) geactiveerd
en biedt ondersteuning bij ritten in het terrein en
op een gladde ondergrond en verbetert de rijei-
genschappen. De systemen zijn bestemd voor
gebruik op lage snelheden, tot zo'n 40 km/h (25
mph).
Aandachtspunten bij ritten met
geactiveerde HDC
Als u tijdens ritten op een steile aflopende
helling het systeem uitschakelt, wordt de
remwerking langzaam verlaagd.
Bij een automatische versnellingsbak
HDC is te gebruiken in schakelstand D, R en
in de 1e of 2e versnelling bij handmatig
schakelen.
Bij handmatig schakelen is het niet mogelijk
om op te schakelen naar de 3e versnelling of
hoger.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
HDC remt alleen in de 1e versnelling of in de
achteruitversnelling (R). In hogere versnellin-
gen wordt niet actief geremd, ook al wordt de
functie pas uitgeschakeld bij een snelheid
van zo'n 40 km/h (25 mph).
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is,
veranderen het gaspedaalgevoel en de
motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Afdalingsremregeling* activeren en deactive-
ren met functieknop (p. 468)
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
Lagesnelheidsregeling* (p. 465)
Vierwielaandrijving* (p. 451)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
468
Afdalingsremregeling* activeren en
deactiveren met functieknop
Bij een auto zonder rijmodusknop op de tunnel-
console zit een functieknop voor de afdalings-
remregeling met
Hill Descent Control op het
functiescherm van het middendisplay.
Afdalingsremregeling kiezen op
functiescherm van middendisplay
De afdalingsremregeling werkt alleen op lage
snelheden.
Tik op de knop Hill Descent Control om
het systeem te activeren of deactiveren.
> Een brandend lampje in de knop geeft
aan dat de functie geactiveerd is.
Bij uitschakeling van de motor wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Afdalingsremregeling* (p. 467)
Rijmodus* wijzigen (p. 454)
Zuinig rijden
Rijd zuinig en milieubewust door rustig en met
vooruitziende blik te rijden én door uw rijstijl en
snelheid aan te passen aan de situatie.
Activeer voor een lager brandstofverbruik de
rijmodus Eco.
Gebruik het uitrolsysteem Eco Coast in de
rijmodus Eco; er wordt niet meer op de motor
afgeremd, waardoor de bewegingsenergie
van de auto wordt gebruikt om de auto lan-
ger te laten uitrollen.
Rijd in de hoogst mogelijke versnelling
10
,
afhankelijk van de verkeerssituatie en de
weggesteldheid; lagere toeren leveren een
lager brandstofverbruik op. Maak gebruik van
de schakelindicator.
Rijd met gelijkmatige snelheid en met voor-
uitziende blik om zo weinig mogelijk te hoe-
ven remmen.
Bij hoge snelheden neemt het brandstofver-
bruik toe - de luchtweerstand neemt toe
naarmate de snelheid stijgt.
Houd de juiste bandenspanning aan en con-
troleer regelmatig of dat nog steeds zo is -
houd voor de beste resultaten de zoge-
noemde ECO -bandenspanning aan.
De bandenkeuze is mogelijk van invloed op
het brandstofverbruik - informeer bij uw dea-
ler naar passende banden.
10
Geldt bij handmatig schakelen.
STARTEN EN RIJDEN
469
Neem geen spullen in de auto mee die u niet
gebruikt - hoe groter de belading, hoe hoger
het verbruik.
Rem af op de motor, wanneer dat zonder
gevaar voor medeweggebruikers mogelijk is.
Lading op het dak en het gebruik van een
dakbox resulteren in een grotere luchtweer-
stand waardoor het verbruik toeneemt – ver-
wijder lastdragers die u niet gebruikt.
Rijd niet met open zijruiten.
WAARSCHUWING
Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals
op een aflopende helling), omdat daarbij
belangrijke systemen zoals de stuur- en rem-
bekrachtiging wegvallen.
Gerelateerde informatie
Drive-E - schoner rijplezier (p. 30)
Rijmodus ECO (p. 454)
Bandenspanning controleren (p. 566)
Voorbereidingen voor een lange rit
Voor aanvang van een autovakantie of een lan-
gere autorit is het belangrijk om de functies en
uitrusting van de auto eens goed te controleren.
Controleer of:
de motor naar behoren functioneert en of het
brandstofverbruik in orde is
er wellicht sprake is van lekkage (brandstof,
olie of andere vloeistoffen)
de remwerking tijdens het afremmen opti-
maal is
alle gloeilampen werken – pas de koplamp-
hoogte aan bij een zware belading van de
auto
de profieldiepte van de banden en de span-
ning voldoende zijn. Monteer winterbanden
bij ritten in gebieden met kans op
besneeuwde of beijzelde wegen.
de ladingstoestand van de startaccu is vol-
doende
de wisserbladen in goede staat verkeren
er een gevarendriehoek en een reflecterend
hesje in de auto aanwezig zijn – in bepaalde
landen is dat wettelijk verplicht.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 566)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 683)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Rijden tijdens de winter (p. 470)
Zuinig rijden (p. 468)
Instellingen voor automodem (p. 545)
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
Pilot Assist (p. 328)
Snelheidsbegrenzer (p. 294)
Noodreparatieset voor banden (p. 583)
STARTEN EN RIJDEN
470
Rijden tijdens de winter
Bij rijden in de winter is het belangrijk om
bepaalde controles op de auto uit te voeren,
zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt rij-
den.
Let voor aanvang van de winter in het bijzonder
op het volgende:
De koelvloeistof van de motor moet 50% gly-
col bevatten. Bij een dergelijke concentratie
is de motor beschermd tegen bevriezing tot
zo'n –35 °C (–31 °F). Om gezondheidsrisi-
co's te vermijden is het zaak geen verschil-
lende soorten glycol met elkaar te mengen.
Houd de tank altijd goed gevuld om condens
in de brandstoftank tegen te gaan.
De viscositeit van de motorolie is belangrijk.
Wanneer u oliesoorten met een lagere visco-
siteit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor
bij koud weer gemakkelijker aan en neemt
bovendien het brandstofverbruik tijdens de
koude start af.
BELANGRIJK
Gebruik geen olie met een lage viscositeits-
aanduiding bij zware rijomstandigheden of
warm weer.
Controleer de algehele conditie en de
ladingstoestand van de startaccu. De star-
taccu wordt zwaarder belast bij koud weer en
ook de accucapaciteit neemt af bij vorst.
Giet sproeiervloeistof met antivries in het
sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te
voorkomen.
Nieuwe auto's en gladde wegen
Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs
adviseert Volvo u om de auto rondom van winter-
banden te voorzien.
N.B.
In sommige landen is het gebruik van winter-
banden verplicht. Banden met spikes zijn niet
in alle landen toegestaan.
Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om
te testen hoe de auto bij gladheid reageert.
Gerelateerde informatie
Winterwielen (p. 581)
Sneeuwkettingen (p. 582)
Remmen op gepekelde rijbanen (p. 438)
Remmen op natte rijbanen (p. 437)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Startaccu (p. 631)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Koelvloeistof bijvullen (p. 624)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 679)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
471
Doorwaaddiepte
Met doorwaden wordt bedoeld dat de auto door
een diepere plas water op een met water
bedekte rijbaan rijdt. Waden dient met de
nodige voorzichtigheid te gebeuren.
U kunt met de auto stapvoets door waterpartijen
van maximaal 40 cm (15,7 inch) diep rijden.
Wees extra voorzichtig als u door stromend water
rijdt.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stilstand.
Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes
op het rempedaal om te controleren of de rem-
werking in orde is. Bij water en vuil op de rem-
blokken kunnen er vertragingen in de remwerking
optreden.
Maak eventuele aansluitingen voor de elek-
trische verwarming en de aanhangwagen-
koppeling schoon na ritten in water en mod-
der.
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken - elektrische
storingen zijn anders niet uitgesloten.
BELANGRIJK
Als er water in het luchtfilter komt, kan er
motorschade ontstaan.
Als er water in de transmissie komt,
neemt de smerende werking van de oliën
af waardoor de betrokken systemen min-
der lang meegaan.
Schade aan de motor, transmissie, turbo-
compressor, het differentieel of de inwen-
dige onderdelen ervan als gevolg van
waterlekkage (hydrolock) of een tekort
aan olie valt niet onder de garantie.
Probeer de motor bij motorafslag in water
niet opnieuw te starten. Haal de auto uit
het water en breng deze naar de werk-
plaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats. Kans op motorschade.
Gerelateerde informatie
Bergen (p. 497)
Lagesnelheidsregeling* (p. 465)
Tankvulklep openen en sluiten
Om de tankvulklep te kunnen openen moet de
auto ontgrendeld zijn
11
.
Op het bestuurdersdisplay
wordt met de pijl naast het
tanksymbool aangegeven aan
welke kant van de auto de
tankvulklep zit.
1. Open de tankvulklep door lichte druk aan te
brengen op de achterkant van de vulklep.
2. Sluit na het tanken de klep door er licht op te
drukken.
Gerelateerde informatie
Brandstof tanken (p. 472)
AdBlue® controleren en bijvullen (p. 479)
11
Alleen vergrendeling en ontgrendeling via de transpondersleutel, het Keyless-systeem of via Volvo On Call is van invloed op de status van de tankvulklep.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
472
Brandstof tanken
De brandstoftank is voorzien van een doploos
tanksysteem.
Tanken bij een tankstation
U tankt als volgt brandstof.
1. Schakel de auto uit en open de tankvulklep.
2. Kies een brandstof die is goedgekeurd voor
gebruik in de auto op basis van de aandui-
ding
12
aan de binnenkant van de tankvulklep.
Zie de informatie over goedgekeurde brand-
stofsoorten en hun aanduidingen in het arti-
kel "Benzine" of "Dieselolie".
3. Steek het mondstuk van het vulpistool in de
brandstofvulopening. De vulpijp heeft twee
afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u
het mondstuk van het vulpistool langs de
beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u
begint met tanken.
4. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen.
> De tank is vol.
N.B.
Een overvolle tank kan bij warm weer over-
stromen.
Brandstof bijvullen via een jerrycan
Gebruik voor het bijvullen van brandstof met een
jerrycan de trechter die in het blok schuimrubber
onder het vloerluik in de bagageruimte ligt.
1. Open de tankvulklep.
2. Steek de trechter in de brandstofvulopening.
De vulpijp heeft twee afdekkingen die te
openen zijn. Zorg dat u de trechterbuis langs
de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat
u begint met tanken.
Geldt voor een auto met verwarming op
brandstof*
Gebruik de verwarming op brandstof nooit, wan-
neer de auto bij een tankstation staat.
Sticker aan binnenkant tankvulklep.
Gerelateerde informatie
Tankvulklep openen en sluiten (p. 471)
Benzine (p. 473)
Dieselolie (p. 475)
Wanneer u de tank leegrijdt van een diesel-
model (p. 476)
12
De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankklep en uiterlijk eind 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en vulpistolen bij tankstations in heel Europa.
STARTEN EN RIJDEN
}}
473
Hanteren van brandstof
Gebruik geen brandstof met een kwaliteit die
slechter is dan de kwaliteit die door Volvo wordt
aanbevolen, omdat dit een negatief effect heeft
op het motorvermogen en het brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat u geen brandstofdampen
inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt.
Bij brandstof in de ogen eventuele contact-
lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15
minuten lang spoelen met een ruime hoeveel-
heid schoon water en medische hulp inroe-
pen.
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals
benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en die-
selolie zijn uitermate giftig en kunnen bij
inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend
letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep
onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken
van brandstof.
WAARSCHUWING
Op de grond gemorste brandstof kan vlam
vatten.
Schakel de verwarming op brandstof uit voor-
dat u gaat tanken.
Heb nooit een ingeschakelde mobiele tele-
foon bij u als u staat te tanken. Door het
belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waar-
door de benzinedampen ontsteken en dat kan
tot brand en letsel leiden.
BELANGRIJK
Door mengsels van verschillende soorten
brandstoffen of het gebruik van niet aanbevo-
len brandstof vervallen de garanties van Volvo
en evt. aanvullende serviceovereenkomsten.
Dit geldt voor alle motoren.
Gerelateerde informatie
Benzine (p. 473)
Dieselolie (p. 475)
AdBlue
®
hanteren (p. 478)
Benzine
Benzine is een brandstoftype dat bestemd is
voor een auto met een benzinemotor.
Maak alleen gebruik van benzine van gerenom-
meerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof
van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine
moet voldoen aan de norm EN 228.
Aanduiding voor benzine
De aanduiding conform de CEN-norm EN16942
zit aan de binnenkant van de tankklep en uiterlijk
eind 2018 ook op de desbetreffende brandstof-
pompen en vulpistolen bij tankstations in heel
Europa.
Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de hui-
dige standaardbrandstoffen in Europa. In een
auto met een benzinemotor is het toegestaan
benzine te gebruiken met de volgende aandui-
ding:
E5 is een benzinesoort met
maximaal 2,7% zuurstof en
maximaal 5 vol-% ethanol.
E10 is een benzinesoort met
maximaal 3,7% zuurstof en
maximaal 10 vol-% ethanol.
||
STARTEN EN RIJDEN
474
BELANGRIJK
Er is brandstof toegestaan die tot 10
volumeprocent ethanol bevat.
Het gebruik van EN 228 E10-benzine
(maximaal 10 volumeprocent ethanol) is
toegestaan.
Een ethanolgehalte hoger dan E10
(maximaal 10 volumeprocent ethanol)
zoals bij E85 is niet toegestaan.
Octaangetal
95 RON is te gebruiken in normale rijom-
standigheden.
98 RON wordt geadviseerd voor een maxi-
maal rendement tegen een minimaal brand-
stofverbruik.
Gebruik van brandstof met een octaangetal
lager dan RON 95 is niet toegestaan.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
(100 °F) wordt u geadviseerd een brandstofsoort
met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebrui-
ken. Dit om optimale prestaties en een zo laag
mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen.
BELANGRIJK
Gebruik alleen loodvrije benzine om
schade aan de katalysator tegen te gaan.
Het gebruik van brandstof met metaalad-
ditieven is niet toegestaan.
Gebruik geen toevoegingen die niet door
Volvo zijn aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 473)
Brandstof tanken (p. 472)
Benzineroetfilter (p. 474)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 683)
Benzineroetfilter
Een benzinemodel is uitgerust met een roetfilter
voor een effectievere uitlaatgasreiniging.
In normale rijomstandigheden blijven roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen in het benzineroetfilter ach-
ter. Normaal vindt passieve regeneratie plaats
waarbij de roetdeeltjes worden geoxideerd en
verbrand. Op die manier wordt het filter gereinigd.
Bij frequente ritten op lage snelheden of her-
haalde koude starts bij lage temperaturen is
mogelijk actieve regeneratie vereist. De regene-
ratie van het roetfilter vindt automatisch plaats en
duurt normaal 10-20 minuten. Tijdens de rege-
neratie kan een branderige geur ontstaan.
Wanneer u bij koud weer de standverwarming
inschakelt, bereikt de motor sneller de normale
bedrijfstemperatuur.
Bij frequente korte ritten op lage
snelheden met een benzinemodel
De capaciteit van de uitlaatgasreiniging voor ben-
zinemotoren hangt af van de rijstijl. Voor optimale
prestaties is het belangrijk om ritten van verschil-
lende lengte en op uiteenlopende snelheden te
maken.
Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid (of
bij koud weer) zodat de motor niet op bedrijfs-
temperatuur komt, kan problemen veroorzaken
die op termijn aanleiding kunnen geven tot sto-
ringen en waarschuwingsmeldingen kunnen trig-
geren. Als u vaak ritten in stadsverkeer maakt is
STARTEN EN RIJDEN
}}
475
het belangrijk om ook regelmatig ritten op hogere
snelheden te maken om ervoor te zorgen dat de
uitlaatgasreiniging voor benzinemotoren kan
regenereren.
Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20
minuten op de snelweg met snelheden
hoger dan 60 km/h (38 mph).
Gerelateerde informatie
Benzine (p. 473)
Dieselolie
Dieselolie is een brandstoftype dat bestemd is
voor een auto met een dieselmotor.
Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenom-
meerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof
van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De diesel-
olie moet voldoen aan de norm EN 590 of
SS 155435. Dieselmotoren zijn gevoelig voor
verontreinigingen in de brandstof, zoals een te
hoog gehalte aan zwavel- of metaaldeeltjes.
Aanduiding
De aanduiding conform de CEN-norm EN16942
zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiter-
lijk eind 2018 ook op de desbetreffende brand-
stofpompen en mondstukken op tankstations in
heel Europa.
Dit is de aanduiding die geldt voor de huidige
standaardbrandstof in Europa. In een auto met
een dieselmotor is het toegestaan dieselolie te
gebruiken met de volgende aanduiding:
B7 is een dieselsoort met
maximaal 7 vol-% veresterde
methylvetzuren (FAME).
Bij lage temperaturen (lager dan 0 °C (32 °F))
kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
tot startproblemen kan leiden. De verkrijgbare
brandstofkwaliteiten moeten zich lenen voor
gebruik in het actuele jaargetijde en klimaatge-
bied, maar in extreme weersomstandigheden, bij
gebruik van verouderde brandstof of bij ritten
door verschillende klimaatgebieden kan deson-
danks uitvlokking optreden.
Het risico van condensatie in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt.
Houd tijdens het tanken het gebied rond de vul-
pijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte
oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het
gebied met water en zeep schoon.
BELANGRIJK
De dieselolie:
moet voldoen aan de norm EN 590 en/of
SS 155435;
moet een zwavelgehalte hebben van
maximaal 10 mg/kg;
mag maximaal 7 vol% FAME
13
(B7)
bevatten.
13
Fatty Acid Methyl Ester
||
STARTEN EN RIJDEN
476
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende diesel-
olieachtige brandstoffen:
speciale toevoegingen (dopes)
scheepsolie
stookolie
FAME
14
of plantaardige olie.
Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de
kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aan-
leiding tot verhoogde vormen van slijtage en
motorschade die niet worden gedekt door de
garanties van Volvo.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 473)
Brandstof tanken (p. 472)
Wanneer u de tank leegrijdt van een diesel-
model (p. 476)
Roetfilter (p. 477)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 477)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 683)
Wanneer u de tank leegrijdt van een
dieselmodel
Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het
brandstofsysteem enige tijd nodig om een con-
trole uit te voeren.
Doe nadat u de brandstoftank hebt bijgevuld met
dieselolie het volgende alvorens de auto te star-
ten:
1. Controleer of de transpondersleutel in de
auto aanwezig is.
2.
Zet de auto in contactslotstand II – draai de
startknop rechtsom zonder het rempedaal te
bedienen (of het koppelingspedaal bij een
auto met een handgeschakelde versnellings-
bak) en houd de knop zo'n 4 seconden lang
in deze stand vast. Laat vervolgens knop los,
die automatisch terugveert naar de uitgangs-
positie.
3. Wacht ca. één minuut.
4. Start de motor.
N.B.
Alvorens brandstof te tanken bij een leegge-
reden tank:
Breng de auto tot stilstand op een zo
egaal/horizontaal mogelijke ondergrond
– als de auto overhelt, bestaat er gevaar
voor luchtbellen in de brandstoftoevoer.
Waar u op moet letten bij het vullen van
brandstof uit een jerrycan
Gebruik voor het bijvullen van dieselolie uit een
jerrycan de trechter die onder het vloerluik in de
bagageruimte ligt. Let erop dat u de buis van de
trechter goed in de vulpijp steekt. De vulpijp heeft
twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u
de trechterbuis langs de beide afdekkingen hebt
gestoken, voordat u begint met tanken.
Gerelateerde informatie
Brandstof tanken (p. 472)
Dieselolie (p. 475)
Gereedschapsset (p. 574)
14
Dieselolie met maximaal 7 vol% FAME (B7) is toegestaan.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
477
Roetfilter
Een dieselmodellen is uitgerust met een roetfilter
voor een effectievere uitlaatgasreiniging.
In normale rijomstandigheden blijven roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen in het roetfilter achter. Wan-
neer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, gaat
een zogenoemde regeneratie van start om de
roetdeeltjes te verbranden en het filter te reini-
gen. Om een regeneratie te starten moet de
motor de normale bedrijfstemperatuur hebben
bereikt. De regeneratie van het roetfilter vindt
automatisch plaats en duurt normaal
10-20 minuten.
N.B.
Tijdens de regeneratie kan zich het volgende
voordoen:
er kan tijdelijk een geringe beperking van
het motorvermogen te bespeuren zijn
het brandstofverbruik kan tijdelijk toene-
men
er kan sprake zijn van een brandlucht.
Wanneer u bij koud weer de standverwarming*
inschakelt, bereikt de motor sneller de normale
bedrijfstemperatuur.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het
moeilijk zijn om de motor te starten en het fil-
ter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan
dat het filter moet worden vervangen.
Bij frequente korte ritten op lage
snelheden met een dieselmodel
De capaciteit van de uitlaatgasreiniging hangt af
van de rijstijl. Voor optimale prestaties is het
belangrijk om ritten van verschillende lengte en
op uiteenlopende snelheden te maken.
Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid (of
bij koud weer) zodat de motor niet op bedrijfs-
temperatuur komt, kan problemen veroorzaken
die op termijn aanleiding kunnen geven tot sto-
ringen en waarschuwingsmeldingen kunnen trig-
geren. Als u vaak ritten in stadsverkeer maakt is
het belangrijk om ook regelmatig ritten op hogere
snelheden te maken om ervoor te zorgen dat de
uitlaatgasreiniging kan regenereren.
Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20
minuten op de snelweg met snelheden
hoger dan 60 km/h (38 mph).
Gerelateerde informatie
Dieselolie (p. 475)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 477)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 683)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue®
15
AdBlue is een additief (toevoeging) dat de
SCR
16
-katalysator gebruikt om bij een dieselmo-
tor de uitstoot van schadelijke stoffen te beper-
ken.
De SCR-katalysator zet AdBlue en stikstofoxiden
om in stikstof en waterdamp, wat de uitstoot van
schade stikstofoxiden aanzienlijk beperkt.
AdBlue
AdBlue is een kleurloze vloeistof die bestaat uit
32,5 % ureum
17
opgelost in gedemineraliseerd
water en geproduceerd is volgende norm
ISO 22241. De vloeistof is speciaal ontwikkeld
voor SCR-katalysatoren van dieselmotoren.
De auto heeft een speciaal AdBlue-reservoir dat
via een aparte vulbuis achter de tankvulklep bij te
vullen is. Het verbruik is afhankelijk van de rijstijl,
buitentemperatuur en de bedrijfstemperatuur van
de katalysator.
Voorwaarden voor ritten met AdBlue
Houd het reservoir altijd gevuld met AdBlue van
de juiste kwaliteit om de auto te kunnen starten.
De SCR-katalysator is zeer gevoelig voor veront-
reinigingen.
De uitlaatgasreiniging bewaakt voortdurend het
peil, de kwaliteit en de dosering van AdBlue. Bij
een storing verschijnt er een melding op het
bestuurdersdisplay.
15
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
||
STARTEN EN RIJDEN
478
BELANGRIJK
AdBlue is vereist voor een juiste werking van
het SCR en om te voldoen aan de wettelijk
eisen op emissiegebied. Het is bij de wet ver-
boden om het aanvoersysteem voor AdBlue
dusdanig te wijzigen of te beïnvloeden dat er
geen AdBlue wordt verbruikt. AdBlue is ver-
eist om te voldoen aan de wettelijke eisen op
emissiegebied. Een dergelijke vorm van beïn-
vloeding kan strafbaar zijn en tot vervolging
leiden.
Het is niet toegestaan om de auto te gebrui-
ken wanneer de AdBlue-tank leeg is, omdat
deze dan niet meer voldoet aan de wettelijke
eisen op emissiegebied. De auto is daarom
uitgerust met een waarschuwingssysteem dat
aangeeft wanneer het tijd is om de AdBlue-
tank bij te vullen. Wanneer het peil in de
AdBlue-tank te laag wordt verschijnen waar-
schuwingen om aan te geven dat het tijd is
om AdBlue bij te vullen.
Gerelateerde informatie
AdBlue® hanteren (p. 478)
AdBlue® controleren en bijvullen (p. 479)
Symbolen en meldingen voor AdBlue®
(p. 481)
AdBlue® hanteren
AdBlue bestaat voor het merendeel uit water
(zo'n 67,5 % water en 32,5 % ureum). De vloei-
stof is niet brandgevaarlijk maar dient met de
nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd
aangezien deze huid en ogen kan irriteren.
Waar u op moet letten bij het gebruik
Adem de dampen niet in en vermijd huid- en
oogcontact. Draag bij gebruik van de vloeistof bij
voorkeur handschoenen om te voorkomen dat
gevoelige huid geïrriteerd raakt.
WAARSCHUWING
Eerste hulp bij ongevallen:
Bij inademing - breng het slachtoffer in
de frisse lucht.
Bij huidcontact - was de aangedane huid
met water en zeep.
Bij oogcontact - spoel de aangedane
ogen onmiddellijk uit met grote hoeveel-
heden water.
Bij inslikken - spoel de mond goed uit
met water. Laat het slachtoffer niet bra-
ken.
Roep bij aanhoudende verschijnselen of
inslikken van grote hoeveelheden de hulp van
een arts in.
Wat te doen bij morsen
Spoel gemorste AdBlue op de grond, de auto of
op gelakte oppervlakken met een ruime hoeveel-
heid water af. Giet de vloeistof niet in de goot-
steen.
Opslag
Bewaar AdBlue in de originele verpakking met de
dop erop bij een temperatuur hoger dan –11 °C
(12 °F) en lager dan 30 °C (86 °F). Bewaar de
vloeistof niet in direct zonlicht.
AdBlue bevriest bij –11 °C (12 °F) maar is nadat
deze ontdooit is weer te gebruiken.
Gerelateerde informatie
AdBlue® controleren en bijvullen (p. 479)
Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 477)
16
Selective Catalytic Reduction
17
CO(NH
2
)
2
STARTEN EN RIJDEN
}}
479
AdBlue® controleren en bijvullen
Controleer regelmatig het AdBlue-peil en vul bij
als een melding voor een laag AdBlue-peil ver-
schijnt op het bestuurdersdisplay.
Tijdens het onderhoud aan de auto vult de Volvo-
werkplaats AdBlue bij, maar afhankelijk van de
rijstijl moet u mogelijk ook tussen de servicebeur-
ten door bijvullen. Als u het AdBlue-reservoir
helemaal leegrijdt, kunt u de auto niet meer star-
ten.
N.B.
Rijd de AdBlue-tank nooit leeg. Vul de tank
tijdig bij.
Als u de tank leegrijdt is de motor na het
afzetten niet meer te starten; niet op de
gebruikelijke manier en evenmin met hulp-
middelen.
Het bijvullen van minimaal 3 liter AdBlue van
de gespecificeerde kwaliteit is de enige
manier om de motor weer te starten nadat u
de AdBlue-tank hebt leeggereden.
AdBlue-peil controleren
1.
Open de app Auto status op het app-
scherm.
2.
Druk op Status om het AdBlue-peil weer te
geven.
Grafische voorstelling van het AdBlue-peil op het mid-
dendisplay.
Elk blokje komt overeen met zo'n 25% van
de volledige inhoud van het reservoir.
Wanneer er minder dan 25 % van de totale
inhoud van het reservoir resteert, wordt het
laatste blokje amberkleurig en wanneer er
||
STARTEN EN RIJDEN
480
minder dan 10 % resteert wordt het uiteinde-
lijk rood.
Bijvullen
Wanneer het AdBlue-peil te laag dreigt
te worden, gaat een symbool op het
bestuurdersdisplay branden in combi-
natie met de melding
AdBlue-niveau
laag.
1. Open de tankvulklep door lichte druk aan te
brengen op de achterkant van de vulklep.
2.
Open de blauwe dop op de kleine vulpijp
bestemd door AdBlue.
3. Vul AdBlue bij van de juiste kwaliteit
18
.
Giet het reservoir niet te vul.
WAARSCHUWING
Het wordt geadviseerd om bij het tanken van
AdBlue op een tankstation in eerste instantie
de pomp voor personenauto's te gebruiken.
Bij wijze van alternatief is een AdBlue-pomp
voor zwaardere voertuigen te gebruiken.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig zodat er geen AdBlue op
het lakwerk van de auto terechtkomt. Spoel in
dat geval met een ruime hoeveelheid water,
omdat de vloeistof het lakwerk kan aantasten.
Gerelateerde informatie
AdBlue
®
hanteren (p. 478)
Symbolen en meldingen voor AdBlue®
(p. 481)
Bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®
(p. 681)
18
ISO 22241
STARTEN EN RIJDEN
}}
481
Symbolen en meldingen voor
AdBlue®
De uitlaatgasreiniging bewaakt voortdurend het
peil, de kwaliteit en de dosering van AdBlue. Bij
een storing verschijnt er een melding op het
bestuurdersdisplay.
Symbool Melding Betekenis
AdBlue-niveau laag
Het AdBlue-peil is laag zodat het reservoir moet worden bijgevuld.
AdBlue-dosering
en
AdBlue-kwaliteit
Het systeem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaats
A
voor een controle van de werking.
||
STARTEN EN RIJDEN
482
Symbool Melding Betekenis
AdBlue bijvullen
Het AdBlue-peil is kritiek laag zodat het reservoir onmiddellijk moet worden bijgevuld.
Startblokkering motor
en bijv.: Vul minimaal 4 liter
AdBlue bij
De auto kan niet worden gestart voordat er AdBlue is bijgevuld. Vul de hoeveelheid AdBlue bij die op
het bestuurdersdisplay staat aangegeven of neem contact op met een werkplaats
A
.
Let op het volgende:
De peilsensor kan de bijgevulde hoeveelheid AdBlue alleen goed registreren, als de auto horizon-
taal staat.
Na het bijvullen kan het tot 20 seconden duren voordat het systeem is bijgewerkt met de juiste
peilaanduiding.
Startblokkering motor
Service AdBlue-systeem
nodig voor herstart
Het systeem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaats
A
voor een controle van de werking.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
AdBlue® controleren en bijvullen (p. 479)
AdBlue® hanteren (p. 478)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 614)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
483
Oververhitting van motor en
aandrijving
In bepaalde omstandigheden, bij zware belas-
ting op steile hellingen en warm weer, bestaat
het gevaar dat de motor en de aandrijflijn over-
verhit raken – vooral bij het vervoer van een
zware lading.
Bij oververhitting is het motorvermogen
mogelijk tijdelijk beperkt.
Verwijder verstralers die voor de grille zitten
tijdens ritten bij warm weer.
Als de temperatuur in het koelsysteem van
de motor te hoog oploopt, gaat een waar-
schuwingssymbool branden en verschijnt op
het bestuurdersdisplay de melding
Motortemperatuur Hoge temperatuur.
Stop veilig. Breng de auto in dat geval zo
spoedig mogelijk tot stilstand en laat de
motor enkele minuten stationair lopen, zodat
deze kan afkoelen.
Breng de auto tot stilstand en zet de motor
af, als de melding
Motortemperatuur Hoge
temperatuur. Zet de motor af of
Motorkoelvloeistof Niveau laag. Zet de
motor af verschijnt.
Bij oververhitting van de versnellingsbak
wordt een alternatief schakelprogramma
gekozen
19
. Boven wordt een ingebouwde
beveiligingsfunctie geactiveerd, waarbij onder
meer een waarschuwingssymbool gaat bran-
den en op het bestuurdersdisplay de melding
Transmissie warm Ga langzamer rijden
om temperatuur te verlagen of
Transmissie heet Stop veilig, wacht op
koelen verschijnt. Volg in dat geval het
advies op en matig uw snelheid of breng de
auto op een veilige plek tot stilstand om de
motor enkele minuten stationair te laten
draaien, zodat de versnellingsbak kan afkoe-
len.
Bij oververhitting kan de airconditioning zich-
zelf tijdelijk uitschakelen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd statio-
nair laten draaien.
N.B.
Het is normaal dat de koelventilator van de
motor een tijdje werkt nadat de motor is uit-
geschakeld.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Hoge motortemperatuur. Volg het
gegeven advies op.
Laag peil koelvloeistof. Volg het
gegeven advies op.
De versnellingsbak is heet/overver-
hit/wordt gekoeld. Volg het gege-
ven advies op.
Gerelateerde informatie
Koelvloeistof bijvullen (p. 624)
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
Voorbereidingen voor een lange rit (p. 469)
Schakelindicator* (p. 450)
19
Geldt bij een automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN
484
Overbelasting van de startaccu
De elektrische functies van de auto belasten de
startaccu in verschillende mate. Laat het con-
tactslot niet te lang achtereen in stand II staan,
wanneer de auto is uitgeschakeld. Maak in
plaats daarvan gebruik van contactslotstand I -
het stroomverbruik is dan minder.
Let er tevens op dat de verschillende accessoires
het elektrisch systeem belasten. Schakel onder-
delen/systemen die veel stroom nemen uit, wan-
neer de auto is uitgeschakeld. Voorbeelden van
dergelijke onderdelen/systemen zijn:
interieurventilator
koplampen
ruitenwisser
audiosysteem (hoog volume).
Bij een lage startaccuspanning verschijnt een
melding op het bestuurdersdisplay. De energie-
besparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde
onderdelen/systemen uit of verlaagt de belasting
van de accu door bijvoorbeeld de interieurventila-
tor lager te zetten en/of het audiosysteem uit te
schakelen.
Laad de startaccu dan op door de auto te
starten en de motor minstens 15 minuten te
laten draaien – de startaccu wordt beter
opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand
met een stationair draaiende motor.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 631)
Contactslotstanden (p. 432)
Starthulp met andere accu
Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto star-
ten met stroom van een hulpaccu.
Aansluitpunten voor de startkabels.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt
geadviseerd de volgende stappen aan te houden
om kortsluiting en andere schade te voorkomen:
1. Zet het elektrische systeem van de auto in
de contactslotstand 0.
2. Controleer of de hulpaccu een spanning van
12 V levert.
3. Als de hulpaccu in een andere auto is
gemonteerd, moet u de motor van die auto
afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's
elkaar niet raken.
STARTEN EN RIJDEN
485
4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel
aan de pluspool (1) van de hulpaccu.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de
startkabels om kortsluiting met andere onder-
delen in de motorruimte te voorkomen.
5. Open de afdekking (2) van het positieve
starthulppunt.
6. Bevestig de andere klem van de rode start-
kabel aan het positieve starthulppunt (2).
7. Bevestig de ene klem van de zwarte startka-
bel aan de minpool (3) van de hulpaccu.
8. Bevestig de andere klem van de zwarte start-
kabel aan het negatieve starthulppunt (4).
9. Controleer of de aansluitklemmen van de
startkabels goed vastzitten om te voorkomen
dat er tijdens de startpoging vonken ont-
staan.
10. Start de motor van de "hulpauto" en laat
deze enkele minuten draaien op een toeren-
tal dat iets hoger ligt dan normaal,
zo'n 1500 omw/min.
11. Start de motor in de auto met de uitgeputte
accu.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen tussen de kabel en de
auto niet aan tijdens het starten. Er bestaat
namelijk gevaar voor vonkvorming.
12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volg-
orde - eerst de zwarte kabel en daarna de
rode.
Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan
de zwarte startkabel contact kan maken met
het positie starthulppunt op de auto/de plus-
pool van de starthulpaccu of met de aange-
sloten klem van de rode startkabel.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
Sluit de startkabels niet aan op een com-
ponent va het brandstofsysteem of op
bewegende onderdelen. Pas op voor hete
motoronderdelen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
Rook niet in de buurt van de accu.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 430)
Contactslotstanden (p. 432)
Stuurwiel instellen (p. 195)
Contactslotstand kiezen (p. 433)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
486
Trekhaak*
De auto is uit te rusten met een trekhaak, zodat
bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te
hangen is.
Er zijn verschillende trekhaakuitvoeringen ver-
krijgbaar voor de auto – neem voor informatie
contact op met een Volvo-dealer.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de constante
accuspanning voor het aanhangercontact
automatisch worden uitgeschakeld om de
startaccu niet te ontladen.
BELANGRIJK
De trekhaak moet regelmatig worden gerei-
nigd en ingevet om slijtage tegen te gaan.
N.B.
Wanneer een koppeling met trillingsdemper
wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden
gesmeerd.
Dit geldt ook bij montage van een fietsdrager
die rond de trekkogel wordt vastgeklemd.
N.B.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is
er geen achterste sleepoogbevestiging.
Gerelateerde informatie
In- en uitklapbare trekhaak* (p. 487)
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
Op trekhaak gemonteerde fietsdrager*
(p. 493)
Specificaties van de trekhaak* (p. 486)
Specificaties van de trekhaak*
Afmetingen en bevestigingspunten voor de trek-
haak.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
487
Afmetingen, bevestigingspunten in mm (inch)
A 1041,3 (41)
B 90 (3,5)
C 875 (34,4)
D 437,5 (17,2)
E Zie afbeelding boven
F 283,5 (11,1)
G Middelpunt kogel
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 486)
Trekgewichten en kogeldruk (p. 674)
In- en uitklapbare trekhaak*
De in-/uitklapbare trekhaak is altijd gemakkelijk
bereikbaar en eenvoudig uit of in te klappen als
dat nodig is. In de ingeklapte stand is de trek-
haak volledig onzichtbaar.
WAARSCHUWING
Neem de instructies voor het in- en uitklap-
pen van de trekhaak zorgvuldig in acht.
Trekhaak uitklappen
WAARSCHUWING
Sta niet te dicht bij de achterbumper van de
auto bij het uitklappen van de trekhaak.
1.
Open de achterklep Rechtsachter in de
bagageruimte zit een knop voor het in- en
uitklappen van de trekhaak. Het led-lampje in
de knop brandt permanent oranje, als de uit-
klapfunctie actief is.
||
STARTEN EN RIJDEN
488
2.
Druk de knop in en laat hem weer los - drukt
u te lang, dan kan dat betekenen dat het uit-
klappen niet start.
> De trekhaak klapt uit in een onvergren-
delde stand. De led knippert oranje.
WAARSCHUWING
Druk niet op de knop voor het in- en uitklap-
pen als er een aanhanger op de trekhaak is
gekoppeld.
N.B.
De trekhaak moet eerst volledig zijn uitge-
klapt voordat deze in de vergrendelde stand
te zetten is. Dit kan enkele seconden duren.
Als de trekhaak niet in de vergrendelde stand
blijft, moet u enkele seconden later opnieuw
proberen.
3.
Beweeg de trekhaak naar zijn eindpositie.
Daar moet hij worden vastgezet en vergren-
deld - de led brandt permanent oranje.
> De trekhaak is daarmee klaar voor
gebruik.
WAARSCHUWING
Controleer of de veiligheidskabel van de aan-
hanger in de juiste bevestiging vastzit.
N.B.
De stroomspaarstand wordt na enige tijd
geactiveerd en het controlelampje dooft. Het
systeem wordt opnieuw geactiveerd door de
achterklep te sluiten en daarna opnieuw te
openen. Dit geldt zowel bij het in- als uitklap-
pen van de trekhaak.
Als het elektrische systeem heeft gedetec-
teerd dat er een aanhanger achter de auto
hangt, stopt het controlelampje met branden.
Trekhaak inklappen
BELANGRIJK
Zorg dat er geen aansluitcontact of adapter in
de elektrische aansluiting zit bij het inklappen
van de trekhaak.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
489
1.
Open de achterklep Druk de knop rechtsach-
ter in de bagageruimte in en laat hem weer
los - drukt u te lang, dan kan dat betekenen
dat het inklappen niet start.
> De trekhaak klapt automatisch uit in een
onvergrendelde positie. De led in de knop
knippert oranje.
2.
Vergrendel de trekhaak door deze terug te
bewegen naar de ingeklapte positie waar hij
wordt vergrendeld.
> Als de trekhaak correct is ingeklapt,
brandt de led nu continu.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
Trekhaak* (p. 486)
Rijden met aanhangwagen
Bij ritten met een aanhangwagen moet u op
enkele dingen letten zoals de trekhaak, de aan-
hangwagen en hoe u de aanhangwagen laadt.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires, zoals een trekhaak.
De auto wordt geleverd met de benodigde rand-
uitrusting voor het gebruik van een aanhangwa-
gen.
De trekhaak van de auto moet van een goed-
gekeurd type zijn.
Verdeel de lading in de aanhangwagen dus-
danig dat de druk op de trekhaak de maxi-
male kogeldruk niet overschrijdt. De kogel-
druk wordt tot het laadvermogen van de auto
gerekend.
Verhoog de bandenspanning tot de aanbevo-
len druk bij maximale belading.
Bij het gebruik van een aanhangwagen wordt
de motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd niet met een zware aanhangwagen,
wanneer de auto nog helemaal nieuw is.
Wacht hiermee totdat de auto ten minste
1000 km (620 miles) heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast dan
normaal. Schakel dan terug naar een lagere
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
490
versnelling bij handmatig schakelen en pas
uw snelheid aan.
Neem de geldende bepalingen in acht ten
aanzien van de toelaatbare snelheden en
gewichten.
Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhangwagen achter de auto een
lange en steile helling oprijdt.
De aangegeven maximale aanhangwagenge-
wichten gelden alleen voor hoogten tot
1000 m (3280 ft) boven zeeniveau. Daarbo-
ven zijn het motorvermogen en daarmee het
klimvermogen van de auto beperkt door de
lagere luchtdichtheid en moet daarom het
maximale aanhangwagengewicht worden
beperkt. Het gewicht voor auto en aanhang-
wagen moet worden verlaagd met 10% voor
iedere extra 1000 m (3280 ft) (of een deel
daarvan).
Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 12% bij het gebruik van een aan-
hangwagen.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, een aange-
koppelde aanhanger/caravan of ritten op
grote hoogte zijn, in combinatie met de
brandstofkwaliteit, factoren die het brandstof-
verbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen.
Aanhangwagencontact
Als de trekhaak van de auto een 13-polige aan-
sluiting heeft en de aanhangwagen een 7-polige
aansluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik
een door Volvo goedgekeurde adapter. Zorg dat
de kabel niet over de grond sleept.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de constante
accuspanning voor het aanhangercontact
automatisch worden uitgeschakeld om de
startaccu niet te ontladen.
Aanhangwagengewichten
WAARSCHUWING
Volg de vermelde aanbevelingen voor het
aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat
de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en
afremmen moeilijk onder controle is te hou-
den.
N.B.
De vermelde maximaal toegestane aanhange-
rgewichten zijn door Volvo toegestaan. Natio-
nale voertuigvoorschriften kunnen het aan-
hangergewicht en de snelheid verder beper-
ken. De trekhaken zijn mogelijk gecertificeerd
voor hogere trekgewichten dan wat de auto
mag trekken.
Niveauregeling*
De niveauregeling van de auto streeft ernaar om
ongeacht de belading dezelfde rijhoogte aan te
houden (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht
wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat,
zakt de achterkant normaal iets omlaag.
Rijden in heuvelachtige gebieden en
landen met een warm klimaat
Onder bepaalde omstandigheden bestaat het
risico van oververhitting tijdens het rijden met
aanhangwagen. Bij oververhitting van de motor
en de aandrijving gaat een waarschuwingssym-
bool branden op het bestuurdersdisplay en ver-
schijnt er een melding.
Het onderstaande geldt alleen voor een auto met
een automatische versnellingsbak.
De automatische versnellingsbak kiest altijd de
juiste versnelling voor belasting en motortoeren-
tal.
Steile hellingen
Blokkeer de automatische versnellingsbak niet
met een hogere versnelling dan de motor "aan-
kan" - rijden in een hoge versnelling bij een laag
motortoerental is niet altijd zuinig.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
491
Op een helling parkeren
1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem.
3.
Kies de schakelstand P.
4. Laat het rempedaal los.
Gebruik wielblokken, als u een auto met aan-
hangwagen op een steile helling parkeert.
Op een helling wegrijden
1. Trap het rempedaal in.
2.
Kies de schakelstand D.
3. Parkeerrem lossen.
4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg.
Gerelateerde informatie
Aanhangwagenstabilisering* (p. 491)
Aanhangwagenverlichting controleren
(p. 492)
Trekgewichten en kogeldruk (p. 674)
Oververhitting van motor en aandrijving
(p. 483)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 679)
Aanhangwagenstabilisering*
De aanhangwagenstabilisering (TSA
20
) heeft tot
taak een auto met aanhangwagen te stabiliseren
wanneer de combinatie slingerneigingen ver-
toont. De functie maakt deel uit van de stabili-
teitsregeling ESC
21
.
Oorzaken voor slingerneigingen
Bij alle combinaties van auto en aanhangwagen
kan het bekende verschijnsel met slingeren
optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas
bij hoge snelheden op. Als de aanhangwagen
echter overmatig beladen is of als het gewicht
van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld
te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere
snelheden gevaar voor slingeren.
Een pendelbeweging begint altijd met een van de
onderstaande factoren, zoals.:
De auto met aanhangwagen staat bloot aan
rukwinden.
De auto met aanhangwagen rijdt over een
oneffen wegdek of over hobbels.
Grote stuurbewegingen.
Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen,
waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar
wordt en het gevaar bestaat dat u op de ver-
keerde weghelft of naast de weg belandt.
Werking van de
aanhangwagenstabilisering
De aanhangwagenstabilisering houdt continu de
bewegingen van de auto in de gaten en in het
bijzonder de dwarsbewegingen. Als een neiging
tot slingeren geregistreerd wordt, worden de
voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd
dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is
dit voldoende om de auto weer onder controle te
krijgen.
Als de slingerbeweging ondanks de eerste
ingreep van de aanhangwagenstabilisering niet
wordt gedempt, worden alle wielen van de combi-
natie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de
motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging
vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de
combinatie weer stabiel is, beëindigt het systeem
de regeling waarna u de auto weer volledig onder
controle hebt.
N.B.
De stabiliteitsregeling wordt uitgeschakeld,
als u de Sportstand kiest door via het menu-
systeem van het middendisplay
ESC te deac-
tiveren.
De aanhangwagenstabilisering grijpt mogelijk
niet in als u met grote stuurbewegingen de slin-
gering zelf tracht op te heffen, aangezien de sta-
20
Trailer Stability Assist
21
Electronic Stability Control
||
STARTEN EN RIJDEN
492
bilisering dan niet kan bepalen of de slingering
wordt veroorzaakt door de aanhangwagen of
door uzelf.
Wanneer de aanhangwagen-
stabilisering werkt, knippert op
het bestuurdersdisplay het
symbool ESC.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
elektronische stabiliteitsregeling (p. 290)
Aanhangwagenverlichting
controleren
Controleer na het aankoppelen van een aan-
hangwagen voor het vertrek of alle lampen op de
aanhangwagen werken.
Richtingaanwijzers en remlichten op
aanhangwagen
Als een of meer richtingaanwijzers of remlichten
op de aanhangwagen kapot zijn, verschijnen op
het bestuurdersdisplay een symbool en een mel-
ding. De overige verlichting op de aanhangwagen
moet u vóór vertrek handmatig controleren.
Symbool Melding
Richtingaanw. aanh. Storing
knipperlicht rechts
Richtingaanw. aanh. Storing
richtingaanwijzer links
Remlicht aanhanger Sto-
ring
Als een richtingaanwijzer op de aanhangwagen
kapot is, knippert het richtingaanwijzersymbool op
het bestuurdersdisplay bovendien sneller dan
normaal.
Mistachterlicht op de aanhangwagen
Bij aansluiting van een aanhangwagen gaat het
mistachterlicht van de auto mogelijk niet branden,
in dat geval neemt het mistachterlicht op de aan-
hangwagen de functie over. Controleer daarom in
deze gevallen bij activering van het mistachter-
licht of de aanhangwagen is uitgerust met een
mistachterlicht om de auto met aanhangwagen
op een veilige manier te kunnen besturen.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
493
Aanhangwagenverlichting controleren*
Automatische controle
Na aansluiting van een aanhangwagen is de wer-
king van de aanhangwagenverlichting te contro-
leren aan de hand van een automatische verlich-
tingscontrole. Dankzij deze controle kunt u voor
vertrek nagaan of de aanhangwagenverlichting
werkt.
Om deze controle te kunnen verrichten moet de
motor zijn afgezet.
1. Wanneer er een aanhangwagen aan de trek-
haak is gekoppeld, verschijnt de melding
Aut. contr. lamp aanhanger op het
bestuurdersdisplay.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
rechter stuurknoppenset in te drukken.
> De lichtcontrole gaat van start.
3. Stap uit de auto om de werking van de ver-
lichting te kunnen controleren.
> Alle lampen van de aanhangwagen gaan
knipperen – daarna gaan de lampen één
voor één branden.
4. Kijk of alle lampen op de aanhangwagen ook
daadwerkelijk branden.
5. Na een poosje gaan alle lampen op de aan-
hangwagen weer knipperen.
> De controle is afgerond.
Automatische controle uitschakelen
De automatische controlefunctie is uit te schake-
len op het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op My Car Lampen en verlichting.
3.
Vink
Aut. contr. lamp aanhanger uit.
Handmatige controle
Als de automatische controle is uitgeschakeld,
kunt u de controle handmatig starten.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
My Car Lampen en verlichting.
3.
Kies
Handm. contr. lamp aanhanger.
> De lichtcontrole gaat van start. Stap uit de
auto om de werking van de verlichting te
kunnen controleren.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
Op trekhaak gemonteerde
fietsdrager*
Het wordt geadviseerd om een van de fietsdra-
gers te gebruiken die Volvo ontwikkeld heeft.
Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor
maximale veiligheid tijdens het rijden. De fietsdra-
gers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende
Volvo-dealers.
Volg nauwgezet de instructies op die bij de fiets-
drager zijn geleverd.
Het gecombineerde gewicht van de fietsdra-
ger plus lading mag maximaal 75 kg (165
lbs) zijn.
Gebruik alleen een fietsdrager voor het ver-
voer van maximaal drie fietsen.
WAARSCHUWING
Verkeerd gebruik van de fietsdrager kan
schade aan trekhaak en auto veroorzaken.
De fietsdrager kan van de trekhaak loskomen
als deze:
verkeerd op de trekhaak gemonteerd is
overbelast is; zie de instructies bij de
fietsdrager voor het maximale draagver-
mogen
wordt gebruikt voor het vervoer van
andere dingen dan fietsen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
494
Een fietsdrager die op de trekhaak is gemon-
teerd is van invloed op de rijeigenschappen van
de auto, op grond van bijvoorbeeld:
het grotere gewicht van de auto
het gereduceerde acceleratievermogen
de gereduceerde bodemvrijheid
het gewijzigde remvermogen.
Adviezen voor het vervoer van fietsen
op een fietsdrager
Hoe groter de afstand tussen het zwaartepunt
van de last en de trekhaakkogel hoe groter de
belasting van de trekhaak.
Neem bij het opladen de volgende adviezen in
acht:
Plaats de zwaarste fiets vooraan, zo dicht
mogelijk bij de auto.
Zorg dat de fietsen symmetrisch zijn opgela-
den en zo dicht mogelijk tegen de auto aan
staan, door bij het vervoer van meerdere fiet-
sen de fietsen om en om te plaatsen.
Verwijder losse voorwerpen van de fiets(en)
bij het vervoer, zoals een fietsmand, accu of
kinderzitje. Niet alleen om de krachten te ver-
lagen die inwerken op de trekhaak en fiets-
drager maar ook om de luchtweerstand te
verlagen die van invloed is op het brandstof-
verbruik.
Verwijder eventuele fietshoezen. Ze kunnen
de rijeigenschappen negatief beïnvloeden,
het zicht naar achteren beperken en tot een
hoger brandstofverbruik leiden. Ze zorgen
ook voor grotere krachten die inwerken op
de trekhaak.
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 486)
Slepen
Bij het slepen wordt de auto met behulp van een
sleepkabel voortgetrokken door een ander voer-
tuig.
Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorge-
schreven maximumsnelheid voor slepen is.
Voorbereidingen en slepen
BELANGRIJK
Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rij-
richting draaien.
Sleep auto's met automatische transmis-
sie niet op een snelheid hoger dan
80 km/h (50 mph) en niet verder dan 80
km (50 mile).
WAARSCHUWING
Controleer voordat u gaat slepen of het
stuurslot eraf is.
Contactslotstand II moet geactiveerd zijn
– in contactslotstand I zijn alle airbags
gedeactiveerd.
Zorg dat de transpondersleutel tijdens
het slepen altijd in de auto aanwezig is.
STARTEN EN RIJDEN
}}
495
WAARSCHUWING
De rem- en stuurbekrachtiging werken niet
als de motor is uitgeschakeld. Er moet
ca. 5 keer zo hard op het rempedaal worden
getrapt en de besturing gaat aanzienlijk
zwaarder dan normaal.
1. Schakel de alarmlichten van de auto in.
2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog.
3. Hef het stuurslot op door de auto te ont-
grendelen.
4.
Zet de auto in contactslotstand II – draai de
startknop rechtsom zonder het rempedaal te
bedienen (of het koppelingspedaal bij een
auto met een handgeschakelde versnellings-
bak) en houd de knop zo'n 4 seconden lang
in deze stand vast. Laat vervolgens knop los,
die automatisch terugveert naar de uitgangs-
positie.
5.
Zet de keuzehendel in neutraalstand N en
los de parkeerrem.
Als de accuspanning te laag is, kunt u de
parkeerrem niet lossen. Sluit een hulpaccu
aan, als de accuspanning te laag is.
> U kunt vervolgens beginnen met het sle-
pen.
6. Houd, wanneer de slepende auto afremt, de
sleepkabel altijd strak door met uw voet
lichte druk op het rempedaal uit te oefenen -
zo voorkomt u schokken.
7. Sta klaar om te remmen om de auto tot stil-
stand te brengen.
Starten met hulpaccu
Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een
hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is
dat de motor niet kan worden gestart.
BELANGRIJK
De katalysator kan beschadigd raken bij
pogingen om de motor via slepen aan het
draaien te krijgen.
Gerelateerde informatie
Sleepoog monteren en demonteren (p. 495)
Alarmlichten (p. 158)
Bergen (p. 497)
Starthulp met andere accu (p. 484)
Contactslotstand kiezen (p. 433)
Sleepoog monteren en demonteren
Gebruik het sleepoog bij het slepen. Schroef het
sleepoog vast in een draadbus achter een
afdekking in de bumper, voor of achter.
N.B.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is
er geen achterste sleepoogbevestiging.
Sleepoog monteren
Pak het sleepoog erbij. Dit zit in het blok
schuimrubber onder de vloer in de bagage-
ruimte.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
496
Voor: Verwijder de afdekking - druk met één
vinger op de markering.
> De afdekking is horizontaal open te klap-
pen en vervolgens te verwijderen.
Achter: Verwijder de afdekking - druk met
een vinger op het artikel met de markering
en werk tegelijkertijd de tegenoverliggende
kant/hoek los met een muntstuk of iets der-
gelijks.
> De afdekking is horizontaal open te klap-
pen en vervolgens te verwijderen.
4. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag
naar binnen. Draai het oog stevig vast, steek
bijvoorbeeld de wielmoersleutel* door het
oog om deze als hefboom te gebruiken.
BELANGRIJK
Het is belangrijk het sleepoog goed vast te
schroeven – dat wil zeggen, helemaal tot aan
de aanslag.
Sleepoog demonteren:
Draai het sleepoog na gebruik los en leg het
weer op zijn plek.
Plaats de afdekking tot slot weer in de bum-
per terug.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
497
Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om
de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te
trekken. De positie van de auto en de bodemspe-
ling bepalen of dat mogelijk is.
Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig onder
een te grote hoek staan of als de bodemspeling
onder de auto onvoldoende is, kan de auto
beschadigd raken wanneer men deze met een
sleepoog op het bergingsvoertuig probeert te
trekken.
Hef de auto zo nodig op met de takelinrichting
van het bergingsvoertuig - maak geen gebruik
van het sleepoog.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergingsvoer-
tuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer
wordt getrokken.
BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor ber-
ging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden of vast is komen te zitten.
Roep professionele hulp in voor berging.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 494)
Bergen (p. 497)
Gereedschapsset (p. 574)
Bergen
Bij het bergen wordt de auto met behulp van
een ander voertuig weggesleept.
Roep professionele hulp in voor berging.
Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om
de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te
trekken.
Geldt voor auto's met niveauregeling*: Als de
auto is voorzien van luchtvering, moet deze wor-
den uitgeschakeld voordat u de auto opneemt.
Schakel het systeem uit via het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
My Car Parkeerrem en vering.
3.
Kies
Niveauregeling uitschakelen.
De positie en bodemspeling van de auto bepalen
of de auto op een laadvloer kan worden getrok-
ken. Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig
onder een te grote hoek staan of als de bodem-
speling onder de auto onvoldoende is, kan de
auto beschadigd raken wanneer men deze op het
bergingsvoertuig probeert te trekken. Neem de
auto dan op met de hefinrichting van het ber-
gingsvoertuig.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergingsvoer-
tuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer
wordt getrokken.
BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor ber-
ging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden of vast is komen te zitten.
Roep professionele hulp in voor berging.
BELANGRIJK
Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rij-
richting draaien.
Gerelateerde informatie
Sleepoog monteren en demonteren (p. 495)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
498
HomeLink
®
*
22
HomeLink
®23
is een programmeerbare afstands-
bediening die in het elektrische systeem van de
auto geïntegreerd is en tot drie verschillende
installaties (zoals een garagedeuropener, alarm-
systeem, huis- en tuinverlichting) op afstand kan
bedienen en daarmee de originele afstandsbe-
dieningen vervangt.
Algemeen
De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan
variëren.
Knop 1
Knop 2
Knop 3
Controlelampje
HomeLink
®
wordt geleverd in een uitvoering die
ingebouwd is in de achteruitkijkspiegel. Het
HomeLink
®
-paneel bestaat uit drie program-
meerbare knoppen en een controlelampje in het
spiegelglas.
Ga voor meer informatie over HomeLink
®
naar:
www.HomeLink.com, www.youtube.com/
HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65
(of het betaalnummer +49 6838 907 277)
24
.
Let erop dat u de originele afstandsbedieningen
goed bewaart voor eventuele programmering in
een later stadium (zoals bij aankoop van een
nieuwe auto of gebruik in een andere auto). Het
wordt tevens geadviseerd om de programmering
van de knoppen te wissen bij verkoop van de
auto.
Gerelateerde informatie
HomeLink gebruiken (p. 500)
HomeLink
®
* programmeren (p. 498)
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
* (p. 501)
HomeLink
®
*
25
programmeren
Volg de instructies op om HomeLink
®
te pro-
grammeren, de fabrieksinstellingen te herstellen
of een knop te herprogrammeren.
N.B.
Bij bepaalde auto’s moet het contact zijn
ingeschakeld of in de ‘accessoirestand’ staan,
voordat HomeLink
®
te programmeren of
gebruiken is. Plaats gerust nieuwe batterijen
in de afstandsbediening die HomeLink
®
moet
vervangen, omdat de programmering dan
mogelijk sneller verloopt en het radiosignaal
sterker is. Herstel de HomeLink
®
-knoppen
alvorens te programmeren.
WAARSCHUWING
Tijdens het programmeren van HomeLink
®
wordt de garagedeur die wordt geprogram-
meerd (of het toegangshek) mogelijk geacti-
veerd. Let daarom op dat er niemand in de
buurt van de deur of het hek staat tijdens het
programmeren. De auto moet buiten de
garage staan bij het programmeren van de
garagedeuropener.
22
Geldt voor bepaalde markten.
23
HomeLink en het symbool met het HomeLink-huis zijn geregistreerde handelsmerken van Gentex Corporation.
24
Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is.
25
Geldt voor bepaalde markten.
STARTEN EN RIJDEN
}}
499
1. Richt de afstandsbediening op de te pro-
grammeren HomeLink
®
-knop en houd de
afstandsbediening op zo'n 2–8 cm (1–3
inch) van de knop. Blokkeer het controlesym-
bool van HomeLink
®
niet.
Opmerking! Met sommige afstandsbedie-
ningen is HomeLink
®
beter te programmeren
op een afstand van zo'n 15–20 cm (6–12
inch). Denk daaraan als er problemen zijn
met programmeren.
2. Houd zowel op de afstandsbediening als op
HomeLink
®
de knoppen ingedrukt die u wilt
programmeren.
3. Laat de knoppen pas los als het led-lampje
niet meer langzaam (ca. 1 maal per seconde)
maar snel knippert (ca. 10 maal per
seconde) of constant brandt.
>
Als het led-lampje constant brandt:
Aanduiding dat de programmering is vol-
tooid. Druk voor activering 2 maal op de
geprogrammeerde knop.
Als het led-lampje snel knippert: De
eenheid die u voor HomeLink
®
wenst te
programmeren is mogelijk voorzien van
een beveiligingsfunctie zodat extra stap-
pen vereist zijn. Druk 2 maal op de gepro-
grammeerde knop om te controleren of
de programmering gelukt is. Ga anders
verder met de volgende stap.
4. Zoek de inleerknop
26
op de ontvanger voor
bijvoorbeeld de garagedeur op. De knop zit
doorgaans in de buurt van de antennevoet
op de ontvanger.
5. Druk de inleerknop van de ontvanger een-
maal in en laat hem weer los. De program-
mering moet binnen 30 seconden na het
indrukken van de knop worden voltooid.
6.
Druk de knop op HomeLink
®
in die u wilt
programmeren en laat de knop weer los.
Herhaal de procedure van indrukken/vast-
houden/loslaten al naar gelang het model
van de ontvanger één of twee keer.
> Het programmeren is daarmee klaar en
garagedeur, toegangshek en dergelijke
moeten vervolgens geactiveerd worden bij
het indrukken van de geprogrammeerde
knop.
26
De aanduiding en kleur van de knop verschillen per fabrikant.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
500
Neem bij programmeringsproblemen contact op
met HomeLink
®
via: www.HomeLink.com,
www.youtube.com/HomeLinkGentex of bel
00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer
+49 6838 907 277)
27
.
Afzonderlijke knop herprogrammeren
Doe het volgende om één afzonderlijke
HomeLink
®
-knop te programmeren:
1. Druk op de gewenste knop en houd deze
zo'n 20 seconden ingedrukt.
2.
Wanneer het controlelampje op HomeLink
®
langzaam gaat knipperen kunt u op de
gebruikelijke manier programmeren.
Opmerking! Als de te programmeren knop
opnieuw moet worden geprogrammeerd niet
met een nieuwe eenheid wordt geprogram-
meerd, zal deze terugkeren naar de eerder
opgeslagen programmering.
HomeLink
®
-knoppen resetten
Het is alleen mogelijk om alle HomeLink
®
-knop-
pen tegelijk te resetten en dus niet slechts één
afzonderlijke knop. Afzonderlijke knoppen zijn wel
te herprogrammeren.
Houd de buitenste knoppen (1 en 3) op
HomeLink
®
zo'n 10 seconden ingedrukt.
> Wanneer het controlelampje niet meer
constant brandt, maar is gaan knipperen
zijn de knoppen gereset en weer gereed
voor programmering.
Gerelateerde informatie
HomeLink gebruiken (p. 500)
HomeLink
®
* (p. 498)
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
(p. 501)
HomeLink gebruiken
Zodra HomeLink
®
geprogrammeerd is, vormt het
een vervanging voor de afzonderlijke originele
afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in. De garage-
deur, het toegangshek en dergelijke worden
geactiveerd (dit kan enkele seconden duren). Als
u de knop langer dan 20 seconden indrukt, start
de herprogrammering. Na het indrukken van de
knop brandt of knippert het controlelampje. Uiter-
aard kunt u de originele afstandsbedieningen
naast HomeLink
®
blijven gebruiken.
N.B.
Als het contact niet is uitgeschakeld, blijft
HomeLink
®
tot 30 minuten na opening van
het bestuurdersportier werken.
WAARSCHUWING
Als HomeLink
®
wordt gebruikt om een
garagedeur of hek te bedienen, moet u
controleren of er niemand in de buurt van
de deur of het hek staat als deze
beweegt.
Gebruik HomeLink
®
niet voor een elektri-
sche garagedeur zonder veiligheidsstop
en -retour.
27
Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
501
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 498)
HomeLink
®
* programmeren (p. 498)
Typegoedkeuring voor HomeLink
®
*
(p. 501)
Typegoedkeuring voor
HomeLink
®
*
28
Typegoedkeuring voor de EU
Gentex Corporation verklaart bij dezen dat de
radioapparatuur van het type HomeLink
®
UAHL5
in overeenstemming is met de richtlijn
2014/53/EU.
Frequentiebanden waarin de radioapparatuur
werkt:
433,05 – 434,79 MHz <10 mW e.r.p.
868,00 – 868,60 MHz <25 mW e.r.p.
868,70 – 868,20 MHz <25 mW e.r.p.
869,40 – 869,65 MHz <25 mW e.r.p.
869,70 – 870,00 MHz <25 mW e.r.p.
Adres certificaateigenaar: Gentex Corporation,
600 North Centennial Street, Zeeland MI 49464,
USA
Zie voor meer informatie op
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 498)
Kompas
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Achteruitkijkspiegel met kompas.
Er worden acht verschillende kompasrichtingen
met Engelse afkortingen weergegeven:
N
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost),
S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noord-
west).
Gerelateerde informatie
Kompas activeren en deactiveren (p. 502)
Kompas kalibreren (p. 502)
28
Geldt voor bepaalde markten.
STARTEN EN RIJDEN
502
Kompas activeren en deactiveren
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Kompas activeren en deactiveren
Het kompas wordt automatisch geactiveerd bij
het starten van de motor.
Om het kompas handmatig te deactiveren/acti-
veren:
Druk met een recht gebogen paperclip of
iets dergelijks het knopje aan de onderzijde
van de achteruitkijkspiegel in.
Gerelateerde informatie
Kompas (p. 501)
Kompas kalibreren (p. 502)
Kompas kalibreren
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas dient te worden gekalibreerd als u
met de auto meerdere magnetische zones door-
kruist.
Kalibreer als volgt:
1. Breng de auto tot stilstand op een groot en
open terrein waar geen stalen constructies
of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de auto en schakel alle elektrische uit-
rusting (klimaatregeling, luchtdroger en der-
gelijke) uit en zorg dat alle portieren dicht-
staan.
N.B.
De kalibratie kan mislukken of helemaal niet
worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrus-
ting niet uitschakelt.
3. Houd het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel zo'n 3 seconden lang
ingedrukt (met een paperclip of iets derge-
lijks). Het cijfer van de huidige magnetische
zone verschijnt.
Magnetische zones.
4. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van de gewenste magnetische
zone (
1–15) verschijnt (zie de kaart met de
magnetische zones van het kompas).
5.
Wacht totdat het teken
C weer op het dis-
play verschijnt of houd het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel
zo'n 6 seconden lang ingedrukt, totdat het
teken C verschijnt.
6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een
snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph),
totdat een kompasrichting op het display ver-
schijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afge-
rond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de
kalibratie fijn af te stellen.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
503
7.
Voor auto’s met elektrische voorruitver-
warming*: Als bij activering van de elektri-
sche voorruitverwarming het teken
C op het
display verschijnt, kalibreer dan volgens punt
6 hierboven met de elektrische voorruitver-
warming ingeschakeld.
8. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
Gerelateerde informatie
Kompas (p. 501)
Kompas activeren en deactiveren (p. 502)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
506
Audio, media en internet
Het audio- en mediasysteem bestaat uit een
mediaspeler en een radio. Het is ook mogelijk
een telefoon aan te sluiten via Bluetooth om
handsfree te bellen of draadloos muziek in de
auto af te spelen. Wanneer de auto een internet-
verbinding heeft, kunt u ook apps gebruiken voor
het afspelen van media.
Overzicht van geluid en media
De functies zijn te bedienen met stemcomman-
do's, de knoppenset op het stuurwiel of via het
middendisplay. Het hangt van het audiosysteem
van de auto af hoeveel luidsprekers en verster-
kers er in de auto zitten.
Systeemupdate
Het audio- en mediasysteem wordt voortdurend
verder verbeterd. Wanneer de auto een internet-
verbinding heeft is het mogelijk om systeemup-
dates te downloaden voor optimale functionaliteit,
zie support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 517)
Radio (p. 510)
Telefoon (p. 532)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Apps (p. 508)
Stembediening (p. 142)
Contactslotstanden (p. 432)
Afleiding van de bestuurder (p. 41)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 551)
Audio-instellingen
Het audiosysteem is vooraf ingesteld voor opti-
male geluidsweergave maar is geheel naar wens
aan te passen.
Het volume wordt normaal gesproken geregeld
met de volumeknop onder het middendisplay of
met de rechter stuurknoppenset. Dit geldt bij-
voorbeeld bij het afspelen van muziek, het beluis-
teren van de radio, de geluidsweergave van een
lopende telefoongesprek en de weergave van
actieve verkeersberichten.
Optimale geluidsweergave
Het audiosysteem is voorgekalibreerd voor opti-
male geluidsweergave met behulp van digitale
signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt
het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect
afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de
akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar
en dergelijke. Er is tevens een dynamische kali-
bratie waarbij rekening wordt gehouden met de
stand van de volumeknop en de rijsnelheid.
Audio-instellingen naar wens
aanpassen
Op het hoofdscherm onder Instellingen
Geluid kunt u uit de volgende instellingen kie-
zen:
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
507
Toon - persoonlijke instellingen voor bijvoor-
beeld lage en hoge tonen en equalizer.
Balans - onderlinge balans tussen de luid-
sprekers links/rechts en de luidsprekers
voor/achter.
Systeemvolumes - voor het aanpassen van
het volume van de verschillende autosyste-
men, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en
Ringtone telefoon.
Geluidsweergave*
U kunt de akoestiek van het concertgebouw van Goten-
burg nabootsen.
Geluidsbeleving
is te openen vanuit het app-
scherm van het middendisplay en biedt mogelijk-
heden tot verdere aanpassing van de audio-
instellingen. De volgende instellingen zijn moge-
lijk:
Studio - de geluidsweergave is te optimali-
seren voor Bestuurder, Alles en Achter.
Individuele stap - surroundstand met
instellingen voor intensiteit en ruimtelijkheid.
Concertgebouw - zorgt voor een geluids-
weergave met de akoestiek van het concert-
gebouw van Gothenburg.
Actieve geluidsdemping*
Bepaalde auto's zijn uitgerust met actieve
geluidsdemping die met behulp van het audiosys-
teem het motorgeluid in de passagiersruimte
dempt. Microfoontjes in de hemelbekleding regis-
treren storende geluiden, waarna het audiosys-
teem het geluid dempt door antigeluid voort te
brengen.
Microfoontjes in de plafondbekleding.
N.B.
Dek de microfoons in de auto niet af.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 517)
Instellingen voor stembediening (p. 145)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
Audio, media en internet (p. 506)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
508
Apps
Op het appscherm staan applicaties (apps) die
toegang bieden tot bepaalde autofuncties.
Veeg van rechts naar links
1
over het middendis-
play om vanuit het homescherm het appscherm
te openen. Hier liggen apps die zijn gedownload
(apps van derden) maar ook apps voor inge-
bouwde functies, bijvoorbeeld
FM-radio.
Appscherm (algemene afbeelding, de basisapps variëren
per markt en model)
Bepaalde basisapps zijn altijd beschikbaar. Wan-
neer de auto een internetverbinding heeft, kunt u
andere apps downloaden zoals internetradio en
muziekdiensten.
Sommige apps kunt u alleen gebruiken, als de
auto een actieve internetverbinding heeft.
Start een app door in het appscherm op het mid-
dendisplay de desbetreffende app aan te klikken.
Gerelateerde informatie
Apps downloaden (p. 509)
Apps bijwerken (p. 509)
Apps verwijderen (p. 510)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Android Auto* (p. 529)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Vrije geheugenruimte op harde schijf
(p. 550)
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisse-
ling (p. 548)
1
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
509
Apps downloaden
Wanneer de auto een internetverbinding heeft,
kunt u ook nieuwe apps downloaden.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
N.B.
Let bij het downloaden via een telefoon extra
goed op eventuele kosten voor dataverkeer.
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Nieuwe apps om een lijst te openen
met de apps die beschikbaar zijn voor instal-
latie in de auto.
3. Druk op een bepaalde app om de lijst uit te
vouwen en meer informatie over de app te
krijgen.
4.
Kies
Installeren om de app van uw keuze te
downloaden en installeren.
> Tijdens het downloaden en installeren
wordt de voortgang aangegeven.
Als een bepaalde download niet kan star-
ten, verschijnt een melding. De app blijft
echter op de downloadlijst staan, zodat u
later een nieuwe poging tot downloaden
kunt doen.
Downloaden annuleren
Druk op Annuleer om een lopende down-
load te annuleren.
Let erop dat alleen de download te annuleren is,
zodat u een eventuele installatiefase niet meer
kunt annuleren zodra deze van start gegaan is.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 508)
Apps bijwerken (p. 509)
Apps verwijderen (p. 510)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Vrije geheugenruimte op harde schijf
(p. 550)
Apps bijwerken
Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is
het mogelijk apps bij te werken.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
N.B.
Let bij het downloaden via een telefoon extra
goed op eventuele kosten voor dataverkeer.
Als bij het bijwerken van een app blijkt dat de
desbetreffende app in gebruik is, wordt deze app
opnieuw gestart om de installatie te voltooien.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
510
Alle apps bijwerken
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Alles installeren.
> De update start.
Bepaalde apps bijwerken
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle beschikbare updates.
3. Zoek de gewenste app op en kies
Installeren.
> De update start.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 508)
Apps downloaden (p. 509)
Apps verwijderen (p. 510)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Apps verwijderen
Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is
het mogelijk apps te verwijderen.
U kunt een app niet verwijderen, wanneer deze
gebruikt wordt.
1.
Open de app
Download Center op het
appscherm.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle geïnstalleerde apps.
3.
Zoek de gewenste app op en kies
De-
installeren om de app te verwijderen.
> Zodra de app verwijderd is, verdwijnt deze
uit de lijst.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 508)
Apps downloaden (p. 509)
Apps bijwerken (p. 509)
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Radio
Het is mogelijk de radiofrequentiebanden voor
AM, FM en digitale radio (DAB)* te beluisteren.
Wanneer de auto een internetverbinding heeft is
het ook mogelijk om webradio te beluisteren.
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
Gerelateerde informatie
Radio starten (p. 511)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 512)
Radiofavorieten instellen (p. 513)
Instellingen voor radio (p. 514)
Digitale radio* (p. 516)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
511
RDS-radio (p. 515)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Stembediening radio en media (p. 145)
Mediaspeler (p. 517)
Radio starten
De radio is te starten vanuit het appscherm van
het middendisplay.
1. Open de gewenste radioband (bijvoorbeeld
FM) vanuit het appscherm.
2. Kies een radiokanaal.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 510)
Radiokanaal zoeken (p. 512)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 512)
Radiofavorieten instellen (p. 513)
Instellingen voor radio (p. 514)
Stembediening radio en media (p. 145)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
512
Van radioband en radiozender
wisselen
Hier volgen instructies voor het wisselen van fre-
quentieband, het wisselen van kanaallijst in de
gekozen radioband en het wisselen van radioka-
naal in de gekozen lijst.
Van radioband wisselen
Open met een vegende beweging het appscherm
op het middendisplay en kies de gewenste radio-
band (zoals
FM) of open het appmenu van het
bestuurdersdisplay met de rechter knoppenset
van het stuurwiel en maak vervolgens een keuze.
Van lijst wisselen op de radioband
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Kies weergave via
Zenders, Favorieten,
Genres of Ensembles
2
.
3. Druk op het gewenste kanaal in de lijst.
Favorieten - alleen de gekozen favoriete kana-
len beluisteren.
Genres - uitsluitend radiokanalen beluisteren die
het gekozen genre/programmatype uitzenden,
bijvoorbeeld pop en klassieke muziek.
Van radiokanaal wisselen in gekozen
lijst
Druk op of onder het middendis-
play of op de rechter stuurknoppenset.
> U springt naar het eerstvolgende alterna-
tief in de gekozen lijst.
Wisselen van radiokanaal in de gekozen lijst kan
ook via het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 510)
Radiokanaal zoeken (p. 512)
Stembediening radio en media (p. 145)
Radiofavorieten instellen (p. 513)
Instellingen voor radio (p. 514)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 98)
Radiokanaal zoeken
De radio maakt automatisch een kanaallijst met
de best doorkomende radiokanalen binnen het
actuele gebied.
De zoekopties zijn afhankelijk van de gekozen
radioband:
AM - kanalen en frequentie.
FM - kanalen, genres en frequentie.
DAB* - ensembles en kanalen.
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Druk op
.
> Er verschijnt een zoekscherm met toets-
enbord.
2
Geldt alleen voor digitale radio (DAB*).
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
513
3. Voer de zoekterm in.
> Naarmate u meer letters invoert wordt de
zoekopdracht verfijnd. De treffers staan
per categorie geordend.
Handmatig kanalen zoeken
Wanneer u handmatig kanalen zoekt, schakelt de
radio bij een slechte ontvangst niet meer auto-
matisch over op een andere frequentie.
Tik op Hndm. afstemmen, versleep de
schuifknop of tik op
of . Bij lang
aantikken springt u naar het eerstvolgende
kanaal van de radioband. U kunt ook gebruik-
maken van de rechter stuurknoppenset.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 510)
Radio starten (p. 511)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 512)
Stembediening radio en media (p. 145)
Instellingen voor radio (p. 514)
Radiofavorieten instellen
U kunt een radiokanaal toevoegen aan de app
Radiofavorieten en aan de lijst met favorieten
van de bewuste frequentieband (bijv. FM). Hier
volgen de instructies voor het toevoegen en ver-
wijderen van favorieten.
Radiofavorieten
Radiofavorieten laten de opge-
slagen favorieten van alle radio-
banden zien.
1.
Open de app
Radiofavorieten vanuit het
appscherm.
2. Druk op het gewenste radiokanaal in de lijst
om te luisteren.
Radiofavorieten toevoegen en
verwijderen
Druk op om een radiokanaal aan de lijst
met favorieten op de radioband en aan radio-
favorieten toe te voegen of uit de lijst te ver-
wijderen.
Wanneer u een favoriet opslaat vanuit een
kanaallijst, zoekt de radio automatisch naar de
beste frequentie. Maar als er een favoriet wordt
opgeslagen na handmatig kanalen zoeken, scha-
kelt de radio niet automatisch over naar een ster-
kere frequentie.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
514
Bij het verwijderen van een favoriet wordt deze
eveneens verwijderd uit de lijst met favorieten van
de desbetreffende radioband.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 510)
Radio starten (p. 511)
Radiokanaal zoeken (p. 512)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 512)
Stembediening radio en media (p. 145)
Instellingen voor radio (p. 514)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 98)
Instellingen voor radio
Er zijn diverse radiofuncties te activeren en
deactiveren.
Verkeersbericht onderbreken
Een lopende uitzending van bijvoorbeeld een ver-
keersbericht is tijdelijk te onderbreken door op
van de rechter stuurknoppenset of op
Annuleren op het middendisplay te drukken.
Radiofuncties activeren en deactiveren
Veeg het hoofdscherm open en kies
Instellingen Media gevolgd door de gewen-
ste radioband om de beschikbare functies te
bekijken.
AM/FM-radio
Radiotekst weergeven: informatie weerge-
ven over de inhoud van programma's, uitvoe-
rende artiesten en dergelijke.
Programmanaam bevriezen: kiezen om de
programmaservicenaam niet permanent te
laten scrollen, maar de weergave na 20
seconden te laten bevriezen.
Kies mededelingen:
- Lokale onderbrekingen: lopende media-
weergave onderbreken voor informatie over
verkeersproblemen in de nabije omgeving.
De weergave van de voorgaande mediabron
wordt hervat zodra de melding afgerond is.
Lokale onderbrekingen is een geografi-
sche begrenzing van Verkeersinformatie.
De functie
Verkeersinformatie moet tege-
lijkertijd geactiveerd zijn.
-
Nieuws : lopende mediaweergave onder-
breken en nieuws doorgeven. De weergave
van de voorgaande mediabron wordt hervat
zodra de nieuwsuitzending afgerond is.
-
Alarm: lopende mediaweergave onderbre-
ken en waarschuwingen voor calamiteiten en
rampen doorgeven. De weergave van de
voorgaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
-
Verkeersinformatie: lopende mediaweer-
gave onderbreken voor informatie over ver-
keersproblemen. De weergave van de voor-
gaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
515
DAB* (digitale radio)
Service sorteren: aangeven hoe de kanalen
moeten worden gesorteerd. Op alfabetische
volgorde of op servicenummer.
DAB-DAB-verbinding: functie starten voor
schakelen binnen DAB. Wanneer het signaal
van een bepaald radiokanaal wegvalt, wordt
automatisch overgeschakeld naar hetzelfde
radiokanaal binnen een andere kanaalgroep
(ander ensemble).
DAB-FM-verbinding: functie starten voor
schakelen tussen DAB en FM. Wanneer het
signaal van een bepaald radiokanaal wegvalt,
wordt automatisch naar een andere FM-fre-
quentie gezocht.
Radiotekst weergeven: aangeven of radio-
tekst of gekozen delen van radiotekst, bij-
voorbeeld artiest, moet(en) worden weerge-
geven.
Afbeeldingen van programma
weergeven: aangeven of op het scherm wel
of geen afbeeldingen voor de verschillende
programma's moeten verschijnen.
Kies mededelingen: aangeven welk type
berichten moet worden doorgegeven als
DAB actief is. Bij de gekozen meldingen
wordt de lopende mediaweergave onderbro-
ken en wordt de melding afgespeeld. De
weergave van de voorgaande mediabron
wordt hervat zodra de melding afgerond is.
-
Alarm: lopende mediaweergave onderbre-
ken en waarschuwingen voor calamiteiten en
rampen doorgeven. De weergave van de
voorgaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
-
Verkeersinformatie: informatie ontvangen
over verkeersproblemen.
-
Nieuwsflits: nieuws ontvangen.
-
Transportbericht: informatie ontvangen
over openbaar vervoer, bijvoorbeeld dienstre-
gelingen voor veerboten en treinen.
-
Waarschuwing/diensten: informatie ont-
vangen over incidenten die van minder
belang zijn dan het alarm, bijvoorbeeld
stroomstoringen.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 510)
Digitale radio* (p. 516)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 119)
RDS-radio
RDS (Radio Data System) zorgt ervoor dat de
radio automatisch overschakelt naar de sterkste
zender. RDS biedt de mogelijkheid om bijvoor-
beeld verkeersinformatie te ontvangen en naar
bepaalde soorten programma's te zoeken.
RDS verbindt FM-zenders in een netwerk met
elkaar. Een FM-zender in een dergelijk netwerk
verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDS-
radio onder meer de volgende mogelijkheden
biedt:
Automatisch overschakelen op een beter
doorkomende zender als de ontvangst in een
bepaald gebied slecht is.
Zoeken op programmatype, zoals program-
matypes of verkeersinformatie.
Weergeven van informatieve tekst over het
beluisterde radioprogramma.
N.B.
Bepaalde radiostations gebruiken geen RDS
of slechts bepaalde onderdelen van deze
functie.
Als er nieuws of verkeersinformatie wordt uitge-
zonden, kan de radio naar een andere zender
overschakelen en de weergave van de actieve
audiobron onderbreken. Als de cd-speler* bijvoor-
beeld actief is, wordt de weergave daarvan tijde-
lijk onderbroken. De radio gaat naar de vorige
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
516
audiobron en het vorige volume terug wanneer
het ingestelde programmatype ophoudt met uit-
zenden. Druk om eerder te onderbreken op
op de rechter stuurknoppenset of druk op
Annuleren op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 510)
Instellingen voor radio (p. 514)
Digitale radio*
Digitale radio (DAB
3
) is een systeem voor digi-
tale overdracht van radiosignalen. De radio
ondersteunt DAB, DAB+ en DMB
4
.
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
De app voor digitale radio is te
starten vanuit het appscherm
op het middendisplay.
Digitale radio is op dezelfde manier te beluisteren
als andere radiobanden, zoals FM. Behalve
Zenders, Favorieten en Genres kunt u daarbij
ook kiezen uit subkanalen en Ensembles.
Ensembles zijn groepen radiokanalen (kanaal-
groep) die op dezelfde frequentie zenden.
Als het radiokanaal zijn logo meestuurt, wordt dit
logo gedownload en weergegeven naast de
kanaalnaam (de downloadtijd varieert).
DAB-subkanaal
Secundaire componenten worden vaak aange-
duid als subkanalen. Dergelijke componenten zijn
van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld uit ver-
talingen van het hoofdprogramma bestaan. Sub-
kanalen worden aangegeven met een pijlsymbool
in het kanaaloverzicht.
Gerelateerde informatie
Schakelen tussen de radiobanden FM en
digitale radio* (p. 517)
Van radioband en radiozender wisselen
(p. 512)
Radiokanaal zoeken (p. 512)
Radiofavorieten instellen (p. 513)
Stembediening radio en media (p. 145)
Instellingen voor radio (p. 514)
3
Digital Audio Broadcasting
4
Digital Multimedia Broadcasting
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
517
Schakelen tussen de radiobanden
FM en digitale radio*
Dankzij deze functie kan de digitale radio (DAB)
overschakelen van een kanaal dat slecht of hele-
maal niet te ontvangen is op hetzelfde kanaal in
een andere kanaalgroep (ensemble) met een
betere ontvangst, binnen DAB en/of tussen DAB
en FM.
DAB naar DAB- en DAB naar FM-
schakeling
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Media DAB.
3.
Vink de vakjes voor
DAB-DAB-verbinding
en/of DAB-FM-verbinding aan of juist niet
om de desbetreffende functies te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Digitale radio* (p. 516)
Radio (p. 510)
Instellingen voor radio (p. 514)
Mediaspeler
De mediaspeler kan geluidsbestanden op de
cd-speler* en op externe mediabronnen weerge-
ven die zijn aangesloten via de USB-poort of
Bluetooth. De speler kan ook videobestanden
weergegeven via de USB-poort.
Wanneer de auto een internetverbinding heeft is
het ook mogelijk om webradio, audioboeken en
muziekdiensten via apps te beluisteren.
De mediaspeler is te bedienen
vanaf het middendisplay, maar
veel functies zijn ook te bedie-
nen vanaf de rechter stuur-
knoppenset of via stemcom-
mando's.
Een beschrijving van de radio, die ook in de
mediaspeler te bedienen is, staat in een apart
artikel.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 518)
Media regelen en van media wisselen
(p. 519)
Media zoeken (p. 520)
Apps (p. 508)
Radio (p. 510)
Cd-speler* (p. 521)
Video (p. 522)
Media via Bluetooth
®
(p. 523)
Media AUX/USB-poort (p. 524)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
518
Media afspelen
De mediaspeler wordt bediend via het midden-
display. Veel functies zijn ook te bedienen vanaf
de rechter stuurknoppenset of via stemcomman-
do's.
Via de mediaspeler verloopt ook de radiobedie-
ning die in een apart artikel beschreven staat.
Mediabron starten
Appscherm. (Algemene afbeelding, de basisapps varië-
ren per markt en model.)
CD*
1. Plaats een cd.
2.
Open de app
Cd vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
USB-stick
1. Plaats de USB-stick.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
Mp3-speler en iPod
®
N.B.
Om het afspelen te starten vanaf de iPod,
moet u de iPod-app gebruiken (en niet USB).
Wanneer u muziek op een aangesloten iPod
beluistert, hanteert het audio- en mediasys-
teem een menustructuur vergelijkbaar met die
van de iPod.
1. Sluit de mediabron aan.
2. Start de weergave op de aangesloten media-
bron.
3.
Open de app (
iPod, USB) vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Eenheid met Bluetooth-verbinding
1. Activeer Bluetooth op de desbetreffende
mediabron.
2. Sluit de mediabron aan.
3. Start de weergave op de aangesloten media-
bron.
4.
Open de app
Bluetooth vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Media via een internetverbinding
Media afspelen via apps met een internetverbin-
ding:
1. Maak een internetverbinding voor de auto.
2. Open de desbetreffende app vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Lees het aparte hoofdstuk voor het downloaden
van apps.
Video
1. Sluit de mediabron aan.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Druk op de titel van het weer te geven
bestand.
> Het afspelen start.
Apple CarPlay
CarPlay staat in een apart artikel beschreven.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
519
Android Auto
Android Auto staat in een apart artikel beschre-
ven.
Gerelateerde informatie
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 99)
Radio (p. 510)
Media regelen en van media wisselen
(p. 519)
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 524)
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
(p. 523)
Apps downloaden (p. 509)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Video (p. 522)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Android Auto* (p. 529)
Stembediening radio en media (p. 145)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
Media regelen en van media
wisselen
De weergave van media is te regelen via stem-
bediening, de stuurknoppenset of het midden-
display.
De mediaspeler is te bedienen
via stembediening, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
Volume – aan de draaiknop onder het middendis-
play draaien of op
van de rechter stuur-
knoppenset drukken om het volume te verhogen
of te verlagen.
Afspelen/pauzeren - op de afbeelding van de
desbetreffende track drukken, op de fysieke knop
onder het middendisplay of op van de rech-
ter stuurknoppenset.
Van track/nummer wisselen - op de gewenste
track op het middendisplay drukken, op
of
onder het middendisplay of op de rechter
stuurknoppenset drukken.
Vooruit-/achteruitspoelen - op de tijdas op het
middendisplay drukken en deze opzij slepen, of
of onder het middendisplay of op de
rechter stuurknoppenset ingedrukt houden.
Van media wisselen – kies een eerder gebruikte
bron in de app, tik in het appscherm op de
gewenste app of kies met de rechter stuurknop-
penset via het appmenu
.
Bibliotheek - op de knop
drukken om af te spelen vanuit
de bibliotheek.
Shuffle - op de knop drukken
voor een willekeurige afspeel-
volgorde.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
520
Verge-lijkbaar - op de knop
drukken om aan de hand van
Gracenote naar soortgelijke
muziek te zoeken op de USB-
eenheid en op basis daarvan
een speellijst te creëren. De
speellijst kan uit maximaal 50
tracks bestaan.
Ander apparaat - op de knop
drukken om te wisselen tussen
meerdere aangesloten USB-
eenheden.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 517)
Media zoeken (p. 520)
Audio-instellingen (p. 506)
Apps (p. 508)
Gracenote
®
(p. 521)
Stembediening radio en media (p. 145)
Media zoeken
U kunt artiesten, componisten, tracks, albums,
video’s, luisterboeken, speellijsten en bij een
auto met een actieve internetverbinding pod-
casts (digitale media via internet) zoeken.
1.
Druk op .
> Er verschijnt een zoekscherm met toets-
enbord.
2. Voer de zoekterm in.
3.
Druk op
Zoeken.
> De gekoppelde eenheden worden door-
zocht en de treffers verschijnen per cate-
gorie geordend in een lijst.
Veeg overdwars over het scherm om alle catego-
rieën apart te bekijken.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 517)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Media afspelen (p. 518)
Handmatig tekens, letters of woorden invoe-
ren op middendisplay (p. 125)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
521
Gracenote
®
Gracenote geeft bij het afspelen van muziek de
uitvoerende artiesten, albums, tracks en eventu-
ele illustraties weer.
Gracenote MusicID
®
is een norm voor muziekher-
kenning.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
Media Gracenote®.
3. Kies instellingen voor Gracenote-gegevens:
Online opzoeken Gracenote
®
- onlineda-
tabase van Gracenote doorzoeken op gege-
vens over de afgespeelde media.
Meerdere resultaten Gracenote® - aan-
geven hoe Gracenote-gegevens moeten
worden weergegeven bij meerdere treffers.
1 - originele bestandsgegevens gebruiken.
2 - Gracenote-gegevens gebruiken.
3 - Gracenote- of originele data kiezen.
Geen - geen treffers.
Gracenote bijwerken
De inhoud van de Gracenote-database wordt
voortdurend bijgewerkt. Download de nieuwste
update voor optimale functionaliteit. Zie
support.volvocars.com voor informatie en down-
loads.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 518)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 551)
Cd-speler*
De mediaspeler kan cd's met compatibele audi-
obestanden afspelen.
Opening voor het plaatsen/uitwerpen van
een schijf.
Knop voor het uitwerpen van een schijf.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 518)
Stembediening radio en media (p. 145)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
522
Video
Videobestanden op apparaten die zijn aangeslo-
ten op de USB-poort zijn via de mediaspeler
weer te geven.
Wanneer de auto begint te rijden verdwijnt het
beeld, maar het geluid is nog steeds te horen.
Het beeld komt weer terug, wanneer de auto stil-
staat.
Informatie over compatibele mediaformaten vindt
u elders.
Gerelateerde informatie
Video afspelen (p. 522)
DivX
®
weergeven (p. 522)
Instellingen voor video (p. 523)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
Video afspelen
Video's zijn af te spelen via de app
USB op het
appscherm.
1. Sluit een mediabron (USB-eenheid) aan.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Tik op de titel die u wilt afspelen.
> Het afspelen start.
Gerelateerde informatie
Video (p. 522)
DivX
®
weergeven (p. 522)
Instellingen voor video (p. 523)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
DivX
®
weergeven
Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-for-
maat te kunnen afspelen moet u deze DivX
Certified
®
eenheid eerst registreren.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Video DivX® VOD om de regi-
stratiecode op te halen.
3. Breng voor meer informatie en om de regi-
stratie te voltooien een bezoek aan
vod.divx.com.
Gerelateerde informatie
Video (p. 522)
Video afspelen (p. 522)
Instellingen voor video (p. 523)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
523
Instellingen voor video
U kunt de instellingen voor videoweergave wijzi-
gen, bijv. de te hanteren taal.
Wanneer de videospeler in de stand voor volle-
dige schermgrootte staat of wanneer u het
hoofdscherm hebt geopend en op
Instellingen
Video drukt, beschikt u over de volgende
opties:
Audiotaal, Uit en Ondertitelingstaal.
Gerelateerde informatie
Video (p. 522)
Media via Bluetooth
®
De mediaspeler in de auto is uitgerust met
Bluetooth en kan draadloos audiobestanden op
externe Bluetooth-eenheden afspelen zoals
mobiele telefoons en laptops.
De mediaspeler kan audiobestanden op een
externe eenheid alleen draadloos afspelen als
deze eenheid eerst via Bluetooth aan de auto is
gekoppeld.
Gerelateerde informatie
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
(p. 523)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Media afspelen (p. 518)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
Eenheid aansluiten via Bluetooth
®
Verbind een Bluetooth
®
-apparaat met de auto
om draadloos media af te spelen en een eventu-
ele internetverbinding voor de auto te gebruiken.
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth
®
-tech-
nologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig
compatibel met de auto. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
U kunt een media-eenheid op dezelfde manier
via Bluetooth
®
aan de auto koppelen als een
telefoon.
Gerelateerde informatie
Media via Bluetooth
®
(p. 523)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Media afspelen (p. 518)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
524
Media AUX/USB-poort
Via de USB-poort is een externe audiobron zoals
een iPod® of mp3-speler aan te sluiten op het
audiosysteem.
Apparaten met oplaadbare batterijen worden
opgeladen, wanneer ze zijn aangesloten via USB
en het contact in stand I, II staat of de motor
draait.
De inhoud van een externe audiobron is sneller
te lezen, als er op deze audiobron alleen compati-
bele bestandsformaten staan. Ook videobestan-
den zijn via de USB-poort weer te geven.
Sommige mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem dat niet ondersteund word door
het systeem.
Gerelateerde informatie
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 524)
Media afspelen (p. 518)
Video (p. 522)
Contactslotstanden (p. 432)
Technische specificaties voor USB-eenhe-
den (p. 550)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Android Auto* (p. 529)
Eenheid aansluiten via USB-poort
Via een van de USB-poorten in de auto is een
externe audiobron zoals een iPod
®
of mp3-spe-
ler aan te sluiten op het audiosysteem.
Bij gebruik van Apple CarPlay* en Android Auto*
moet de telefoon worden aangesloten op de
USB-poort met een witte omlijsting (als er twee
USB-poorten zijn).
USB-poorten (type A) in de tunnelconsole. Laat de kabel
naar voren toe liggen, zodat deze bij het sluiten van het
klepje niet bekneld raakt.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 518)
Media AUX/USB-poort (p. 524)
Mediaspeler (p. 517)
Technische specificaties voor USB-eenhe-
den (p. 550)
Technische specificaties voor USB-eenhe-
den (p. 550)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Android Auto* (p. 529)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
525
TV*
5
Wanneer de auto een bepaalde snelheid bereikt,
wordt er geen beeld weergegeven. Het geluid is
dan nog wel hoorbaar. Het beeld komt terug,
wanneer de auto bijna of helemaal stilstaat.
De tv is te bedienen via het middendisplay. Ver-
schillende functies zijn ook te bedienen via de
rechter stuurknoppenset of via stembediening.
Gerelateerde informatie
Tv* gebruiken (p. 525)
Instellingen voor tv* (p. 526)
Tv* gebruiken
6
De tv is te starten vanuit het appscherm. Tik op
de app
TV en kies een zender.
De tv zoekt automatisch de best doorkomende
zenders.
Lijst met beschikbare tv-zenders
1.
Druk op
Bibliotheek
2.
Kies weergave via
TV-kanalen of
Favorieten.
3. Kies het gewenste kanaal.
Andere zender op gekozen lijst kiezen
Druk op of onder het middendis-
play of op de knoppenset op het stuurwiel.
> U springt naar het eerstvolgende alterna-
tief in de gekozen lijst.
Wisselen kan ook via het middendisplay.
Favorieten
U kunt een tv-zender opslaan als favoriet:
Druk op om een zender aan de lijst met
favorieten toe te voegen of van de lijst te ver-
wijderen.
Tv-gids
U beschikt over een tv-gids met informatie over
tv-programma's voor de komende 48 uur.
Druk op Gids om informatie over tv-pro-
gramma's weer te geven.
N.B.
Als u van locatie verandert binnen het land en
bijvoorbeeld naar een andere stad rijdt, zijn de
Favorieten niet per definitie beschikbaar
omdat het frequentiegebied mogelijk gewij-
zigd is.
N.B.
Het systeem ondersteunt alleen tv-signalen in
landen die in MPEG-2- of MPEG-4-formaat
uitzenden volgens de DVB-T/T2-standaard.
Het systeem ondersteunt geen analoge tv-
signalen.
Gerelateerde informatie
TV* (p. 525)
Instellingen voor tv* (p. 526)
Stembediening radio en media (p. 145)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 551)
5
Geldt voor bepaalde markten.
6
Geldt voor bepaalde markten.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
526
Instellingen voor tv*
7
U kunt bepaalde instellingen verrichten in het
hoofdscherm of tijdens het tv kijken op volledige
schermgrootte.
Wanneer de tv in de stand voor volledige scherm-
grootte staat of wanneer u het hoofdscherm hebt
geopend en op
Instellingen Media TV tikt,
beschikt u over de volgende opties:
Ondertitelingstaal
Audiotaal
Beeldformaat
Wanneer u op Beeldformaat drukt, kunt u de
beeldverhouding voor de tv kiezen.
1.
Auto - De tv-beelden worden weergegeven
in de oorspronkelijke beeldverhouding.
2.
Automatisch invullen - De tv-beelden wor-
den afgestemd op het display, zonder bijsnij-
den.
Gerelateerde informatie
TV* (p. 525)
Tv* gebruiken (p. 525)
Compatibele formaten voor media (p. 549)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
Apple
®
CarPlay
®
*
CarPlay biedt u de mogelijkheid om tijdens het
rijden muziek te beluisteren, te bellen, route-
instructies te ontvangen, sms-berichten te ver-
sturen/ontvangen en Siri te raadplegen, zonder
afgeleid te worden.
CarPlay werkt alleen met
bepaalde Apple-apparaten. Bij
auto's zonder CarPlay is de app
achteraf te installeren. Neem
contact op met een Volvo-dea-
ler om CarPlay te installeren.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele telefoons vindt u op de homepage
van Apple: www.apple.com/ios/carplay/. Gebruik
van apps die niet compatibel zijn met CarPlay kan
er soms toe leiden dat de verbinding tussen
iPhone en de auto wegvalt. Let erop dat Volvo
niet verantwoordelijk is voor de inhoud van
CarPlay.
Bij gebruik van de kaartnavigatie via CarPlay ver-
schijnt de routebegeleiding niet op het bestuur-
dersdisplay of het head-updisplay maar alleen op
het middendisplay.
De CarPlay-apps zijn te bedienen via het midden-
display, de telefoon of de rechter stuurknoppen-
set (geldt voor bepaalde functies). De apps zijn
tevens te regelen met de stembediening van de
virtuele assistent Siri. Bij lang indrukken van de
stuurknop
activeert u de stembediening via
de virtuele assistent Siri en bij kort indrukken
activeert u de stembediening van de auto. Als Siri
te snel wordt afgebroken, kunt u de stuurknop
ingedrukt houden.
8
.
Door Apple CarPlay te gebruiken stemt u in
met het volgende: Apple CarPlay is een
service van Apple Inc. die valt onder de
voorwaarden van Apple Inc. Volvo Cars is
daarom niet verantwoordelijk voor Apple
CarPlay of de functies/applicaties ervan. Bij
gebruik van Apple CarPlay, wordt bepaalde
informatie van uw auto (waaronder de
locatie van de auto) doorgegeven aan uw
iPhone. Ten aanzien van Volvo Cars bent u
zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen
gebruik van Apple CarPlay of voor het
gebruik door iemand anders.
Gerelateerde informatie
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken (p. 527)
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
* (p. 528)
Stembediening (p. 142)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
7
Geldt voor bepaalde markten.
8
Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
527
Apple
®
CarPlay
®
*
gebruiken
Om CarPlay te kunnen gebruiken moet u de vir-
tuele assistent Siri hebben geactiveerd op uw
telefoon. De telefoon heeft bovendien een inter-
netverbinding nodig via wifi of het mobiele net-
werk.
Een iPhone aansluiten en CarPlay
starten
N.B.
CarPlay is alleen te gebruiken als Bluetooth is
uitgeschakeld. Een telefoon of mediaspeler
die via Bluetooth is verbonden met de auto, is
dan ook niet beschikbaar als CarPlay actief is.
Om een internetverbinding te maken voor de
boordapps moet u een alternatieve internet-
bron gebruiken. Gebruik Wi-Fi of de geïnte-
greerde automodem*.
1. Sluit een iPhone aan op de USB-poort. Bij
een auto met twee USB-poorten moet u de
aansluiting met een witte omlijsting gebrui-
ken.
2. Lees de informatie in het pop-upvenster en
druk vervolgens op
OK.
3.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm.
4. Neem de voorwaarden door en druk vervol-
gens op
Accepteren om een verbinding te
maken.
> Het deelscherm met CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
5. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
CarPlay starten
CarPlay start als volgt na aansluiting van een
iPhone.
1. Sluit een iPhone aan op de USB-poort. Bij
een auto met twee USB-poorten moet u de
aansluiting met een witte omlijsting gebrui-
ken.
>
Als de instelling voor automatische
inschakeling is gekozen - de naam van
de telefoon verschijnt.
2. Tik op de naam van de telefoon - het deel-
scherm met CarPlay wordt geopend en de
compatibele apps verschijnen.
3.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm,
als het deelscherm met CarPlay niet wordt
geopend.
> Het deelscherm met CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
4. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
CarPlay blijft op actief op de achtergrond, als u
vanuit hetzelfde deelscherm een andere app
start. Druk op het pictogram CarPlay in het app-
scherm om CarPlay weer in het deelscherm te
weer te geven.
Wisselen tussen CarPlay en iPod
Van CarPlay naar iPod
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Ga verder naar Communicatie Apple
CarPlay
.
3. Vink het vakje uit voor het Apple-apparaat
dat bij aansluiting van de USB-kabel niet lan-
ger tot automatisch activering van CarPlay
moet leiden.
4. Haal de verbinding op de USB-poort los voor
het Apple-apparaat en sluit het apparaat
weer aan.
5.
Open de app
iPod vanuit het appscherm.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
528
Van iPod naar CarPlay
1.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm.
2. Lees de informatie in het pop-upvenster en
druk vervolgens op
OK.
3. Haal de verbinding op de USB-poort los voor
het Apple-apparaat en sluit het apparaat
weer aan.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen
9
.
Gerelateerde informatie
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 524)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
* (p. 528)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Wi-Fi) (p. 543)
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 544)
Stembediening (p. 142)
Instellingen voor Apple
®
CarPlay
®
*
Instellingen voor een Apple-eenheid aangesloten
met CarPlay
10
.
Automatisch starten
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Ga naar Communicatie Apple CarPlay
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - CarPlay start automa-
tisch bij aansluiting van de USB-kabel.
Vink het vakje uit - CarPlay start niet auto-
matisch bij aansluiting van de USB-kabel.
De lijst kan maximaal 20 Apple-eenheden bevat-
ten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting
van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting
verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de instellingen
herstellen op het middendisplay (fabrieksinstellin-
gen herstellen).
Systeemvolumes
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het volgende:
Stembediening
Navi-stembegeleid.
Ringtone telefoon
Gerelateerde informatie
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Apple
®
CarPlay
®
* gebruiken (p. 527)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
9
Apple, CarPlay, iPhone en iPod zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
10
Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
529
Tips voor het gebruik van Apple
®
CarPlay
®
*
Hier vindt u handige tips voor het gebruik van
CarPlay
®
.
Werk uw iPhone bij met de nieuwste versie
van het besturingssysteem iOS en zorg dat u
over de nieuwste appversies beschikt.
Neem bij problemen met CarPlay de telefoon
los uit de USB-poort en sluit de telefoon
opnieuw aan. Het afsluiten en opnieuw star-
ten van de app die niet werkt is ook het pro-
beren waard of sluit alle apps en start de
telefoon opnieuw.
Als bij het starten van CarPlay de apps niet
verschijnen (zwart scherm), kan het minimali-
seren en maximaliseren van het deelscherm
CarPlay een oplossing zijn.
Gebruik van apps die niet compatibel zijn met
CarPlay kan er soms toe leiden dat de ver-
binding tussen de telefoon en de auto weg-
valt. Informatie over de ondersteunde apps
en de compatibele telefoons vindt u op de
homepage van Apple. Ook kunt u CarPlay in
App Store zoeken voor informatie over apps
die compatibel zijn met CarPlay op uw markt.
CarPlay werkt alleen in combinatie met
iPhone
11
.
N.B.
Beschikbaarheid en werking kunnen per
markt verschillen.
Gerelateerde informatie
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Android Auto*
Android Auto biedt u de mogelijkheid om tijdens
het rijden muziek te beluisteren, te bellen, route-
instructies te ontvangen en voor de auto aange-
paste apps op een Android-apparaat te gebrui-
ken. Android Auto werkt alleen met bepaalde
Android-apparaten.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele telefoons vindt u op de homepage:
www.android.com/auto/. Zie Google Play voor
apps van derden. Let erop dat Volvo niet verant-
woordelijk is voor de inhoud van Android Auto.
Android Auto is te starten vanuit het appscherm.
Wanneer u Android Auto eenmaal hebt geacti-
veerd, zal de app een volgende keer dat u het-
zelfde apparaat aansluit opnieuw worden gestart.
11
Apple, CarPlay en iPhone zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
530
Deze automatische activering is uit te schakelen
onder de instellingen.
N.B.
Wanneer er een telefoon gekoppeld is aan
Android Auto kunt u via Bluetooth muziek
streamen naar een andere mediaspeler.
Bluetooth is actief bij gebruik van Android
Auto.
Bij gebruik van de kaartnavigatie via Android Auto
verschijnt de routebegeleiding niet op het
bestuurdersdisplay of head-updisplay maar alleen
op het middendisplay.
Android Auto is aan te sturen via het middendis-
play, en wel met de rechter stuurknoppenset of
via stembediening. Bij lang indrukken van de
stuurknop
activeert u de stembediening en
bij kort indrukken deactiveert u deze functie.
Door Android Auto te gebruiken, stemt u in
met het volgende: Android Auto is een
onder de voorwaarden van Google Inc.
geleverde dienst. Volvo Cars is niet
verantwoordelijk voor Android Auto of de
functies of applicaties ervan. Wanneer u
Android Auto gebruikt, zet uw auto
bepaalde informatie (waaronder zijn locatie)
over naar uw verbonden Android telefoon. U
bent zelf volledig verantwoordelijk voor uw
eigen gebruik van Android Auto en dat door
anderen.
Gerelateerde informatie
Android Auto* gebruiken (p. 530)
Instellingen voor Android Auto* (p. 531)
Android Auto* gebruiken
Om de app
Android Auto te kunnen gebruiken
moet de telefoon zijn aangesloten op de USB-
poort.
Eerste aansluiting van een Android
1. Sluit de Android-telefoon aan op de USB-
poort. Bij een auto met twee USB-poorten
moet u de ingang met een witte omlijsting
gebruiken.
2. Lees de informatie in het pop-upvenster en
druk vervolgens op
OK.
3.
Druk op
Android Auto op het appscherm.
4. Neem de voorwaarden door en druk vervol-
gens op
Accepteren om een verbinding te
maken.
> Het deelscherm met Android Auto wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
5. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
531
Eerder aangesloten Android
1. Sluit de telefoon aan op de USB-poort.
>
Als de instelling voor automatische
inschakeling is gekozen - de naam van
de telefoon verschijnt.
2. Tik op de naam van de telefoon - het deel-
scherm met Android Auto wordt geopend en
de compatibele apps verschijnen.
3.
Als u niet gekozen hebt voor automati-
sche activering - open de app
Android
Auto vanuit het appscherm.
> Het deelscherm met Android Auto wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
4. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Android Auto blijft op actief op de achtergrond,
als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere
app start. Druk op het pictogram Android Auto in
het appscherm om Android Auto weer in het
deelscherm te weer te geven.
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 529)
Instellingen voor Android Auto* (p. 531)
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 524)
Stembediening (p. 142)
Instellingen voor Android Auto*
Instellingen voor een telefoon die voor het eerst
via Android Auto is verbonden.
Automatisch starten
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Communicatie Android Auto
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - Android Auto start
automatisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
Vink het vakje uit - Android Auto start niet
automatisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
De lijst kan maximaal 20 Android-apparaten
bevatten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aanslui-
ting van een nieuwe eenheid de oudste aanslui-
ting verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieksin-
stellingen herstellen.
Systeemvolumes
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het volgende:
Stembediening
Navi-stembegeleid.
Ringtone telefoon
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 529)
Android Auto* gebruiken (p. 530)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
532
Tips voor het gebruik van Android
Auto*
Hier vindt u handige tips voor het gebruik van
Android Auto.
Zorg dat u over de nieuwste appversies
beschikt.
Wacht bij het starten van de auto totdat het
middendisplay is ingeschakeld, verbind de
telefoon en open vervolgens Android Auto
vanuit het appscherm.
Neem bij problemen met Android Auto de
Android-telefoon los uit de USB-poort en
sluit de telefoon opnieuw aan. De desbetref-
fende telefoonapp afsluiten en opnieuw star-
ten is ook het proberen waard.
Wanneer er een telefoon is verbonden met
Android Auto, kunt u nog steeds via
Bluetooth media weergeven op een andere
mediaspeler. De Bluetooth-functie is inge-
schakeld bij het gebruik van Android Auto.
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 529)
Telefoon
Een telefoon met Bluetooth is draadloos aan te
sluiten op het geïntegreerde handsfreesysteem
van de auto.
Het audio- en mediasysteem werkt dan als hand-
sfree en biedt u de mogelijkheid om enkele func-
ties van uw telefoon op afstand te bedienen. U
kunt de telefoon ook na aansluiting nog via de
knoppen op de telefoon bedienen.
Wanneer een telefoon is gekoppeld en aangeslo-
ten is op de auto, kunt u deze gebruiken om te
bellen, berichten te versturen/ontvangen en
media te streamen. Ook kunt u de telefoon
gebruiken als internetverbinding.
De telefoon is te bedienen via
het middendisplay, maar
bepaalde functies zijn ook te
hanteren met stemcommando's
en het appmenu, dat bereik-
baar is via de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Overzicht
Microfoon.
Telefoon.
Telefoonfuncties op middendisplay.
Knoppenset die op het bestuurdersdisplay
verschijnt voor telefoonfuncties en voor
stembediening.
Bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Telefoonfuncties (p. 537)
Telefoonboekfuncties (p. 540)
Berichtfuncties (p. 538)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
533
Telefoon automatisch verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 535)
Telefoon handmatig verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 535)
Telefoon met Bluetooth-verbinding loskop-
pelen (p. 536)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 536)
Telefoon met Bluetooth-verbinding verwijde-
ren (p. 537)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
Stembediening (p. 142)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 99)
Audio-instellingen (p. 506)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Bluetooth) (p. 543)
Telefoon eerste keer verbinden met
de auto via Bluetooth
Verbind een telefoon met geactiveerde
Bluetooth-functie aan de auto, zodat u vervol-
gens vanuit de auto kunt bellen, berichten kunt
versturen/ontvangen, draadloos media kunt
afspelen en via de telefoon een internetverbin-
ding voor de auto kunt maken.
Er kunnen twee Bluetooth-apparaten tegelijk zijn
aangesloten, waarbij het ene uitsluitend bestemd
is om draadloos te streamen. De laatst aangeslo-
ten telefoon wordt automatisch verbonden om te
kunnen bellen, berichten te kunnen versturen/
ontvangen, draadloos media te kunnen afspelen
en de telefoon te gebruiken voor een internetver-
binding. Onder instellingen voor
Bluetooth-
apparaten kunt u wijzigingen maken in het
gebruik van de telefoon.
Wanneer het apparaat eenmaal via Bluetooth
verbonden/geregistreerd is, hoeft dit apparaat
niet langer zichtbaar/detecteerbaar te zijn. Acti-
vering van de Bluetooth-functie volstaat. Om de
auto via internet te kunnen aansluiten op internet,
moet ook "internet sharing" in de telefoon geac-
tiveerd zijn. Er kunnen maximaal 20 gepairde
Bluetooth-apparaten in de auto worden opgesla-
gen.
U kunt op twee manieren pairen. U zoekt de tele-
foon vanuit de auto of u zoekt de auto vanaf de
telefoon.
Alternatief 1 - telefoon zoeken vanuit de
auto
1. Maak de telefoon identificeerbaar/zichtbaar
via Bluetooth.
2. Om de auto op internet aan te sluiten via de
Bluetooth van de telefoon - activeer via
Bluetooth "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
3. Open het deelscherm voor de telefoon.
Als er geen telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Telefoon toevoegen.
Als er een telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Wijzigen . Druk in het
pop-upvenster op Tel. toevoegen.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-apparaten. Bij identificatie van
nieuwe apparaten wordt de lijst bijge-
werkt.
4. Druk op de naam van de te pairen telefoon.
5. Controleer of de aangegeven cijfercode in de
auto overeenkomt met die op de telefoon.
Accepteer in dat geval op beide punten.
6. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele
opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
534
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
Alternatief 2 - auto zoeken vanaf de
telefoon
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
Als er geen telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
Als er een telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Wijzigen . Druk in het
pop-upvenster op Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
2. Activeer Bluetooth op de telefoon.
3. Om de auto op internet aan te sluiten via de
Bluetooth van de telefoon - activeer via
Bluetooth "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
4. Zoek op de telefoon naar Bluetooth-appara-
ten.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-apparaten.
5. Kies de naam van de auto op de telefoon.
6. In de auto verschijnt een pop-upvenster met
informatie over de verbinding. Bevestig de
verbinding.
7. Controleer of de aangegeven cijfercode in de
auto overeenkomt met die op het externe
apparaat. Accepteer in dat geval op beide
punten.
8. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele
opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
N.B.
Bij een update van het besturingssysteem van
de telefoon wordt de koppeling mogelijk
onderbroken. Verwijder de telefoon dan uit de
auto en breng een nieuwe koppeling tot
stand.
Compatibele telefoons
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-tech-
nologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig
compatibel met de auto. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon automatisch verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 535)
Telefoon handmatig verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 535)
Telefoon met Bluetooth-verbinding loskop-
pelen (p. 536)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 536)
Telefoon met Bluetooth-verbinding verwijde-
ren (p. 537)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Bluetooth) (p. 543)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
535
Telefoon automatisch verbinden
met de auto via Bluetooth
Het is mogelijk om een telefoon automatisch via
Bluetooth te verbinden. De telefoon moet een
keer eerder met de auto zijn verbonden.
Automatische aansluiting werkt alleen voor de
twee laatst gekoppelde telefoons.
1. Activeer Bluetooth op de telefoon alvorens
de auto in contactslotstand I te zetten.
Om tegelijkertijd een internetverbinding voor
de auto tot stand te brengen moet ook 'inter-
net sharing' (portable/persoonlijke hotspot)
op de telefoon zijn geactiveerd.
2.
Zet de auto in contactslotstand I of hoger.
> De telefoon wordt aangesloten.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Telefoon handmatig verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 535)
Telefoon met Bluetooth-verbinding loskop-
pelen (p. 536)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 536)
Telefoon met Bluetooth-verbinding verwijde-
ren (p. 537)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Bluetooth) (p. 543)
Contactslotstanden (p. 432)
Telefoon handmatig verbinden met
de auto via Bluetooth
Het is mogelijk om een telefoon handmatig via
Bluetooth te verbinden. De telefoon moet een
keer eerder met de auto zijn verbonden.
1. Activeer Bluetooth op de telefoon.
Om tegelijkertijd een internetverbinding voor
de auto tot stand te brengen moet ook 'inter-
net sharing' (portable/persoonlijke hotspot)
op de telefoon zijn geactiveerd.
2. Open het deelscherm voor de telefoon.
> Er verschijnt een lijst met de gekoppelde
telefoons.
3. Druk op de naam van de te pairen telefoon.
> De telefoon wordt aangesloten.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Telefoon automatisch verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 535)
Telefoon met Bluetooth-verbinding loskop-
pelen (p. 536)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 536)
Telefoon met Bluetooth-verbinding verwijde-
ren (p. 537)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
536
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Bluetooth) (p. 543)
Telefoon met Bluetooth-verbinding
loskoppelen
U kunt een telefoon met een actieve Bluetooth-
verbinding loskoppelen van de auto door
Bluetooth op de telefoon te deactiveren.
De telefoon wordt automatisch losgekoppeld,
wanneer deze buiten het bereik van de auto
komt. Als u de telefoon tijdens een lopend tele-
foongesprek loskoppelt, kunt u het gesprek via
de telefoon voortzetten.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 536)
Telefoon met Bluetooth-verbinding verwijde-
ren (p. 537)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Andere telefoon met Bluetooth-
verbinding kiezen
U kunt een andere telefoon met Bluetooth-ver-
binding kiezen.
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2.
Tik op
Wijzigen of veeg het hoofd-
scherm open en tik op
Instellingen
Communicatie Bluetooth-apparaten
Apparaat toevoegen.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-apparaten.
3. Druk op de aan te sluiten telefoon.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Telefoon met Bluetooth-verbinding loskop-
pelen (p. 536)
Telefoon met Bluetooth-verbinding verwijde-
ren (p. 537)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
537
Telefoon met Bluetooth-verbinding
verwijderen
Telefoons zijn te verwijderen van de lijst met
geregistreerde Bluetooth-eenheden.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
Communicatie Bluetooth-
apparaten
.
> Er verschijnt een lijst met de geregi-
streerde Bluetooth-apparaten.
3. Druk op de te verwijderen telefoon.
4.
Druk op
App. verwijderen en bevestig uw
keuze.
> De telefoon staat niet langer geregis-
treerd in de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Telefoon met Bluetooth-verbinding loskop-
pelen (p. 536)
Andere telefoon met Bluetooth-verbinding
kiezen (p. 536)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Telefoonfuncties
Verwerking van gesprekken in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Algemene afbeelding.
Bellen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, via de contactenlijst of geef het num-
mer aan via de knoppenset. U kunt de con-
tactenlijst doorzoeken of doorbladeren. Druk
op
in de contactenlijst om een contact-
persoon onder te brengen onder
Favorieten.
3.
Druk op
.
4.
Druk op
om het gesprek te beëindigen.
Het is ook mogelijk om te bellen via de gesprek-
kenlijst op het appmenu, dat toegankelijk is via
de rechter stuurknoppenset
.
Ruggespraak
Tijdens lopende gesprekken:
1.
Druk op
Voeg gesprek toe.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, de favorieten of de contactenlijst.
3. Druk op een post/regel in de gesprekkenlijst
of op voor de contactpersoon in de con-
tactenlijst.
4.
Druk op
Wissel gesprek om te wisselen
tussen gesprekken.
5.
Druk op
om het lopende gesprek te
beëindigen.
Conferentiegesprek
Tijdens ruggespraak:
1.
Druk op
Gesprekken samenv. om de
lopende gesprekken samen te voegen.
2.
Druk op
om het gesprek te beëindigen.
Telefoonoproepen
Telefoonoproepen verschijnen op het bestuur-
dersdisplay en op het middendisplay. Voer het
gesprek met de rechter stuurknoppenset of met
het middendisplay.
1.
Druk op
Antwoorden/Afwijzen.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
538
2.
Druk op om het gesprek te beëindigen.
Telefoonoproepen tijdens lopende
telefoongesprekken
1.
Druk op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op
om het gesprek te beëindigen.
Privégesprek
Druk tijdens een lopend gesprek op Privacy
en kies de instelling:
Naar mobiele telefoon schakelen - de
handsfree-functie wordt uitgeschakeld en
het gesprek gaat verder via de mobiele
telefoon.
Alleen bestuurder - de microfoon in het
plafond aan de passagierszijde wordt uit-
geschakeld en het gesprek gaat verder
via de handsfree-functie van de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Stembediening telefoon (p. 144)
Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren
(p. 99)
Handmatig tekens, letters of woorden invoe-
ren op middendisplay (p. 125)
Telefoonboekfuncties (p. 540)
Berichtfuncties (p. 538)
Audio-instellingen (p. 506)
Berichtfuncties
Verwerking van berichten in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Op sommige telefoons moet de functie 'Berich-
ten' worden geactiveerd. Niet alle telefoons zijn
volledig compatibel, zodat contactpersonen en
meldingen niet altijd in de auto te tonen zijn. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
Tekstberichten op middendisplay
hanteren
Tekstberichten verschijnt alleen op het midden-
display als u deze instelling hebt gekozen.
Tik op Berichten in het app-
scherm voor berichtfuncties op
het middendisplay.
Tekstberichten op middendisplay lezen
Druk op het pictogram om de melding
te laten voorlezen.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
539
Tekstberichten op middendisplay
versturen
12
1. U kunt een bericht beantwoorden of een
nieuw bericht aanmaken.
Berichten beantwoorden - op de contact-
persoon drukken van wie u een bericht
wilt beantwoorden en druk vervolgens op
Antwoorden.
Nieuw bericht aanmaken - tik op
Nieuw(e) aanmaken. Kies een contact-
persoon of voer een nummer in.
2. Schrijf het bericht.
3.
Druk op
Verzenden.
Tekstbericht op bestuurdersdisplay
hanteren
Tekstberichten verschijnt alleen op het bestuur-
dersdisplay als u deze instelling hebt gekozen.
Nieuw tekstbericht lezen op
bestuurdersdisplay
Kies met de stuurknoppenset voor Oplezen
om het bericht te laten voorlezen.
Reactie dicteren op bestuurdersdisplay
Nadat een bericht is voorgelezen kunt u een
korte reactie dicteren als de auto een internetver-
binding heeft.
Tik op Antwoorden van de stuurknoppenset.
Er verschijnt een dicteerdialoog.
Berichtmelding
In de instellingen voor sms-berichten kunt u noti-
ficaties activeren en deactiveren.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Instellingen voor tekstbericht (p. 539)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Stembediening telefoon (p. 144)
Handmatig tekens, letters of woorden invoe-
ren op middendisplay (p. 125)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Instellingen voor tekstbericht
Instellingen voor tekstbericht op aangesloten
telefoon.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
Communicatie Tekstberichten
en kies instellingen.
Melding in middendisplay - berichtmel-
dingen op de statusbalk van het midden-
display weergeven.
Melding in bestuurdersdisplay - mel-
dingen op het bestuurdersdisplay weerge-
ven; inkomende berichten zijn te hanteren
via de rechter stuurknoppenset.
Tekstberichttoon - signaal voor binnen-
komende sms-berichten kiezen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Berichtfuncties (p. 538)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
12
Alleen bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. Kijk voor de compatibiliteit op support.volvocars.com.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
540
Telefoonboekfuncties
Contactfuncties in de auto voor een telefoon
met Bluetooth-verbinding.
Blader de letters tot en met door om de
contactpersoon van uw keuze te vinden.
Afhankelijk van de contacten die in het tele-
foonboek staan verschijnen alleen bepaalde
letters.
Contacten zoeken - druk op om een
telefoonnummer of naam te zoeken in de lijst
met contacten.
Favorieten - druk op om een contact
toe te voegen aan de lijst met favorieten of
ervan te verwijderen.
N.B.
Op het middendisplay verschijnen alleen con-
tacten op een actieve telefoon die is aange-
sloten via Bluetooth. Er zijn tot 3000 contac-
ten weer te geven.
Sorteren
De lijst met contacten staat op alfabetische volg-
orde en speciale tekens en cijfers staan onder
. U kunt sorteren op voor- of achternaam; u
maakt een keuze in de instellingen voor de tele-
foon.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
Stembediening telefoon (p. 144)
Handmatig tekens, letters of woorden invoe-
ren op middendisplay (p. 125)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Instellingen voor telefoon
Wanneer de telefoon verbonden is met de auto
zijn de volgende instellingen te kiezen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Communicatie Telefoon en
kies instellingen.
Beltonen - beltoon kiezen. U kunt de
beltoon van de gekoppelde telefoon of die
van de auto gebruiken. Bepaalde tele-
foons zijn niet volledig compatibel en
daardoor is het niet mogelijk de beltonen
van zo'n telefoon in de auto te gebruiken.
Zie support.volvocars.com voor compatibi-
liteit.
Sorteervolgorde - sorteervolgorde van
contactenlijst kiezen.
Gespreksberichten op head-updisplay*
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
My Car Displays Opties
head-up display
.
3.
Kies
Toon telefoon.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Instellingen voor tekstbericht (p. 539)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
541
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Head-updisplay* (p. 139)
Audio-instellingen (p. 506)
Instellingen voor Bluetooth-
apparaten
Er zijn instellingen te verrichten voor apparaten
die via Bluetooth zijn aangesloten.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
Communicatie Bluetooth-
apparaten
en kies instellingen.
Apparaat toevoegen - nieuwe eenheid pai-
ren.
Eerder gepairde apparaten - lijst met
gekoppelde eenheden weergeven.
App. verwijderen - eerder gekoppelde een-
heid verwijderen.
Toegestane diensten voor dit apparaat -
instellen waarvoor u het apparaat wilt gebrui-
ken: bellen, berichten sturen/lezen, media
streamen of als middel voor internetverbin-
ding.
Internetverbinding - internetverbinding
voor de auto maken via de Bluetooth-aan-
sluiting van het apparaat
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 532)
Instellingen voor telefoon (p. 540)
Auto met actieve internetverbinding*
(p. 541)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Auto met actieve
internetverbinding*
Wanneer de auto een internetverbinding heeft
kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van webradio
en muziekdiensten via boordapps, software
downloaden en contact opnemen met de dealer.
De auto maakt een internetverbinding via
Bluetooth, Wi-Fi of via de ingebouwde automo-
dem*.
Als de auto een internetverbinding heeft, is het
mogelijk om de internetverbinding (wifi-hotspot)
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
542
te delen, zodat andere eenheden de internetver-
binding kunnen gebruiken
13
.
Een symbool op de statusbalk van het midden-
display geeft de status weer van de internetver-
binding.
N.B.
Bij gebruik van internet wordt data overge-
bracht (dataverkeer) en dat kan kosten met
zich meebrengen.
Het activeren van dataroaming kan tot ver-
dere kosten leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten voor
dataverkeer.
N.B.
Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen
een internetverbinding voor de auto maken
via Wi-Fi of de automodem*.
N.B.
Bij gebruik van Android Auto kunt u een inter-
netverbinding voor de auto maken via Wi-Fi,
Bluetooth of de automodem*.
Lees voordat u een internetverbinding maakt de
Servicevoorwaarden en het Privacybeleid
voor klanten op support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 119)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Bluetooth) (p. 543)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Wi-Fi) (p. 543)
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 544)
Apps (p. 508)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-
hotspot (p. 546)
Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 547)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 548)
Volvo ID (p. 28)
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisse-
ling (p. 548)
13
Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
* Optie/accessoire.
543
Internetverbinding voor de auto
maken via een mobiel apparaat
(Bluetooth)
Deel de internetverbinding van een telefoon via
Bluetooth om een internetverbinding te maken
en toegang te krijgen tot diverse onlinediensten
voor de auto.
De telefoon en de provider moeten ondersteu-
ning bieden voor tethering (delen van de inter-
netverbinding) en het abonnement moet inclusief
dataverkeer zijn.
1. Om een internetverbinding te kunnen maken
voor de auto via een telefoon met Bluetooth-
verbinding moet de bewuste telefoon een-
maal eerder via Bluetooth met de auto zijn
verbonden. Zorg dat "internet sharing" (por-
table/personal hotspot) geactiveerd is op de
telefoon.
2. Als de telefoon eerder via Bluetooth was ver-
bonden, tik dan op
Instellingen op het
hoofdscherm van het middendisplay.
3. Op het middendisplay: Druk op
Communicatie Bluetooth-apparaten.
4.
Vink het vakje voor
Bluetooth-
internetaansluiting aan onder de rubriek
Internetverbinding.
> Uw auto heeft daarmee een internetver-
binding via de via Bluetooth aangesloten
telefoon.
N.B.
Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen
een internetverbinding voor de auto maken
via Wi-Fi of de automodem*.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 544)
Telefoon eerste keer verbinden met de auto
via Bluetooth (p. 533)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Wi-Fi) (p. 543)
Apple
®
CarPlay
®
* (p. 526)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
Instellingen voor Bluetooth-apparaten
(p. 541)
Internetverbinding voor de auto
maken via een mobiel apparaat
(Wi-Fi)
Deel de internetverbinding van een telefoon via
wifi om een internetverbinding te maken en toe-
gang te krijgen tot diverse onlinediensten voor
de auto.
De telefoon en de provider moeten ondersteu-
ning bieden voor tethering (delen van de inter-
netverbinding) en het abonnement moet inclusief
dataverkeer zijn.
1. Activeer "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
2.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
3. Ga verder naar Communicatie Wi-Fi.
4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor Wi-Fi aan/uit te vinken.
5. Druk op de naam van het netwerk waarop u
wilt aansluiten.
6. Geef het wachtwoord van het netwerk aan.
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
544
7. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Let erop dat sommige telefoons de internetver-
binding verbreken, wanneer de verbinding met de
auto is verbroken (zoals wanneer u de auto
ergens parkeert tot de volgende keer dat u hem
nodig hebt). In dat geval moet u bij een volgend
gebruik van de telefoon de "internet sharing"
opnieuw activeren.
Een telefoon die verbinding heeft gemaakt met
de auto wordt opgeslagen voor later gebruik.
Wanneer het maximale aantal opgeslagen tele-
foons (50) is bereikt, wordt de telefoon verwij-
derd die als eerste een verbinding maakte. Om
een lijst met opgeslagen netwerken weer te
geven of opgeslagen netwerken handmatig te
verwijderen, gaat u naar
Instellingen
Communicatie Wi-Fi Opgeslagen
netwerken
.
De eisen die aan de techniek en beveiliging voor
de wifi-verbinding worden gesteld staan elders
beschreven.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 547)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 548)
Internetverbinding voor de auto
maken via automodem (simkaart)
Bij auto's met Volvo On Call* is het mogelijk een
internetverbinding te maken via de automodem
en een persoonlijke simkaart (P-SIM).
Bij verbinding via de automodem gebruiken de
Volvo On Call-diensten deze verbinding.
1.
Plaats een persoonlijke simkaart in de hou-
der bij de vloer aan de passagierszijde.
2.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
3. Druk op Communicatie Internet via
automodem
.
4. Activeer/deactiveer de functie door het vakje
voor
Internet via automodem aan/uit te
vinken.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
545
5. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
6. Geef de pincode van de simkaart aan.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
Instellingen voor automodem (p. 545)
Instellingen voor automodem
14
De auto is uitgerust met een modem die u kunt
gebruiken om de auto met internet te verbinden.
U kunt de internetverbinding tevens delen via
Wi-Fi.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op
Communicatie Internet via
automodem
en kies instellingen.
Internet via automodem - aangeven of
automodem moet worden gebruikt voor inter-
netverbinding.
Datagebruik - bij het indrukken van Reset
worden de tellers voor de ontvangen en ver-
stuurde hoeveelheid gegevens op nul gezet.
Netwerk
Aanbieder selecteren
- netwerkprovider
automatisch of handmatig kiezen.
Roaming - is dit vakje aangevinkt, dan zal de
automodem proberen verbinding te maken
met internet op het moment dat de auto zich
in het buitenland buiten het thuisnetwerk
bevindt. Let erop dat dit tot hoge kosten kan
leiden. Controleer uw roamingovereenkomst
met betrekking tot dataverkeer in het buiten-
land met uw netwerkprovider in uw eigen
land.
Pincode simkaart
Wijzig pincode - maximaal 4 cijfers aange-
ven.
Pincode uitschakelen - aangeven of de
pincode vereist is voor gebruik van de sim-
kaart.
Gevraagde code verzenden - bestemd om
bijvoorbeeld het saldo op een chipkaart op te
laden of te controleren. Deze functie is
afhankelijk van de provider.
Gerelateerde informatie
Internetverbinding voor de auto maken via
automodem (simkaart) (p. 544)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
14
Alleen auto's met Volvo On Call.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
546
Internetverbinding van auto delen
via Wi-Fi-hotspot
Als de auto een internetverbinding heeft, is het
mogelijk om de internetverbinding te delen,
zodat andere eenheden de internetverbinding
kunnen gebruiken
15
.
De provider (simkaart) moet ondersteuning bie-
den voor tethering (delen van de internetverbin-
ding).
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Druk op Communicatie Wi-Fi hotspot
auto
.
3.
Druk op
Netwerknaam en geeft de wifi-hot-
spot een naam.
4.
Druk op
Wachtwoord en kies een wacht-
woord dat u vervolgens op de te koppelen
eenheden moet aangeven.
5.
Druk op
Frequentieband en kies de zend-
frequentie voor de wifi-hotspot. Let erop dat
de te hanteren frequentieband niet op alle
markten te specificeren is.
6. Activeer/deactiveer de functie door het vakje
voor Wi-Fi hotspot auto aan/uit te vinken.
7. Als Wi-Fi eerder is gebruikt als methode voor
internetverbinding bevestigt u de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> Externe eenheden kunnen vervolgens ver-
binding maken met de "internet sharing"
(Wi-Fi-hotspot) van de auto.
N.B.
Het activeren van Wi-Fi-hotspot kan tot ver-
dere kosten van uw provider leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten voor
dataverkeer.
Een symbool op de statusbalk van het midden-
display geeft de status weer van de internetver-
binding.
Druk op
Aangesloten apparaten voor een lijst
met de op dit moment aangesloten eenheden.
Gerelateerde informatie
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 119)
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
15
Geldt niet wanneer de auto een internetverbinding via Wi-Fi heeft.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
547
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
Factoren die van invloed zijn op de internetver-
binding
De uitgewisselde hoeveelheid gegevens is afhan-
kelijk van de diensten of apps die in de auto wor-
den gebruikt. Het streamen van audio kan bij-
voorbeeld tot een grote hoeveelheid dataverkeer
leiden en dat vereist een goede verbinding en
signaalsterkte.
Verbinding tussen telefoon en auto
De snelheid van de internetverbinding kan varië-
ren afhankelijk van de positie van de telefoon in
de auto. Plaats de telefoon dichter bij het mid-
dendisplay om de signaalsterkte te verbeteren.
Zorg dat de signalen niet worden gehinderd.
Verbinding tussen telefoon en
netwerkprovider
De snelheid binnen het mobiele netwerk varieert
afhankelijk van de dekking op de actuele locatie.
Een slechtere netwerkdekking is bijvoorbeeld
mogelijk in tunnels, achter bergen, in diepe dalen
of in gebouwen. De snelheid is ook afhankelijk
van uw overeenkomst met uw teleprovider.
N.B.
Neem bij problemen met de dataoverdracht
contact op met uw provider.
Telefoon herstarten
Problemen met de internetverbinding zijn soms
te verhelpen door de telefoon opnieuw op te star-
ten.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 548)
Wi-Fi-netwerk verwijderen
Niet gebruikte netwerken verwijderen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2. Ga verder naar Communicatie Wi-Fi
Opgeslagen netwerken.
3.
Druk op
Vergeten voor het te verwijderen
netwerk.
4. Bevestig uw keuze.
> De auto zal vervolgens geen verbinding
tot stand brengen met het desbetreffende
netwerk.
Alle netwerken uit geheugen
verwijderen
U kunt alle netwerken in één keer verwijderen
door de fabrieksinstellingen te herstellen. Houd
er in dat geval rekening mee dat dan de fabrieks-
instellingen worden hersteld voor alle gebruikers-
gegevens en systeeminstellingen.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 547)
Instellingen resetten op middendisplay
(p. 131)
Internetverbinding voor de auto maken via
een mobiel apparaat (Wi-Fi) (p. 543)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
548
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
Mogelijke netwerktypes voor aansluiting.
Aansluiting is alleen mogelijk op netwerken van
het volgende type:
Frequentie - 2,4 of 5 GHz
16
.
Standaarden - 802.11 a/b/g/n.
Beveiligingstype - WPA2-AES-CCMP.
Het Wi-Fi-systeem van de auto is zo ingericht dat
het Wi-Fi-eenheden in de auto kan hanteren.
Als meerdere eenheden op dezelfde frequentie
actief zijn, kunnen de prestaties afnemen.
Gerelateerde informatie
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Gebruiksvoorwaarden en
gegevensuitwisseling
De eerste keer dat u bepaalde diensten en apps
start, verschijnt mogelijk een pop-upvenster met
de titel
Voorwaarden en
Gegevensuitwisseling.
Het venster dient om te informeren over de
gebruiksvoorwaarden en het beleid voor gege-
vensuitwisseling dat Volvo hanteert. Door
akkoord te gaan gegevensuitwisseling stemt de
gebruiker erin toe dat de auto bepaalde informa-
tie verstuurt. Dit is een vereiste voor optimale
werking van bepaalde diensten en apps.
Toestemming voor gegevensuitwisseling is te
verstrekken via het instellingsmenu van het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Gegevensuitwisseling activeren en deactive-
ren (p. 548)
Gegevensuitwisseling activeren en
deactiveren
In het instellingsmenu van het middendisplay
kunt u de gegevensuitwisseling van de desbe-
treffende diensten en apps instellen.
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm op
het middendisplay.
2. Druk op
Systeem Privacy en gegevens.
3.
Kies
Gegevensuitwisseling om de gege-
vensuitwisseling te activeren of deactiveren.
4. Wanneer u de gegevensuitwisseling hebt
geactiveerd, kunt u de instellingen voor de
afzonderlijke diensten en apps in de onder-
staande lijst wijzigen.
Wanneer u de gegevensuitwisseling deactiveert
worden eventuele eerdere instellingen voor de
afzonderlijke diensten en apps opgeslagen, zodat
deze bij activering de gegevensuitwisseling weer
gehanteerd worden.
Gerelateerde informatie
Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisse-
ling (p. 548)
16
Het kiezen van een frequentie is niet op alle markten mogelijk.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
549
Compatibele formaten voor media
Voor het afspelen van media zijn de volgende
bestandsformaten vereist.
Audiobestanden
For-
maat
Bestandsexten-
sie
Codec
MP3 .mp3 MPEG1 Layer III,
MPEG2 Layer III,
MP3 Pro (mp3-
compatibel),
MP3 HD (mp3-
compatibel)
AAC .m4a, .m4b, .aac AAC LC (MPEG-4
part III Audio),
HE-AAC (aacPlus
v1/v2)
WMA .wma WMA8/9,
WMA9/10 Pro
WAV .wav LPCM
FLAC .flac FLAC
Videobestanden
Formaat Bestandsextensie
MP4 .mp4, m4v
MPEG-PS .mpg, .mp2, .mpeg, .m1v
Formaat Bestandsextensie
AVI .avi
AVI (DivX) .avi, divx
ASF .asf, .wmv
MKV .mkv
Ondertiteling
Formaat Bestandsextensie
SubViewer .sub
SubRip .srt
SSA .ssa
DivX
®
DivX-gecertificeerde eenheden zijn getest op
hoogkwalitatieve videoweergave van DivX
(.divx, .avi). Wanneer het DivX-logo zichtbaar is,
kunnen er DivX-films afgespeeld worden.
Profiel DivX Home Theater
Videocodec DivX, MPEG-4
Resolutie 720x576
Audiobitsnelheid
(bit rate)
4.8Mbps
Beeldsnelheid 30 fps
Bestandsextensie .divx, .avi
Maximale
bestandsgrootte
4 GB
Audiocodec MP3, AC3
Ondertiteling XSUB
Speciale functies Alternatieve ondertitels,
alternatieve audiotracks,
weergave hervatten
Referentie Voldoet aan alle voor-
waarden voor het DivX
Home Theater-profile.
Breng een bezoek aan
divx.com voor meer infor-
matie en programma's
om bestanden te conver-
teren naar DivX Home
Theater-video.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 517)
Video (p. 522)
DivX
®
weergeven (p. 522)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
550
Technische specificaties voor USB-
eenheden
Om de inhoud van USB-eenheden te kunnen
lezen moet de eenheid aan de volgende specifi-
caties voldoen.
Een eventuele mapstructuur is tijdens het afspe-
len niet zichtbaar op het middendisplay.
Maximumaantal
Bestanden 15 000
Mappen 1 000
Mapniveaus 8
Speellijsten 100
Maximumaantal posten in
een speellijst
1 000
Submappen Onbeperkt
Technische specificaties voor USB-A-
poort
Aansluiting type A
Versie 2.0
Voeding 5 V
Maximale stroomsterkte 2,1 A
Gerelateerde informatie
Media AUX/USB-poort (p. 524)
Vrije geheugenruimte op harde
schijf
Het is mogelijk de vrije geheugenruimte te bekij-
ken die beschikbaar is op de harde schijf van de
auto.
Het is mogelijk informatie weer te geven over de
harde schijf van de auto, zoals de totale capaci-
teit, de beschikbare geheugenruimte en de
gebruikte geheugenruimte voor geïnstalleerde
apps. U vindt de informatie onder
Instellingen
Systeem Systeeminformatie Opslag.
Gerelateerde informatie
Apps (p. 508)
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
551
Licentieovereenkomst voor audio en
media
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgen de teksten van de overeenkomsten tus-
sen Volvo en producenten/ontwikkelaars. Een
groot aantal van deze teksten is in het Engels.
Bowers & Wilkins
Bowers & Wilkins en B&W zijn handelsmerken
van B&W Group Ltd. Nautilus is een handelsmerk
van B&W Group Ltd. Kevlar is een geregistreerd
handelsmerk van DuPont.
Dirac Unison
®
Dirac Unison optimaliseert de luidsprekers qua
tijd, ruimte en frequentie voor optimale basinte-
gratie en helderheid. De technologie maakt ook
een waarheidsgetrouwe weergave mogelijk van
de akoestische eigenschappen van specifieke
concertzalen. Met behulp van geavanceerde algo-
ritmes stuurt Dirac Unison op digitale wijze alle
luidsprekers aan op basis van akoestische metin-
gen met een grote nauwkeurigheid. Net als een
echte dirigent garandeert Dirac Unison dat de
luidsprekers bij de weergave perfect op elkaar
zijn afgestemd.
DivX
®
DivX
®
, DivX Certified
®
en daaraan gerelateerde
logo's zijn handelsmerken die eigendom zijn van
DivX, LLC en worden gebruikt onder licentie.
Dit DivX Certified
®
apparaat kan DivX® Home
Theater videobestanden tot 576p weergeven
(inclusief .avi, .divx). Download gratis software van
www.divx.com om digitale videobestanden te
maken, weergeven en streamen.
OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: Om Video-on-
Demand-films (VOD) in DivX-formaat te kunnen
afspelen moet u deze DivX Certified
®
eenheid
eerst registreren. U vindt uw registratiecode via
de sectie DivX VOD in het instellingsmenu van
de eenheid. Breng voor meer informatie over het
afronden van de registratie een bezoek aan
vod.divx.com.
Octrooinummer
Beschermd door een of meer van de volgende
octrooien in de VS. 7,295,673; 7,460,668;
7,515,710; 8,656,183; 8,731,369; RE45,052
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
552
Gracenote
®
Het copyright © van bepaalde delen van de
inhoud berust bij Gracenote of zijn leveranciers.
Gracenote, Gracenote-logo en -logotype,
"Powered by Gracenote" en Gracenote MusicID
zijn geregistreerde handelsmerken of handels-
merken die eigendom zijn van Gracenote, Inc. in
de VS en/of andere landen.
Licentieovereenkomst Gracenote
®
Deze toepassing of dit apparaat bevat software
van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië (‘Gra-
cenote’). Met de software van Gracenote (“Grace-
note-software”) kan deze toepassing schijf- en of
bestandsidentificatie uitvoeren en muziekver-
wante gegevens ophalen, waaronder informatie
over de naam, artiest, track en titel (“Gracenote-
gegevens”) vanuit online-servers of ingesloten
databases (samen “Gracenote-servers”). De toe-
passing kan tevens andere functies verrichten. U
mag Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken
door middel van de beoogde eindgebruikersfunc-
ties van deze toepassing of dit apparaat.
U stemt ermee in de Gracenote-gegevens, de
Gracenote-software en Gracenote-servers uitslui-
tend voor uw eigen, niet-commercieel privége-
bruik te gebruiken. U stemt ermee in de Grace-
note-software of welke Gracenote-gegevens dan
ook niet aan derden toe te wijzen, te kopiëren,
over te dragen of door te zenden. U STEMT
ERMEE IN DE GRACENOTE-GEGEVENS, DE
GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTE-
SERVERS UITSLUITEND TE GEBRUIKEN OP
DE MANIER DIE HIERIN UITDRUKKELIJK
WORDT TOEGESTAAN.
U stemt ermee in dat uw niet-exclusieve licentie
om de Gracenote-gegevens, de Gracenote-soft-
ware en de Gracenote-servers te gebruiken, zal
worden beëindigd als u inbreuk maakt op deze
beperkingen. Als uw licentie wordt beëindigd,
stemt u ermee in op geen enkele wijze meer
gebruik te maken van de Gracenote-gegevens,
de Gracenote-software en de Gracenote-servers.
Gracenote behoudt zich alle rechten voor met
betrekking tot de Gracenote-gegevens, de Gra-
cenote-software en de Gracenote-servers, inclu-
sief alle eigendomsrechten. In geen geval is Gra-
cenote aansprakelijk voor betaling aan u voor
informatie die u verschaft. U stemt ermee in dat
Gracenote, Inc. volgens deze overeenkomst uit
eigen naam rechtstreeks mag toezien op nale-
ving van de rechten jegens u.
De Gracenote-service gebruikt een unieke identi-
ficatiecode om query's na te sporen voor statisti-
sche doeleinden. Het doel van deze willekeurig
toegewezen numerieke code is om de Grace-
note-service query's te laten tellen zonder te
weten wie u bent. Ga voor meer informatie naar
de webpagina over het Privacybeleid van Grace-
note voor de Gracenote-service.
De licentie voor de Gracenote-software en alle
onderdelen van de Gracenote-gegevens wordt
verstrekt op "AS IS"-basis. Gracenote doet geen
toezeggingen en verstrekt geen garantie, uitdruk-
kelijk of stilzwijgend, ten aanzien van de juistheid
van de Gracenote-gegevens in de Gracenote-
servers. Gracenote behoudt zich het recht voor
om gegevens te verwijderen van de Gracenote-
servers of om gegevenscategorieën te wijzigen
als Gracenote hiertoe voldoende reden ziet. Er
wordt geen garantie verstrekt dat de Gracenote-
software of Gracenote-servers geen onjuistheden
bevatten of dat het functioneren van de Grace-
note-software of Gracenote-servers ononderbro-
ken zal zijn. Gracenote is niet verplicht u te voor-
zien van nieuwe, verbeterde of extra gegevensty-
pen of -categorieën die Gracenote mogelijk in de
toekomst verschaft; Gracenote mag de diensten
op elk moment beëindigen.
GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UIT-
DRUKKELIJK OF STILZWIJGEND, INCLUSIEF
MAAR NIET BEPERKT TOT STILZWIJGENDE
GARANTIES MET BETREKKING TOT VER-
KOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN
BEPAALD DOEL, EIGENDOMSRECHT EN HET
GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN
DERDEN, VAN DE HAND. GRACENOTE VER-
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
553
STREKT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN
DE RESULTATEN DIE WORDEN VERKREGEN
VOOR UW GEBRUIK VAN GRACENOTE-SOFT-
WARE OF WELKE GRACENOTE-SERVER DAN
OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AAN-
SPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF GEVOLG-
SCHADE, GEDERFDE WINST OF VERLIES VAN
INKOMSTEN.
© Gracenote, Inc. 2009
Sensus software
This software uses parts of sources from clib2
and Prex Embedded Real-time OS - Source
(Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994),
and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990,
1993), The Regents of the University of
California. All or some portions are derived from
material licensed to the University of California by
American Telephone and Telegraph Co. or Unix
System Laboratories, Inc. and are reproduced
herein with the permission of UNIX System
Laboratories, Inc. Redistribution and use in
source and binary forms, with or without
modification, are permitted provided that the
following conditions are met: Redistributions of
source code must retain the above copyright
notice, this list of conditions and the following
disclaimer. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer in the
documentation and/or other materials provided
with the distribution. Neither the name of the
<ORGANIZATION> nor the names of its
contributors may be used to endorse or promote
products derived from this software without
specific prior written permission. THIS
SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT
HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND
ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE
LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT,
INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING,
BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF
SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF
USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS
INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON
ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN
CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT
(INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE)
ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF
THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE
POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
This software is based in part on the work of the
Independent JPEG Group.
This software uses parts of sources from
"libtess". The Original Code is: OpenGL Sample
Implementation, Version 1.2.1, released January
26, 2000, developed by Silicon Graphics, Inc. The
Original Code is Copyright (c) 1991-2000 Silicon
Graphics, Inc. Copyright in any portions created
by third parties is as indicated elsewhere herein.
All Rights Reserved. Copyright (C) [1991-2000]
Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved.
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of this software and
associated documentation files (the "Software"),
to deal in the Software without restriction,
including without limitation the rights to use,
copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software,
and to permit persons to whom the Software is
furnished to do so, subject to the following
conditions: The above copyright notice including
the dates of first publication and either this
permission notice or a reference to http://
oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in
all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY
CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE
OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE. Except as contained in this notice,
the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
554
used in advertising or otherwise to promote the
sale, use or other dealings in this Software
without prior written authorization from Silicon
Graphics, Inc.
This software is based in parts on the work of the
FreeType Team.
This software uses parts of SSLeay Library:
Copyright (C) 1995-1998 Eric Young
([email protected]). All rights reserved
Linux software
This product contains software licensed under
GNU General Public License (GPL) or GNU
Lesser General Public License (LGPL), etc.
You have the right of acquisition, modification,
and distribution of the source code of the GPL/
LGPL software.
You may download Source Code from the
following website at no charge: http://
www.embedded-carmultimedia.jp/linux/oss/
download/TVM_8351_013
The website provides the Source Code "As Is"
and without warranty of any kind.
By downloading Source Code, you expressly
assume all risk and liability associated with
downloading and using the Source Code and
complying with the user agreements that
accompany each Source Code.
Please note that we cannot respond to any
inquiries regarding the source code.
camellia:1.2.0
Copyright (c) 2006, 2007
NTT (Nippon Telegraph and Telephone
Corporation). All rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer as
the first lines of this file unmodified.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY NTT ``AS
IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL NTT BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
Unicode: 5.1.0
COPYRIGHT AND PERMISSION NOTICE
Copyright c 1991-2013 Unicode, Inc. All rights
reserved. Distributed under the Terms of Use in
http://www.unicode.org/copyright.html.
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of the Unicode data
files and any associated documentation (the
"Data Files") or Unicode software and any
associated documentation (the "Software") to
deal in the Data Files or Software without
restriction, including without limitation the rights
to use, copy, modify, merge, publish, distribute,
and/or sell copies of the Data Files or Software,
and to permit persons to whom the Data Files or
Software are furnished to do so, provided that (a)
the above copyright notice(s) and this permission
notice appear with all copies of the Data Files or
Software, (b) both the above copyright notice(s)
and this permission notice appear in associated
documentation, and (c) there is clear notice in
each modified Data File or in the Software as
well as in the documentation associated with the
Data File(s) or Software that the data or software
has been modified.
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
555
THE DATA FILES AND SOFTWARE ARE
PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF
ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING
BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY
RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS
INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY
DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM
LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER
IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE
OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR
PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of a
copyright holder shall not be used in advertising
or otherwise to promote the sale, use or other
dealings in these Data Files or Software without
prior written authorization of the copyright holder.
Verklaring van overeenstemming
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
556
Land/
regio
Brazilië:
Este equipamento opera em caráter secundário isto e, náo tem direito a protecão contra interferéncia prejudicial, mesmo tipo, e não pode
causar interferéncia a sistemas operando em caráter primário.
Para consultas, visite: www.anatel.gov.br
EU:
Producent: Mitsubishi Electric Corporation Sanda Works 2-3-33, Miwa, Sanda-city. Hyogo, 669-1513, Japan
Mitsubishi Electric Corporation verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type [Audio Navigation Unit] in overeenstemming is met de
Richtlijn 2014/53/EU.
Voor meer informatie, zie support.volvocars.com.
Verenigde
Arabische
Emiraten:
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
557
Land/
regio
Kazach-
stan:
Modelnaam: NR-0V
Producent: Mitsubishi Electric Corporation
Exportland: Japan
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
558
Land/
regio
China:
1.
■ 使用频率2.4 - 2.4835 GHz
■ 等效全向辐射率(EIRP) 天线增益 10dBi 时≤100 mW 或≤20 dBm ①
■ 最大率谱密度 天线增益 10dBi 时≤20 dBm / MHz(EIRP) ①
■ 载频容限20 ppm
■ 帯外发射率(在 2.4-2.4835GHz 頻段以外) ≤-80 dBm / Hz (EIRP)
■ 杂散发射(辐射)率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外)
≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz)
≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz)
≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz)
2.不得擅自更改发射频率大发射率(包括额外装射频率放大器),不得擅自外接天线或改用其它发射天线
3.使用时不得对各种合法的无线电通信业产生有害干扰一旦发现有干扰现象时,应立即停止使用,并采措施消除干扰后方可继续
使用
4.使用微率无线电设备,必须忍各种无线电业的干扰或工业科学及医疗应用设备的辐射干扰
5.不得在飞机和机场附近使用
GELUID, MEDIA EN INTERNET
}}
559
Land/
regio
Korea:
B 기기 (가정용 방송통신기자재)
기기는 가정용(B ) 전자파적합기기로서 주로
가정에서 사용하는 것을 󸭥적으로 하며, 󸭤든
지역에서 사용할 있습니다.
해당 무선설비는 전파혼신 가능성이 있으므로 인명안전과 관련된 서비스는 없습니다.
Maleisië
This device has been certified under the Communications & Multimedia Act of 1998, Communications and Multimedia (Technical Standards)
Regulations 2000.To retrieve your device’s serial number, please visit (support.volvocars.com) and search for “SIRIM Label Verification”.
Device category: Navigation equipment for vehicle (Bluetooth)
Model: NR-0V
Type Approval No.:
RBAY/18A/1015S(15-4067)
||
GELUID, MEDIA EN INTERNET
* Optie/accessoire.
560
Land/
regio
Mexico:
Taiwan:
低功率電波輻射性電機管理辦法
第十二條
經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司商號或使用者均不得擅自
變更頻率加大功率或變更原設計之特性及功能
第十四條
低功率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時,應
立停用,改善至無干擾時方得繼續使用前項合法通信,指依電信法規定作業之無線
電通信低功率射頻電機須忍受合法通信或工業科學及醫療用電波輻射性電機設備
之干擾
Gerelateerde informatie
Audio, media en internet (p. 506)
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Mediaspeler (p. 517)
Gracenote
®
(p. 521)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 34)
WIELEN EN BANDEN
WIELEN EN BANDEN
562
Banden
De banden bieden onder meer draagvermogen,
grip op de ondergrond, trillingsdemping en
beschermen de wielen tegen slijtage.
De banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowel het type, de maat,
de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn
belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Welke banden er op de auto zitten staat op de
bandengegevenssticker op de B-stijl (tussen
voor- en achterportier) aan bestuurderszijde.
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan voor een oncon-
troleerbare auto zorgen.
Aanbevolen banden
De auto wordt aangeleverd met originele Volvo-
banden met aan de zijkant het opschrift VOL
1
.
Deze banden zijn zorgvuldig afgestemd op de
auto. Bij het verwisselen van banden is het
daarom belangrijk om erop te letten dat ook de
nieuwe banden voorzien zijn van dit opschrift voor
het behoud van de rijeigenschappen, het rijcom-
fort en het brandstofverbruik van de auto.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte houdbaarheidsda-
tum. Na enkele jaren worden de banden hard en
neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af.
Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo
nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzon-
der voor winterbanden. De laatste cijfers van de
cijferreeks geven de week en het jaar van pro-
ductie aan. Het is de zogenoemde DOT-code
(Department of Transportation) van de band en
bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 0717. Een
dergelijke band is de 7e week van het jaar 2017
geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door
een vakman laten controleren, ook al zien ze er
intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan ban-
den gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken
wordt, als banden zelden of nooit worden
gebruikt. Daarbij kan de werking van de band
worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die
u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen.
Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare
kenmerken van een band die ongeschikt is voor
gebruik.
Zuinige banden
Zorg steeds voor de juiste bandenspanning.
Vermijd snelle starts, krachtig remmen en
piepende banden.
Naarmate er sneller wordt gereden, slijten de
banden ook sneller.
De juiste instelling van de voorwielen is erg
belangrijk.
Ongebalanceerde wielen maken banden
minder zuinig en verslechteren het rijcomfort.
De banden moeten tijdens hun hele levens-
duur dezelfde rotatierichting hebben.
Als u van banden wisselt, moeten de banden
met het beste profiel op de achterwielen
worden gemonteerd om het gevaar voor
oversturen bij krachtig remmen te beperken.
Als u over trottoirbanden of door diepe gaten
rijdt, kunt u de banden en/of velgen perma-
nent beschadigen.
1
Voor bepaalde bandenmaten zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
563
Bandenrotatie
De auto heeft geen verplichte bandenrotatie. De
rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de
staat van de wegen zijn van invloed op de snel-
heid waarmee de banden verouderen en slijten.
De juiste bandenspanning levert een gelijkmati-
ger slijtage op.
Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en
slijtpatronen in de banden tegen te gaan dient u
de wielen op de voor- en achteras onderling van
plaats te verwisselen. Verricht de eerste wissel na
zo'n 5000 km (zo'n 3100 miles) en doe dat
daarna om de 10.000 km (zo'n 6200 miles)
opnieuw.
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent
van de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver-
schil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profiel-
diepte) van de banden, dienen de minst versleten
banden altijd op de achteras te zitten. Slippende
voorwielen zijn gemakkelijker te corrigeren dan
slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit
blijft rijden in plaats van uit te breken met de ach-
terkant waarbij u mogelijk de controle over de
auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achter-
wielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen.
Wielen en banden opslaan
Als u complete wielen (banden gemonteerd op
velgen) opslaat, moeten die worden opgehangen
of op hun zijkant op de vloer liggen.
Banden die niet op velgen zijn gemonteerd, moe-
ten liggend op hun zijkant of rechtopstaand wor-
den opgeslagen, maar niet worden opgehangen.
BELANGRIJK
Banden moeten worden opgeslagen op een
koele, droge en donkere plaats en mogen
nooit worden opgeslagen in de buurt van
oplosmiddelen, benzine, oliën e.d.
WAARSCHUWING
De maten van velgen en banden voor uw
Volvo zijn aangegeven om te voldoen aan
strenge eisen als het gaat om stabiliteit
en rijeigenschappen. Niet-goedgekeurde
combinaties van velg- en bandenmaten
kunnen van negatieve invloed zijn op de
stabiliteit en de rijeigenschappen van de
auto.
Eventuele schade veroorzaakt door
gemonteerde combinaties van velgen/
banden met niet-goedgekeurde maten
vallen niet onder de fabrieksgarantie.
Volvo aanvaardt geen aansprakelijkheid
voor overlijden, letsel of kosten die het
gevolg kunnen zijn van dergelijke installa-
ties.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 566)
De draairichting van de banden. (p. 565)
Slijtage-indicator van banden (p. 566)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 569)
Noodreparatieset voor banden (p. 583)
Maataanduiding voor banden (p. 564)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 686)
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
WIELEN EN BANDEN
564
Maataanduiding voor banden
Aanduidingen voor de afmetingen, lastindex en
snelheidsklasse van de banden.
De typegoedkeuring van de auto geldt in combi-
natie met bepaalde wielen en banden.
Maataanduiding
Alle banden hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 235/60 R18 103 V.
235 Breedte van de band (mm)
60 Verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R Aanduiding voor radiaalbanden
18 Velgdiameter van de band
103 Aanduiding van het draagvermogen van
de band, lastindex (LI)
V Aanduiding van de snelheidslimiet van
de band, snelheidsklasse (SS). (In het
gegeven geval 240 km/h (149 mph).)
Lastindex
Iedere band heeft een bepaald draagvermogen,
wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het
gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen
van de banden.
Snelheidsklasse
Elke band is berekend op een bepaalde maxi-
mumsnelheid. De snelheidsklasse, SS (Speed
Symbol), van de banden moet minimaal overeen-
komen met de topsnelheid van de auto. In onder-
staande tabel staat welke toelaatbare maximum-
snelheid voor de verschillende snelheidsklassen
(SS) geldt. De enige uitzondering hierop vormen
winterbanden
2
, waarvoor een lagere snelheids-
klasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van der-
gelijke banden mag u niet sneller rijden dan de
maximumsnelheid die voor het gebruikte banden-
type geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een
maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph).) De
gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de
maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op
de banden.
N.B.
In de tabel staat de maximaal toegestane
snelheid.
Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winter-
banden)
T 190 km/h (118 mph)
H 210 km/h (130 mph)
V 240 km/h (149 mph)
W 270 km/h (168 mph)
Y 300 km/h (186 mph)
WAARSCHUWING
De minimaal toelaatbare lastindex (LI) en de
snelheidsklasse (SS) van de banden voor de
verschillende motorvarianten staan gespecifi-
ceerd in de gedrukte gebruikershandleiding.
Bij gebruik van banden met een te lage lastin-
dex of snelheidsklasse kunnen de banden
oververhit en beschadigd raken.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 562)
Maataanduiding voor wielen (p. 565)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 686)
Minimaal toelaatbare lastindex en snelheids-
klassen voor banden (p. 687)
2
Onder winterbanden worden zowel banden met als zonder "spikes" verstaan.
WIELEN EN BANDEN
565
Maataanduiding voor wielen
Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in
de onderstaande tabel.
De typegoedkeuring van de auto geldt in combi-
natie met bepaalde wielen en banden.
Alle wielen hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 7,5Jx18x50,5.
7,5 Velgbreedte in inch
J Profiel velgrand
18 Velgdiameter van de band
50,5 Bolling in mm (afstand tussen de verti-
cale aslijn door het wiel en het contact-
vlak met de naaf)
Gerelateerde informatie
Banden (p. 562)
Maataanduiding voor banden (p. 564)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 686)
De draairichting van de banden.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een bepaalde
richting draaien, staat deze richting aangegeven
met een pijl op de zijkant van de band.
De pijl geeft de draairichting van de band aan.
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairich-
ting hebben.
Banden mogen alleen van voor naar achter
verwisseld worden, nooit van links naar
rechts of omgekeerd.
Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen
de remeigenschappen van de auto af en
kunnen de banden regen, sneeuw en drab
minder goed afvoeren.
Monteer de banden met het diepste profiel
altijd op de achteras (om het gevaar voor
slippen te verminderen).
N.B.
Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat
en ook hetzelfde merk voor beide wielparen
hebt.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 562)
WIELEN EN BANDEN
566
Slijtage-indicator van banden
De slijtage-indicator geeft de status aan van de
profieldiepte van de band.
De slijtage-indicator is een smalle ophoging die
dwars op het bandenprofiel staat. Op de zijwand
van de band staan de letters TWI (Tread Wear
Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk
zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten
is dat slechts 1,6 mm (1/16 inch) van het profiel
over is. Vervang de banden dan zo spoedig
mogelijk. Let erop dat een band met een gering
profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij
regen of sneeuw.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 562)
Bandenspanning controleren
Een juiste bandenspanning is een hulpmiddel
voor een betere rijstabiliteit, een lager brandstof-
verbruik en banden die langer meegaan.
Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt
is normaal. De bandenspanning varieert ook
afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Wan-
neer u met een te lage bandenspanning rijdt,
kunnen de banden oververhit en beschadigd
raken. De bandenspanning is van invloed op het
rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de
rijeigenschappen.
Controleer iedere maand de bandenspanning.
Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor
koude banden, voor optimale bandenprestaties
en een optimale slijtage. Een te lage of te hoge
bandenspanning kan ertoe leiden dat banden
onregelmatig slijten.
WAARSCHUWING
Een te lage bandenspanning is de meest
voorkomende reden voor het stukgaan
van banden en kan leiden tot ernstige
barsten in de band, het loslaten van het
loopvlak of een klapband. Daarbij raken
mensen onverwacht de controle over de
auto kwijt en bestaat er gevaar voor let-
sel.
Als de bandenspanning te laag is, heeft
de auto minder laadvermogen.
Koude banden
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden koud zijn.
De banden worden beschouwd als koud als ze
dezelfde temperatuur hebben als de omgevings-
lucht.
Deze temperatuur wordt normaal gesproken
bereikt als de auto minimaal 3 uur geparkeerd
heeft gestaan.
Wanneer er ongeveer 1,6 km (1 mijl) mee is
gereden, zijn de banden te beschouwen als
warm. Als u verder dan dat moet rijden voor het
oppompen van de banden, moet u eerst de ban-
denspanning controleren en registreren en ver-
volgens de juiste bandenspanning toevoegen als
u bij de pomp bent aangekomen.
Als de buitentemperatuur verandert, verandert
ook de bandenspanning. Een temperatuurverla-
ging van 10 graden zorgt ervoor dat de banden-
spanning met 1 psi (7 kPa) daalt. Controleer vaak
de bandenspanning en pas deze aan naar de
juiste druk. Deze vindt u op het plaatje met ban-
deninformatie of op het certificeringsetiket.
Als u de bandenspanning controleert bij warme
banden moet u er nooit lucht uit laten. De ban-
den zijn warm door het rijden en het is normaal
dat de druk toeneemt tot boven de aanbevolen
druk voor koude banden. Een warme band met
een bandenspanning die gelijk is aan of lager is
dan de aanbevolen druk voor koude banden kan
een te lage druk hebben.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
567
Gerelateerde informatie
Bandenspanning aanpassen (p. 567)
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 569)
Banden (p. 562)
Bandenspanning aanpassen
Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt
is normaal. Daarom moet u om de aanbevolen
bandenspanning te handhaven de bandenspan-
ning soms aanpassen.
Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor
koude banden, voor optimale bandenprestaties
en een optimale slijtage.
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude ban-
den om de verkeerde bandenspanning tegen
te gaan. Koude banden hebben dezelfde tem-
peratuur als de omgeving (na ca. 3 uur stil-
stand). Al na enkele kilometers rijden worden
de banden warm en loopt de spanning op.
1. Verwijder de dop van het ventiel van een
band en druk vervolgens met de manometer
krachtig op het ventiel.
2. Vul lucht bij tot de aanbevolen druk is
bereikt.
3. Plaats het ventieldopje terug.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade aan
het ventiel door grind, vuil e.d. te voorko-
men.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn moei-
lijk los te draaien.
4. Controleer de banden op het oog om te kij-
ken of er geen spijkers of andere voorwer-
pen in vastzitten waardoor de band lek kan
gaan.
5. Controleer de zijwanden; kijk of er geen
putjes, sneetjes, bobbels of andere onregel-
matigheden zijn.
6. Doe dit voor alle banden, ook de reserve-
band*.
||
WIELEN EN BANDEN
568
N.B.
Als u een band te hard hebt opgepompt, kunt
u lucht laten ontsnappen door op de metalen
pen in het midden van het ventiel te drukken.
Controleer vervolgens de spanning opnieuw
met de manometer.
Sommige reservebanden vereisen een
hogere bandenspanning dan andere banden.
Raadpleeg de bandenspanningstabel of het
bandenspanningsplaatje.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Bandenspanning controleren (p. 566)
Band oppompen met compressor uit repara-
tieset voor banden (p. 587)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 689)
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker voor op de portierstijl aan de
bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier)
staat de juiste bandenspanning voor uw auto
aangegeven bij verschillende belading en snel-
heid.
Op het plaatje staat de aanduiding voor de af
fabriek gemonteerde banden van de auto plus de
maximale belasting en de bandenspanning.
Zuiniger rijden met ECO-bandenspanning
Bij een lichte belading (maximaal 3 inzittenden)
en snelheden tot 160 km/h (100 mph) kunt u
voor brandstofbesparing de ECO-bandenspan-
ning aanhouden. Als u echter uit bent op een
minimum aan rijgeluiden en optimaal rijcomfort
wordt geadviseerd de lagere Comfort-banden-
spanning aan te houden.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 566)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 689)
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
569
Bandenspanningscontrolesysteem*
Het bandenspanningscontrolesysteem Indirect
Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) waar-
schuwt u met een controlesymbool op het
bestuurdersdisplay voor een te lage banden-
spanning in een of meer banden van de auto.
Symbool Uitleg
Het symbool gaat branden om een
te lage bandenspanning aan te
geven.
Als er een storing optreedt in het
systeem, zal het waarschuwings-
symbool voor de bandenspanning
ongeveer een minuut knipperen en
vervolgens constant gaan branden.
Systeembeschrijving
Het bandenspanningscontrolesysteem meet met
behulp van het ABS de verschillen in de omwen-
telingssnelheid van de verschillende wielen om zo
te kunnen bepalen of de bandenspanning in orde
is. Bij een te geringe bandenspanning verandert
de diameter en daarmee ook de rotatiesnelheid
van de band. Aan de hand van onderlinge verge-
lijkingen kan het systeem vaststellen of de span-
ning in een of meer banden te gering is.
Algemene informatie over
bandenspanningscontrolesystemen
In de onderstaande informatie wordt het banden-
spanningscontrolesysteem aangeduid met de
algemene benaming TPMS.
Iedere band, ook de reserveband*, moet maande-
lijks worden gecontroleerd. Bij controle moet de
band koud zijn en de bandenspanning hebben
die door de autofabrikant wordt aanbevolen op
de bandenspanningssticker of in de bandenspan-
ningstabel. Als de auto banden heeft met een
andere maat dan aanbevolen door de fabrikant,
moet u uitzoeken wat voor deze banden het juiste
bandenspanningsniveau is.
Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien
van een bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat aangeeft wanneer de bandenspan-
ning in een of meer banden te laag is. Wanneer
het controlesymbool voor een lage bandenspan-
ning gaat branden, moet u zo snel mogelijk stop-
pen, de banden controleren en de band(en)
oppompen tot de juiste spanning.
Rijden op banden met een te lage bandenspan-
ning kan ertoe leiden dat de banden oververhit
raken, waardoor de banden lek kunnen raken.
Door een lage bandenspanning gaat u ook min-
der zuinig rijden en gaan de banden minder lang
mee én het kan gevolgen hebben voor de rijei-
genschappen van de auto en het vermogen om
tot stilstand te komen. Let erop dat TPMS geen
vervanging is voor normaal bandenonderhoud. De
bestuurder dient de juiste bandenspanning te
handhaven, óók als de grenswaarde voor een
lage bandenspanning niet is bereikt en het con-
trolesymbool daardoor nog niet is gaan branden.
De auto is ook voorzien van een indicator voor
storingen in het TPMS. Deze geeft aan wanneer
het systeem niet correct werkt. De indicator voor
storingen in het TPMS is gecombineerd met het
controlesymbool voor een lage bandenspanning.
Als het systeem een storing detecteert, gaat het
symbool op het bestuurdersdisplay circa één
minuut knipperen om vervolgens te blijven bran-
den. Dit wordt telkens herhaald als de auto wordt
gestart tot de storing is verholpen. Wanneer het
symbool brandt, kan dat gevolgen hebben voor
het vermogen van het systeem om een lage ban-
denspanning te detecteren en ervoor te waar-
schuwen.
Storingen in het TPMS kunnen diverse oorzaken
hebben zoals het gebruik van een reservewiel of
andere banden of wielen, waardoor het TPMS
niet goed kan functioneren.
Controleer altijd het controlesymbool voor het
TPMS nadat u een of meer banden hebt vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de nieuwe band
of het nieuwe wiel goed werkt in combinatie met
het TPMS.
Meldingen op het instrumentenpaneel
Bij een te lage bandenspanning gaat het contro-
lelampje voor een lage bandenspanning op het
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
570
bestuurdersdisplay branden en er verschijnt een
melding.
Bandenspanning laag Controleer
banden, kalibreer na vullen
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar
Bandenspanningssyst. Service vereist
Waar u op moet letten
Kalibreer het systeem altijd na het verwisse-
len van wielen of het aanpassen van de ban-
denspanning. Zie de bandenspanningssticker
op de portierstijl aan bestuurderszijde voor
de bandenspanning die Volvo adviseert.
Als u wielen met een bandenmaat anders
dan de originele monteert moet u het sys-
teem herkalibreren met de nieuwe banden
om onterechte waarschuwingen tegen te
gaan.
Bij gebruik van een reservewiel* werkt het
bandenspanningscontrolesysteem mogelijk
niet goed door verschillen tussen de wielen.
Het systeem vormt geen vervanging voor een
regelmatige bandeninspectie en onderhoud.
Het is niet mogelijk het bandenspannings-
controlesysteem uit te schakelen.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de controle
over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Bandenspanningsstatus op het middendis-
play* bekijken (p. 572)
Maatregel bij een waarschuwing voor een
lage bandenspanning (p. 573)
Bandenspanningscontrolesysteem kalibre-
ren* (p. 570)
Bandenspanningscontrolesysteem
kalibreren*
Het bandenspanningscontrolesysteem Indirect
Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) kan
alleen correct werken, wanneer er een referen-
tiewaarde voor de bandenspanning is vastge-
steld. Dit moet na iedere bandenwissel of wijzi-
ging in de bandenspanning gebeuren.
Zo moet u de bandenspanning afstemmen op de
door Volvo geadviseerde bandenspanningswaar-
den bij ritten met een zware belading of op hoge
snelheden (meer dan 160 km/h (100 mph)).
Herkalibreer het systeem vervolgens.
1. Zet de auto uit.
2. Pomp de banden op tot de gewenste span-
ning, volgens de bandenspanningssticker
aan de binnenkant van de portierstijl aan
bestuurderszijde.
3. Start de motor.
4.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
571
5.
Druk op
TPMS.
N.B.
De auto moet stilstaan bij het starten van de
kalibratie.
6.
Druk op
Kalibreren.
7.
Druk op
OK om te bevestigen dat u de ban-
denspanning van alle vier de wielen hebt
gecontroleerd en aangepast.
8. Rijd in de auto totdat de kalibratie voltooid is.
Het kalibreren vindt plaats als de auto rijdt
op een snelheid van meer dan 35 km/h
(22 mph).
> Wanneer het systeem voldoende gege-
vens heeft verzameld om een geringe
bandenspanning te kunnen detecteren,
verandert de kleur van de banden op het
middendisplay van grijs in groen. Het sys-
teem geeft na afloop van de kalibratie
geen bevestiging.
Als u het contact uitschakelt voordat de
kalibratie is afgerond, hebben de banden
op het middendisplay de volgende keer
dat u de auto start geen grijze maar een
groene kleur, ondanks dat de kalibratie
niet is voltooid. Start een nieuwe kalibratie
en wacht met het uitschakelen van het
contact totdat de kalibratie is voltooid om
er zeker van te zijn dat een correcte kali-
bratie is uitgevoerd.
Als de kalibratie niet kan worden gestart,
verschijnt de melding
Kalibreren niet
gelukt. Probeer opnieuw..
N.B.
Vergeet niet om altijd het bandenspannings-
controlesysteem te kalibreren als u wielen
hebt vervangen of als de bandenspanning is
aangepast volgens de bandenspanningsstic-
ker of de bandenspanningstabel.
Als niet de juiste referentiewaarden zijn inge-
steld, kan het systeem niet op de juiste
manier waarschuwen voor een te lage ban-
denspanning.
De auto moet stilstaan met een draaiende
motor om toegang te krijgen tot de kalibra-
tieknop en het kalibratieproces te kunnen
starten.
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide.
Dit is onzichtbaar en geurloos, maar wel zeer
giftig. Het kalibreren moet daarom altijd bui-
tenshuis of in een werkplaats met afzuigin-
stallatie voor uitlaatgas gebeuren.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Bandenspanning aanpassen (p. 567)
Bandenspanningsstatus op het middendis-
play* bekijken (p. 572)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
572
Maatregel bij een waarschuwing voor een
lage bandenspanning (p. 573)
Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 569)
Bandenspanningsstatus op het
middendisplay* bekijken
Het bandenspanningscontrolesysteem, Indirect
Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS), biedt
u de mogelijkheid om op het middendisplay de
bandenspanningsstatus te bekijken.
Status controleren
1.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
2.
Druk op
TPMS om de status van de banden
te bekijken.
Statusindicatie
De grafische voorstelling op het middendisplay
geeft voor iedere band
3
de status aan.
Groene band:
De bandenspanning is hoger dan de grens-
waarde voor een waarschuwing.
Gele band:
De bandenspanning is te laag. Stop de auto
en controleer/corrigeer de bandenspan-
ningswaarde door de band onmiddellijk op te
pompen. Kalibreer het systeem na aanpas-
sing van de bandenspanning.
Alle banden geel:
De bandenspanning van twee of meer ban-
den is te gering. Stop de auto en controleer/
corrigeer de bandenspanningswaarden door
de banden onmiddellijk op te pompen. Kali-
breer het systeem na aanpassing van de
bandenspanning.
3
De afbeelding is schematisch. Afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
573
Alle banden grijs:
Kalibratie loopt.
Status onbekend.
U moet mogelijk enkele minuten rijden op snel-
heden hoger dan 35 km/h (22 mph) om het sys-
teem te activeren.
Alle banden grijs en een melding:
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar. Het controlesymbool knippert
en gaat na zo'n 1 minuut constant branden.
Het systeem is tijdelijk niet beschikbaar,
maar wordt spoedig geactiveerd.
Bandenspanningssyst. Service vereist.
Het controlesymbool knippert en gaat na
zo'n 1 minuut constant branden. Het sys-
teem werkt niet naar behoren, neem contact
op met een werkplaats
4
.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrolesysteem kalibre-
ren* (p. 570)
Maatregel bij een waarschuwing voor een
lage bandenspanning (p. 573)
Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 569)
Autostatus (p. 614)
Maatregel bij een waarschuwing
voor een lage bandenspanning
Wanneer het bandenspanningscontrolesysteem
Indirect Tyre Pressure Monitoring System
(ITPMS), waarschuwt, is de bandenspanning in
een of meer banden van de auto te laag zodat er
actie vereist is.
Controleer de bandenspanning en cor-
rigeer deze zo nodig, wanneer het con-
trolesymbool voor het systeem gaat
branden en de melding
Bandenspanning laag verschijnt.
1. Zet de auto uit.
2. Controleer de bandenspanning van alle vier
de wielen met een manometer.
3. Pomp de banden op tot de juiste spanning,
volgens de bandenspanningssticker aan de
binnenkant van de portierstijl aan bestuur-
derszijde.
4. Kalibreer het systeem via het middendisplay
na aanpassing van de bandenspanning.
Let erop dat het symbool niet verdwijnt, voor-
dat de geringe bandenspanning is verholpen
en een nieuwe kalibratie is verricht.
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude ban-
den om de verkeerde bandenspanning tegen
te gaan. Koude banden hebben dezelfde tem-
peratuur als de omgeving (na ca. 3 uur stil-
stand). Al na enkele kilometers rijden worden
de banden warm en loopt de spanning op.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de controle
over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Bandenspanning aanpassen (p. 567)
4
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
574
Bandenspanningscontrolesysteem kalibre-
ren* (p. 570)
Bandenspanningsstatus op het middendis-
play* bekijken (p. 572)
Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 569)
Band oppompen met compressor uit repara-
tieset voor banden (p. 587)
Bij het verwisselen van wielen
U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld
winterwielen of een reservewiel. Neem de des-
betreffende instructie in acht voor het demonte-
ren en monteren van wielen.
Bij montage van een andere
bandenmaat
Controleer of de bandenmaat goedgekeurd is
voor gebruik op de auto.
Neem bij montage van een andere bandenmaat
altijd contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats voor een update van de software. Bij mon-
tage van een grotere of kleinere bandenmaat en
ook bij het vervangen van zomerbanden door win-
terbanden is mogelijk een update van de soft-
ware vereist.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 576)
Wiel monteren (p. 578)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 686)
Gereedschapsset (p. 574)
Winterwielen (p. 581)
Reservewiel* (p. 579)
Wielbouten (p. 575)
Gereedschapsset
In de bagageruimte van de auto ligt gereed-
schap dat bijvoorbeeld bij slepen of bij het ver-
wisselen van een wiel kan worden gebruikt.
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte ligt het sleepoog van de auto, een
noodreparatieset voor banden, gereedschap om
de kunststof doppen van de wielbouten te verwij-
deren en de dop voor de afsluitbare wielbouten.
Bij een auto met reservewiel* treft u ook een krik
aan, een wielsleutel en een verpakking met
wegwerphandschoenen plus een opbergzak voor
het kapotte wiel.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 574)
Krik* (p. 575)
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
575
Krik*
De krik is te gebruiken om de auto op te nemen
voor bijvoorbeeld het monteren van een reserve-
wiel.
De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan
variëren.
BELANGRIJK
Als de krik* niet wordt gebruikt, moet
deze worden bewaard op de daarvoor
bedoelde plaats onder de vloer van de
bagageruimte.
De normale krik die bij de auto zit, is
alleen bestemd voor sporadisch en kort-
stondig gebruik zoals bij het verwisselen
van een lekke band. Hef de auto alleen
met een krik die voor het desbetreffende
model bestemd is. Als de auto vaker
moet worden opgekrikt of voor langere
tijd zoals bij het onderling roteren van de
banden wordt het gebruik van een gara-
gekrik geadviseerd. Volg in dat geval de
gebruiksaanwijzing van de desbetref-
fende krik.
De krik past alleen als deze tot in de juiste stand
omlaaggedraaid wordt.
Modellen met niveauregeling*
Als de auto is voorzien van de optie luchtvering
moet die functie worden uitgeschakeld voordat
de auto met de krik omhoog wordt gebracht.
Gerelateerde informatie
Gereedschapsset (p. 574)
Wielbouten
De wielen zitten met wielbouten op de naven
vast.
BELANGRIJK
U dient de wielbouten aan te halen met
140 Nm (103 ft. lbs.). Als u ze te strak of niet
strak genoeg aanhaalt, kan de boutverbinding
beschadigd raken.
Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd
zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele
accessoires van Volvo.
Controleer met een momentsleutel het aanhaal-
koppel van de wielbouten.
Gebruik geen smeermiddel op de draadwindin-
gen van de wielbouten.
WAARSCHUWING
Trek de wielbouten enkele dagen na het ver-
wisselen nog eens na. Temperatuurschomme-
lingen en trillingen kunnen ertoe leiden dat de
wielbouten na verloop van tijd minder strak
vastzitten.
Afsluitbare wielbouten*
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte is ruimte om de dop voor de
afsluitbare wielbouten in op te bergen.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
576
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 576)
Wiel monteren (p. 578)
Wielen demonteren
Instructie voor het demonteren van wielen bij het
verwisselen van wielen. Het vervangen van wie-
len moet altijd op de juiste manier gebeuren.
BELANGRIJK
Als de krik* niet wordt gebruikt, moet
deze worden bewaard op de daarvoor
bedoelde plaats onder de vloer van de
bagageruimte.
De normale krik die bij de auto zit, is
alleen bestemd voor sporadisch en kort-
stondig gebruik zoals bij het verwisselen
van een lekke band. Hef de auto alleen
met een krik die voor het desbetreffende
model bestemd is. Als de auto vaker
moet worden opgekrikt of voor langere
tijd zoals bij het onderling roteren van de
banden wordt het gebruik van een gara-
gekrik geadviseerd. Volg in dat geval de
gebruiksaanwijzing van de desbetref-
fende krik.
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem en zet de keuze-
hendel in de parkeerstand (P).
Blokkeer de wielen die op de grond staan
met grote houtblokken of grote stenen.
Controleer of de krik onbeschadigd is, of
de schroefdraden goed zijn gesmeerd en
of deze vrij van vuil is.
Controleer of de krik op een vaste en
vlakke ondergrond staat die niet glad is
en niet helt.
De krik moet op de juiste wijze in het
kriksteunpunt zijn bevestigd.
Leg nooit iets tussen de krik en de
ondergrond en evenmin tussen de krik en
het kriksteunpunt van de auto.
Laat nooit passagiers in een auto zitten
die op een krik staat.
Bij het verwisselen van een wiel langs de
kant van de weg dienen eventuele passa-
giers op veilige afstand te gaan staan.
Gebruik bij het verwisselen van banden
de krik die bij de auto hoort. Bok de auto
op bij alle andere werkzaamheden.
Kruip of reik nooit onder een auto die op
een krik staat.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
577
1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de
alarmlichten in, als u een wiel moet verwisse-
len langs een drukke weg.
2.
Haal de parkeerrem aan en schakel stand P
in of schakel de eerste versnelling in bij een
auto met een handgeschakelde versnellings-
bak.
Geldt voor auto's met
Besturing
niveauregeling
*: Bij een auto met luchtve-
ring moet u de luchtvering uitschakelen,
voordat u de auto opneemt met een krik*.
3.
Neem de krik*, de wielsleutel* en het demon-
tagegereedschap voor de kunststof wielbout-
doppen uit het blok schuimrubber.
Demontagegereedschap voor kunststof boutafdekkin-
gen.
4. Plaats wielblokken voor en achter de wielen
die op de grond blijven staan. Gebruik daar-
voor bijvoorbeeld grote blokken hout of grote
stenen.
5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in
de wielsleutel* vast volgens de instructie.
BELANGRIJK
Schroef het sleepoog zo ver mogelijk in de
wielsleutel*.
6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met
het demontagegereedschap.
7. Terwijl de auto nog op de grond staat,
gebruikt u de wielsleutel/het sleepoog om
de wielbouten ½-1 slag los te draaien door
omlaag te drukken (en linksom te draaien).
8. Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik* of de dragerarmen onder de
voorziene steunpunten in het onderstel van
de auto plaatst. Driehoekige markeringen op
de kunststof afdekking geven aan waar de
kriksteunpunten/hefpunten zitten. Er zitten
aan beide zijden van de auto twee kriksteun-
punten. Bij elk steunpunt zit een uitsparing
voor de krik.
9. Plaats de krik onder het te gebruiken beves-
tigingspunt op de grond; een stevige onder-
grond die niet glad is.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
578
10. Breng de krik omhoog totdat deze goed zit
en contact maakt met het kriksteunpunt van
de auto. Controleer of de kop van de krik (of
de dragerarmen in een werkplaats) goed in
het steunpunt is (zijn) geplaatst, zodat de
verhoging in het midden van de kop in de
opening in het steunpunt past en of de voet
loodrecht onder het steunpunt staat.
11. Draai de krik zo dat de slinger zo ver mogelijk
van de zijkant van de auto komt. De armen
van de krik staan dan haaks op de rijrichting
van de auto.
12. Neem de auto zo ver op dat het wiel van de
grond komt. Verwijder de wielbouten en til
het wiel eraf.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor niveauregeling* (p. 465)
Bij het verwisselen van wielen (p. 574)
Auto opnemen (p. 617)
Krik* (p. 575)
Gereedschapsset (p. 574)
Wiel monteren (p. 578)
Wiel monteren
Instructie voor het monteren van wielen bij het
verwisselen van wielen.
N.B.
De normale krik die bij de auto zit, is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band. Hef de auto alleen met een krik
die voor het desbetreffende model bestemd
is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt
of voor langere tijd zoals bij het onderling
roteren van de banden wordt het gebruik van
een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval
de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende
krik.
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem en zet de keuze-
hendel in de parkeerstand (P).
Blokkeer de wielen die op de grond staan
met grote houtblokken of grote stenen.
Controleer of de krik onbeschadigd is, of
de schroefdraden goed zijn gesmeerd en
of deze vrij van vuil is.
Controleer of de krik op een vaste en
vlakke ondergrond staat die niet glad is
en niet helt.
De krik moet op de juiste wijze in het
kriksteunpunt zijn bevestigd.
Leg nooit iets tussen de krik en de
ondergrond en evenmin tussen de krik en
het kriksteunpunt van de auto.
Laat nooit passagiers in een auto zitten
die op een krik staat.
Bij het verwisselen van een wiel langs de
kant van de weg dienen eventuele passa-
giers op veilige afstand te gaan staan.
Gebruik bij het verwisselen van banden
de krik die bij de auto hoort. Bok de auto
op bij alle andere werkzaamheden.
Kruip of reik nooit onder een auto die op
een krik staat.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
579
1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en
de naaf.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten ste-
vig aan.
Gebruik geen smeermiddel op de draadwin-
dingen van de wielbouten.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel
niet meer ongehinderd kan draaien.
4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is
belangrijk dat u de wielbouten stevig aan-
haalt. Haal aan met 140 Nm (103 ft lbs).
Controleer het aanhaalkoppel met een
momentsleutel.
5. Plaats de kunststof doppen terug op de wiel-
bouten.
WAARSCHUWING
Trek de wielbouten enkele dagen na het ver-
wisselen nog eens na. Temperatuurschomme-
lingen en trillingen kunnen ertoe leiden dat de
wielbouten na verloop van tijd minder strak
vastzitten.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor niveauregeling* (p. 465)
Bij het verwisselen van wielen (p. 574)
Auto opnemen (p. 617)
Krik* (p. 575)
Gereedschapsset (p. 574)
Wielen demonteren (p. 576)
Reservewiel*
Het reservewiel van het type Temporary spare is
te gebruiken voor tijdelijke vervanging van een
standaardwiel met een lekke band.
Het reservewiel is alleen bestemd voor tijdelijk
gebruik. Vervang het zo spoedig mogelijk door
een standaardwiel.
De rijeigenschappen van de auto kunnen veran-
deren doordat de gewijzigde bodemvrijheid bij
gebruik van het reservewiel. Reinig de auto niet
in een automatische wasstraat bij gebruik van
een Temporary Spare.
Houd de aanbevolen bandenspanning aan onge-
acht de locatie van de thuiskomer op de auto.
Als het reservewiel kapot mocht gaan is via de
Volvo-dealer een nieuw te bestellen.
||
WIELEN EN BANDEN
580
WAARSCHUWING
Rijd met een reservewiel op de auto nooit
sneller dan 80 km/h (50 mph).
Rijd nooit met de auto, als deze is voor-
zien van meer dan één reservewiel van
het type "Temporary Spare".
Tijdens het gebruik van een compact
reservewiel kunnen de rijeigenschappen
van de auto zich wijzigen. Vervang het
reservewiel zo spoedig mogelijk door een
standaardwiel.
Het reservewiel is kleiner dan het stan-
daardwiel, wat gevolgen heeft voor de
bodemspeling van de auto. Pas op voor
hoge trottoirbanden en reinig de auto niet
in een autowasstraat.
Neem de bandenspanning in acht die de
fabrikant van het reservewiel adviseert.
Bij vierwielaangedreven auto's is de aan-
drijving op de achterwielen uit te schake-
len.
Als het reservewiel op de vooras zit, kunt
u geen sneeuwkettingen omleggen.
Het reservewiel mag niet worden gerepa-
reerd.
BELANGRIJK
Er mag niet met de auto worden gereden met
banden van verschillende maten of met een
reserveband die niet bij de auto is meegele-
verd. Door het gebruik van wielen met ver-
schillende maten kan de versnellingsbak van
de auto ernstig beschadigd raken.
Het reservewiel zit onder de vloer in de bagage-
ruimte en is met twee banden vastgezet. Het blok
schuimrubber bevat al het gereedschap voor het
verwisselen van banden.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 574)
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Reservewiel tevoorschijn halen
Neem voor het gebruik van het reservewiel de
volgende instructies in acht:
1. Pak vloer in de bagageruimte aan de achter-
zijde beet en klap deze naar voren toe
omhoog.
2. Maak de banden los en til het reservewiel
eruit.
Lekke band plaatsen
1. Pak de meegeleverde wieltas van het blok
schuimrubber en plaats het wiel in de tas.
2. Plaats gereedschap terug op de juiste plaats
in het blok schuimrubber en til dat terug in
de auto.
3. Zet het blok schuimrubber vast met de
bevestigingsbout en klap daarna de laadvloer
omlaag.
4. Leg de lekke band in de kofferbak/bagage-
ruimte.
Lekke band plaatsen
1. Pak de meegeleverde wieltas van het blok
schuimrubber en plaats het wiel in de tas.
2. Plaats gereedschap terug op de juiste plaats
in het blok schuimrubber en klap de vloer in
de bagageruimte terug.
3. Leg de lekke band in de kofferbak/bagage-
ruimte.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
581
Gerelateerde informatie
Reservewiel* (p. 579)
Winterwielen
Winterwielen zijn aangepast voor winterse
omstandigheden.
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de
motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winter-
banden op alle vier de wielen.
N.B.
Informeer bij een Volvo-dealer naar de
geschiktste velgen en banden.
Tips bij het monteren van winterbanden
Noteer bij het vervangen van de zomerbanden
door winterbanden of andersom op de banden
aan welke kant ze zaten: bijvoorbeeld L voor links,
R voor rechts.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km (300–600 miles) rustig worden
ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kun-
nen nemen. Zo gaan de banden en vooral de
“spikes” langer mee.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het gebruik
van banden met spikes verschillen per land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperatu-
ren vergen meer van de banden dan zomerse rit-
ten. Daarom adviseert Volvo een minimale profiel-
diepte van 4 mm (0,15 inch) voor winterbanden.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 574)
Rijden tijdens de winter (p. 470)
Slijtage-indicator van banden (p. 566)
WIELEN EN BANDEN
582
Sneeuwkettingen
Het gebruiken van sneeuwkettingen en/of win-
terbanden kan helpen om onder winterse
omstandigheden voor een betere aandrijfkracht
te zorgen.
WAARSCHUWING
Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of
vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afge-
stemd op het model en op de band- en vel-
gafmetingen. Alleen enkelzijdige sneeuwket-
tingen zijn toegestaan.
Volvo adviseert u om bij twijfel over het juiste
type sneeuwketting contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde
sneeuwketting kan ernstige schade aan de
auto veroorzaken en aanleiding geven tot een
ongeluk.
BELANGRIJK
Sneeuwkettingen zijn op de auto te gebrui-
ken, zij het met de volgende beperkingen:
Volvo raadt het gebruik van sneeuwket-
tingen af bij bandenmaten groter dan
18 inch.
Neem altijd zorgvuldig de montagevoor-
schriften instructies van de fabrikant van
de sneeuwkettingen in acht. Leg de
sneeuwkettingen zo strak mogelijk om en
span ze van tijd tot tijd opnieuw aan.
Het gebruik van sneeuwkettingen is
alleen toegestaan op de voorwielen
(geldt ook voor modellen met voorwie-
laandrijving).
Als er accessoire- of aftermarket-ban-
den/wielen of anderszins speciale ban-
den/wielen zijn gemonteerd met een
afwijkende andere maat dan de originele
banden en wielen, zijn in bepaalde geval-
len GEEN sneeuwkettingen te gebruiken.
Houd voldoende afstand aan tussen de
sneeuwkettingen en de remmen, vering
en carrosserieonderdelen.
Raadpleeg voordat u de sneeuwkettingen
monteert de lokale regels voor het
gebruik ervan.
Rijd nooit harder dan de maximumsnel-
heid die is aangegeven door de fabrikant
van de sneeuwkettingen. U mag in geen
geval sneller rijden dan 50 km/h
(30 mph).
Vermijd oneffenheden, gaten of scherpe
bochten bij ritten met sneeuwkettingen.
Rijd niet op sneeuwvrije wegen, omdat de
sneeuwkettingen en de banden dan over-
matig slijten.
De rijeigenschappen van de auto kunnen
negatief worden beïnvloed door het rijden
met sneeuwkettingen. Vermijd snelle of
scherpe bochten en rem niet met blokke-
rende wielen.
Bepaalde soorten kettingen die worden
aangespannen zijn van invloed op remon-
derdelen en kunnen daarom NIET worden
gebruikt.
Voor meer informatie over sneeuwkettingen kunt
u terecht bij een Volvo-dealer.
Gerelateerde informatie
Rijden tijdens de winter (p. 470)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
583
Noodreparatieset voor banden
U gebruikt de noodreparatieset voor banden
5
om een lek in een band tijdelijk af te dichten én
om de bandenspanning te controleren en zo
nodig aan te passen.
Bij auto's die zijn voorzien van een reserveband*
ontbreekt de noodreparatieset voor banden.
De noodreparatieset voor banden bestaat uit een
compressor en een bus met afdichtmiddel. Het
afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voe-
ren.
N.B.
Het afdichtmiddel dicht banden met een lek
in het loopvlak effectief af, maar leent zich
minder goed voor banden met een gat in het
zijvlak. Gebruik de noodreparatieset niet voor
banden met diepe sneeën, barsten of soort-
gelijke beschadigingen.
N.B.
De compressor is bestemd voor noodrepara-
ties van banden en is goedgekeurd door
Volvo.
Positie
De noodreparatieset voor banden zit in het blok
schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte.
Bus met afdichtmiddel
De bus met afdichtmiddel moet worden vervan-
gen als de uiterste gebruiksdatum van de bus is
verstreken (zie de sticker op de bus). Behandel
de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA).
Vervang de bus met afdichtmiddel na gebruik.
Volvo adviseert u de vervanging te laten uitvoeren
door een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden gebruiken
(p. 584)
Band oppompen met compressor uit repara-
tieset voor banden (p. 587)
Banden (p. 562)
5
Temporary Mobility Kit (TMK)
WIELEN EN BANDEN
584
Noodreparatieset voor banden
gebruiken
Dicht een lek met de noodreparatieset voor ban-
den, Temporary Mobility Kit (TMK).
Overzicht
Voedingskabel
Luchtslang
Drukreduceerventiel
Beschermdop
Sticker, toelaatbare maximumsnelheid
Bushouder (oranje deksel)
Manometer
Bus met afdichtmiddel
Knop
Aansluiten
N.B.
Voor het gebruik de verzegeling van de bus
niet verbreken. Bij het indraaien van de bus
wordt de verzegeling automatisch verbroken.
WAARSCHUWING
Let bij gebruik van het bandenreparatiesys-
teem op de volgende punten:
De bus met afdichtmiddel bevat 1,2-Etha-
nol en natuurrubber-latex. Deze stoffen
zijn gevaarlijk bij inname.
De inhoud van deze bus kan allergische
huidreacties veroorzaken of op een
andere manier mogelijk schadelijk zijn
voor de luchtwegen, de huid, het centrale
zenuwstelsel en de ogen.
Voorzorgsmaatregelen:
Buiten bereik van kinderen bewaren.
Gevaarlijk bij inname.
Vermijd langdurig of herhaaldelijk contact
met de huid. Als er afdichtmiddel op uw
kleren is gekomen dient u de betrokken
kledingstukken uit te trekken.
Na gebruik daarom zorgvuldig wassen.
Eerste hulp:
Huid: Was blootgestelde delen van de
huid met zeep en water. Neem bij eventu-
ele symptomen contact op met een arts.
Ogen: Spoel minimaal 15 minuten over-
vloedig met water en til tussendoor het
onderste en bovenste ooglid op. Neem bij
eventuele symptomen contact op met
een arts.
WIELEN EN BANDEN
}}
585
Inademing: Breng het slachtoffer in de
frisse lucht. Neem bij aanhoudende irrita-
tie contact op met een arts.
Doorslikken: Laat het slachtoffer niet bra-
ken, tenzij medisch personeel dat van u
verlangt. Neem contact op met een arts.
Afval: Lever dit materiaal en de verpakkin-
gen ervan in bij een inzamelingsplaats
voor gevaarlijk afval.
WAARSCHUWING
Verwijder de bus niet tijdens het gebruik
van de noodreparatieset voor banden.
Verwijder de luchtslang niet tijdens het
gebruik van de noodreparatieset voor
banden.
1. Zet de gevarendriehoek op en schakel de
alarmlichten in, als u een lekke band moet
afdichten langs een drukke weg.
Laat een eventuele spijker of iets dergelijks
in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af
te dichten.
2. Verwijder de sticker met de toegestane maxi-
mumsnelheid die aan de ene kant van de
compressor zit. Bevestig de sticker goed
zichtbaar aan de binnenkant van de voorruit
om u eraan te herinneren de toegestane
maximumsnelheid aan te houden. Rijd na
gebruik van de noodreparatieset voor banden
nooit sneller dan 80 km/h (50 mph).
3.
Controleer of de knop in stand 0 (uit) staat
en neem de voedingskabel en de luchtslang
erbij.
4. Schroef het oranje deksel van de compressor
los en draai de drop van de bus met afdicht-
middel.
5. Schroef de bus tot aan de aanslag in de bus-
houder vast.
De bus en de bushouder zijn voorzien van
een terugdraaiblokkering om te voorkomen
dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt een
vastgeschroefde bus niet meer uit de bus-
houder losdraaien. De bus is alleen in een
werkplaats te verwijderen; geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los, aangezien deze een
blokkering heeft om lekkage te voorkomen.
6. Draai het ventieldopje van de band los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang tot aan de aanslag vast over de draad-
windingen van het bandventiel.
Controleer of het drukreduceerventiel op de
luchtslang volledig is vastgedraaid.
7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbij-
zijnde 12V-aansluiting en start de auto.
N.B.
Zorg er bij een actieve compressor voor dat
geen van de overige 12V-aansluitingen in
gebruik is.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto
achter als de motor draait.
||
WIELEN EN BANDEN
586
8. Schakel de compressor in door de knop in
stand I (aan) te zetten.
WAARSCHUWING
Ga nooit naast de band staan terwijl de com-
pressor aan het pompen is. Bij barsten, onef-
fenheden en dergelijke dient u de compressor
onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat
geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om
de auto naar een bandenwerkplaats te slepen.
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-ban-
denwerkplaats.
N.B.
Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar
(88 psi) toenemen. De druk daalt echter na
ca. 30 seconden.
9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmid-
del.
BELANGRIJK
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten achtereen werken – risico van
oververhitting.
10. Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen. De
bandenspanning dient minimaal 1,8 bar
(22 psi) en maximaal 3,5 bar (51 psi) te
bedragen. Laat bij een te hoge bandenspan-
ning lucht uit de band ontsnappen.
WAARSCHUWING
Als u de bus in de verkeerde volgorde verwij-
dert, kan er afdichtmiddel weglekken.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar
(22 psi), is het gat in de band te groot. Beëin-
dig in dat geval de rit. Roep pechhulp onder-
weg in om de auto naar een bandenwerk-
plaats te slepen. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-bandenwerkplaats.
11. Schakel de compressor uit en koppel de voe-
dingskabel los.
12. Schroef de luchtslang los van het bandven-
tiel en plaats het ventieldopje terug op de
band.
13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om
te voorkomen dat restanten afdichtmiddel
weglekken. Leg de uitrusting in de bagage-
ruimte.
14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie min-
stens 3 km (2 miles) af bij een snelheid van
maximaal 80 km/h (50 mph), zodat het
afdichtmiddel de band kan afdichten en ver-
richt daarna een tweede controle.
N.B.
Tijdens de eerste slagen die de band rond-
draait spuit er afdichtvloeistof uit het gat.
WAARSCHUWING
Houd bij het wegrijden omstanders uit de
buurt van de auto om te voorkomen dat ze
afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand
moet minimaal 2 meter bedragen (7 voet).
15.
Controle achteraf
Sluit de luchtslang aan op het bandventiel en
schroef de ventielaansluiting tot aan de aan-
slag vast over de draadwindingen van het
bandventiel. De compressor moet zijn uitge-
schakeld.
WIELEN EN BANDEN
}}
587
16. Lees de bandenspanning van de manometer
af.
Bij een spanning lager dan 1,3 bar
(19 psi) is de band niet goed afgedicht.
Beëindig in dat geval de rit. Roep wegen-
hulp in om de auto af te slepen.
Bij een bandenspanning hoger dan
1,3 bar (19 psi) moet u de band oppom-
pen tot de spanning die staat aangegeven
op de bandenspanningssticker aan de
binnenkant van de portierstijl aan de
bestuurderszijde (1 bar = 100 kPa =
14,5 psi). Laat bij een te hoge banden-
spanning lucht uit de band ontsnappen.
N.B.
Vervang de bus met afdichtmiddel en de
slang na gebruik. Volvo adviseert u het ver-
vangen over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats te rijden om de
beschadigde band te laten vervangen/repareren.
Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er
afdichtmiddel in de band zit.
WAARSCHUWING
De maximale afstand die mag worden afge-
legd als banden met afdichtmiddel zijn gevuld
is 200 km (120 miles).
N.B.
De compressor is een elektrisch apparaat,
zodat u zich dient te houden aan de plaatse-
lijke voorschriften voor afvoer.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Noodreparatieset voor banden (p. 583)
Band oppompen met compressor uit repara-
tieset voor banden (p. 587)
Band oppompen met compressor
uit reparatieset voor banden
De originele banden van de auto zijn op te pom-
pen met de compressor uit de noodreparatieset
voor banden.
1. De compressor moet zijn uitgeschakeld. Zorg
dat de knop in stand 0 (Uit) staat en neem
de voedingskabel en de luchtslang erbij.
2. Draai het ventieldopje van de band los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang tot aan de aanslag vast over de draad-
windingen van het bandventiel.
Controleer of het drukreduceerventiel op de
luchtslang volledig is vastgedraaid.
3. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbij-
zijnde 12V-aansluiting en start de auto.
WAARSCHUWING
Het inademen van uitlaatgassen kan levens-
gevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in
ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende
ventilatie hebben.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto
achter als de motor draait.
||
WIELEN EN BANDEN
588
4. Schakel de compressor in door de knop in
stand I (aan) te zetten.
BELANGRIJK
Kans op oververhitting. De compressor mag
niet langer dan 10 minuten werken.
5. Pomp de band op tot de spanning die op de
bandenspanningssticker aan de binnenkant
van de portierstijl aan bestuurderszijde staat.
Laat bij een te hoge bandenspanning lucht
uit de band ontsnappen.
6. Schakel de compressor uit. Koppel de lucht-
slang en de voedingskabel los.
7. Plaats het ventieldopje terug op de band.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade aan
het ventiel door grind, vuil e.d. te voorko-
men.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn moei-
lijk los te draaien.
N.B.
De compressor is een elektrisch apparaat,
zodat u zich dient te houden aan de plaatse-
lijke voorschriften voor afvoer.
Gerelateerde informatie
Aanbevolen bandenspanning (p. 568)
Noodreparatieset voor banden gebruiken
(p. 584)
Noodreparatieset voor banden (p. 583)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJK-
HEDEN EN INTERIEUR
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
590
Auto-interieur
Overzicht van het auto-interieur en de opberg-
mogelijkheden.
Voorstoel
Opbergvak in portierpaneel, dashboardkastje en zonne-
klep.
Opbergmogelijkheden met bekerhouders, stroomaan-
sluiting(en) en USB-poort in de tunnelconsole.
Achterbank
Opbergvakken in het portierpaneel, bekerhouders* in de
rugleuning van de middelste zitplaats, opbergnet* op de
rugleuning van de voorstoel, stroomaansluiting(en) in de
tunnelconsole en een opbergvak onder de achterbank.
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele
telefoon, camera, afstandsbediening voor
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of
andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen
of een botsing kunnen deze anders inzitten-
den verwonden.
BELANGRIJK
Let er bijvoorbeeld op dat metalen voorwer-
pen als snel krassen maken op glanzende
oppervlakken. Leg geen sleutels, telefoons of
andere dingen op krasgevoelige oppervlak-
ken.
Gerelateerde informatie
Stroomaansluitingen (p. 592)
Dashboardkastje gebruiken (p. 596)
Zonnekleppen (p. 597)
Tunnelconsole (p. 591)
Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 524)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
591
Tunnelconsole
De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen.
Opbergvak met klep*. De klep is te openen/
sluiten door op de greep te drukken.
Opbergvak met bekerhouders voor bestuur-
der en voorpassagier alsmede een 12V-aan-
sluiting.
Opbergvak en USB-poort onder de midden-
armsteun.
Klimaatregeling voor klimaatfuncties ach-
terin* of opbergvak.
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele
telefoon, camera, afstandsbediening voor
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of
andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen
of een botsing kunnen deze anders inzitten-
den verwonden.
N.B.
Een van de sensoren voor het alarmsysteem*
zit onder de bekerhouder in de tunnelconsole.
Leg geen parkeergeld, sleutels of andere
metalen voorwerpen in de bekerhouder,
omdat dit ertoe kan leiden dat het alarm
afgaat.
BELANGRIJK
Let er bijvoorbeeld op dat metalen voorwer-
pen als snel krassen maken op glanzende
oppervlakken. Leg geen sleutels, telefoons of
andere dingen op krasgevoelige oppervlak-
ken.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 590)
Stroomaansluitingen (p. 592)
Klimaatregelingsbediening (p. 210)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
592
Stroomaansluitingen
Achter in de tunnelconsole zitten twee 12V-aan-
sluitingen plus een 230V-aansluiting* en in de
kofferbak/bagageruimte zit ook nog een 12V-
aansluiting*.
Neem bij problemen met een stroomaansluiting
contact op met een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Elektrische 12V-aansluiting
12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin.
U kunt de 12V-aansluitingen gebruiken voor ver-
schillende accessoires die op een dergelijke
spanning werken, zoals mediaspelers, koelboxen
of mobiele telefoons.
12V-aansluiting in tunnelconsole, achterbank.
12V-aansluiting in bagageruimte*.
Middenspanningsaansluiting*
Stroomaansluiting in tunnelconsole, achterin.
U kunt de middenspanningsaansluiting* gebrui-
ken voor verschillende accessoires die op een
dergelijke spanning werken, zoals laders of lap-
tops.
Statusindicatie
middenspanningsaansluiting
Het led
1
-lampje van de aansluiting geeft de sta-
tus aan van de aansluiting.
1
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
593
Statusindicatie Oorzaak Maatregel
Led brandt constant
groen
De aansluiting levert stroom aan een aangesloten stekker. Geen.
Led knippert oranje De spanningsomvormer van de aansluiting is te warm (bijvoorbeeld als
het accessoire te veel vermogen nodig heeft of als het interieur te warm
is).
Koppel de stekker los, laat de spanningsomvormer
afkoelen en sluit de stekker weer aan.
Het aangesloten accessoire heeft te veel vermogen nodig (tijdelijk of
constant) of werkt niet.
Geen. Het accessoire kan de aansluiting niet gebruiken.
Gedoofd lampje De aansluiting detecteert niet dat er een stekker is aangesloten op de
aansluiting.
Controleer of de stekker goed in de aansluiting is aan-
gebracht.
De aansluiting is niet actief. Zet het elektrische systeem van de auto minimaal in
contactslotstand I.
De aansluiting is actief geweest, maar is gedeactiveerd. Start de motor en/of laad de startaccu op.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 590)
Elektrische aansluitingen gebruiken
(p. 594)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
594
Elektrische aansluitingen gebruiken
U kunt de 12V-aansluiting gebruiken voor ver-
schillende accessoires die op een dergelijke
spanning werken, zoals mediaspelers, koelboxen
of mobiele telefoons.
U kunt de 230V-aansluiting* gebruiken voor ver-
schillende accessoires die op een dergelijke
spanning werken, zoals laders of laptops.
Het elektrische systeem van de auto moet mini-
maal in contactslotstand I staan, anders geven de
aansluitingen geen stroom. Vervolgens blijven de
aansluitingen actief zolang de ladingstoestand
van de startaccu niet te laag is.
Als de motor afgezet en de auto vergrendeld
wordt, worden de aansluitingen gedeactiveerd.
Als de motor wordt afgezet en de auto niet wordt
vergrendeld óf wordt vergrendeld met tijdelijk
gedeactiveerde Safelock-functie, blijven de aan-
sluitingen nog maximaal 7 minuten actief.
N.B.
Let erop dat het gebruik van de elektrische
aansluitingen bij een uitgeschakelde motor
ertoe kan leiden dat het laadniveau van de
startaccu te ver daalt, wat aanleiding kan
geven tot beperkingen van andere functies.
Accessoires die zijn aangesloten op de elek-
trische aansluitingen kunnen ook worden
geactiveerd, wanneer het elektrische systeem
van de auto is uitgeschakeld of bij gebruik
van de preconditioning. Trek om die reden
eventuele stekkers los van accessoires die u
niet nodig hebt om te voorkomen dat de star-
taccu uitgeput raakt.
WAARSCHUWING
Gebruik geen accessoires met grote of
zware stekkers; ze kunnen de aansluiting
beschadigen of losgaan tijdens het rijden.
Gebruik geen accessoires die storingen
kunnen veroorzaken in bijvoorbeeld de
radio of het elektrische systeem van de
auto.
Plaats het accessoire zo, dat het de
bestuurder of passagiers bij krachtig rem-
men of een botsing niet kan verwonden.
Houd aangesloten accessoires in de
gaten, aangezien ze mogelijk warmte pro-
duceren waaraan passagiers zich kunnen
branden. Ook kan het interieur hierdoor
beschadigd raken.
12V-aansluiting gebruiken
1. Verwijder de plug (tunnelconsole) of klap de
afdekking omlaag (kofferbak/bagageruimte)
vóór de aansluiting en sluit de stekker van
het accessoire aan.
2. Haal de stekker van het accessoire eruit en
plaats de plug weer terug (tunnelconsole) of
klap de afdekking omhoog (kofferbak/baga-
geruimte) als de aansluiting niet wordt
gebruikt of als u de aansluiting zonder toe-
zicht achterlaat.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}}}
595
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 120 W (10 A) per
aansluiting.
230V-aansluiting gebruiken
1.
Trek de afdekking voor de aansluiting
omlaag en sluit de stekker van het acces-
soire aan.
>
Het led
2
-lampje van de aansluiting geeft
de status aan.
2. Controleer of het lampje constant groen
brandt; alleen dan geeft de aansluiting
stroom.
3. Ontkoppel het accessoire door de stekker
eruit te trekken. Trek niet aan de kabel.
Trek de afdekking omhoog als de aansluiting
niet wordt gebruikt of als de aansluiting zon-
der toezicht wordt achtergelaten.
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 150 W.
WAARSCHUWING
Verricht nooit zelf aanpassingen of reparaties
van de hoogvoltaansluiting. Volvo adviseert u
om contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen onbeschadigde accessoi-
res zonder mankementen. De accessoires
moeten bestemd zijn voor 230 V en 50
Hz, met stekkers die zijn berekend op het
stopcontact. De accessoires moeten een
CE-markering, een UL-markering of een
vergelijkbare veiligheidsaanduiding heb-
ben.
Laat stopcontact, stekker of accessoires
nooit in aanraking komen met water of
een andere vloeistof. Gebruik het stop-
contact niet en raak het niet aan als het
beschadigd lijkt of in aanraking is
geweest met water of een andere vloei-
stof.
Sluit geen contactdozen, adapters of ver-
lengsnoeren aan op het stopcontact.
Daardoor zouden de veiligheidsfuncties
van het stopcontact omzeild kunnen wor-
den.
Het stopcontact is voorzien van een stop-
contactbeschermer. Let erop dat niemand
in het stopcontact peutert of dit dermate
beschadigt, dat de beschermer niet lan-
ger werkt. Laat kinderen niet zonder toe-
2
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
596
zicht in de auto achter, wanneer het stop-
contact actief is.
Het negeren van bovenstaande aanmaningen
kan aanleiding geven tot hoge of levensge-
vaarlijke stroomstoten.
Gerelateerde informatie
Stroomaansluitingen (p. 592)
Auto-interieur (p. 590)
Dashboardkastje gebruiken
Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde.
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld de
gedrukte versie van de gebruikershandleiding en
eventuele kaarten bewaren. Er is ook voorzien in
een pen- en kaarthouder.
Dashboardkastje vergrendelen en
ontgrendelen*
Het dashboardkastje is te vergrendelen, wanneer
u de auto bijvoorbeeld bij een werkplaats of een
hotel afgeeft. Het dashboardkastje is alleen te
vergrendelen/ontgrendelen met de bijgeleverde
sleutel.
Opbergplek voor de sleutel. De afbeelding is schema-
tisch, zodat de vorm kan variëren.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
597
De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan varië-
ren.
Dashboardkastje vergrendelen:
Duw de sleutel in de slotcilinder van het
dashboardkastje.
Draai de sleutel 90 graden rechtsom.
Verwijder de sleutel.
Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde
volgorde aan.
Koeling* dashboardkastje gebruiken
U kunt de koeling van het dashboardkastje
gebruiken om bijvoorbeeld dranken of etenswaar
te koelen. De koeling werkt, wanneer de klimaat-
regeling actief is (dat wil zeggen wanneer de
auto in contactslotstand II staat of wanneer de
motor draait).
De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan varië-
ren.
Koeling activeren
Koeling deactiveren
Activeer of deactiveer de koeling door de
hendel tot aan de aanslag (in de richting van
interieur/dashboardkastje) te bewegen.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 590)
Privacy locking (p. 279)
Zonnekleppen
Aan het plafond voor de bestuurder en de voor-
passagier zitten zonnekleppen die omlaag en
indien nodig ook opzij te klappen zijn.
De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan varië-
ren.
De spiegelverlichting* gaat automatisch branden
als het klepje wordt geopend.
Op de omlijsting van de spiegel zit een houder
voor bijvoorbeeld kaarten of biljetten.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 590)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
598
Bagageruimte
De auto heeft een flexibele bagageruimte waarin
u grote spullen kunt vervoeren en vastzetten.
Door de rugleuningen van de achterbank omlaag
te klappen, ontstaat een bijzonder grote bagage-
ruimte. Om gemakkelijker in en uit te laden is de
achterkant van de auto hoger/lager te zetten met
de niveauregeling*. Gebruik verankeringsogen of
draagtashouders om de lading goed in positie te
houden en de uitrolbare bagagerolhoes* om de
lading desgewenst aan het oog te onttrekken.
Onder de laadvloer liggen het sleepoog en de
noodreparatieset voor banden en een eventueel
reservewiel*.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Draagtashouders (p. 600)
Verankeringsogen (p. 601)
Bagagerolhoes* monteren en demonteren
(p. 602)
Adviezen voor het vervoer van
bagage
Er zijn enkele dingen waar u rekening mee moet
houden bij het inladen van de auto.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van het gewicht en de positie van
de lading verandert het rijgedrag van de auto.
Bagage vervoeren in bagageruimte en
kofferbak
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
van de achterbank.
Plaats de last in het midden.
Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan. Plaats geen zware voorwerpen op neer-
geklapte ruggedeelten.
Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
Zet alle bagage met riemen of bevestigings-
banden aan de verankeringsogen vast.
WAARSCHUWING
Een los voorwerp van 20 kg (44 pound) kan
zich bij een frontale botsing op een snelheid
van 50 km/h(30 mph) gedragen als een voor-
werp van 1000 kg (2200 pound).
WAARSCHUWING
Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de
bagage en de zijruiten, als u de bagage
opstapelt tot boven de portierruiten. Anders
kan de beschermende werking van de
opblaasgordijnen, die in de plafondbekleding
zijn weggewerkt, uitblijven.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
zachts.
Zet de motor af en schakel de parkeerrem in
bij het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de
versnellingspook of keuzehendel aan komen
en zo per ongeluk een versnelling inschakelen
– de auto kan dan in beweging komen.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
599
Bagageruimte en kofferbak vergroten
Om de bagageruimte groter te maken en het ver-
voer van bagage te vereenvoudigen zijn de rug-
leuningen van de achterbank om te klappen. Let
erop dat het WHIPS niet door voorwerpen mag
worden gehinderd, als een of meer ruggedeelten
van de achterbank zijn omgeklapt.
Bij het vervoer van lange en smalle stukken
bagage is het doorsteekluik in de achterbank
open te klappen.
Niveauregeling van achterkant auto*
De achterkant van de auto is hoger/lager te zet-
ten om bijvoorbeeld een betere laadhoogte bij de
achterklep te verkrijgen of het aan-/afkoppelen
van een aanhangwagen op/van de trekhaak* te
vereenvoudigen.
Niveauregeling is mogelijk via met de bediening
rechtsachter op het zijpaneel in de bagageruimte.
Bedieningsmechanisme voor het hoger of lager zetten
van de achterkant van de auto.
De bediening bestaat uit twee knoppen: één
knop om de achterkant hoger te zetten en één
knop om de achterkant lager te zetten. Bij het
hoger of lager zetten van de achterkant van de
auto moet u de desbetreffende knop ingedrukt
houden, totdat de achterkant de gewenste
hoogte heeft bereikt.
De achterkant van de auto kan niet hoger worden
gezet dan de normale stand.
Tijdens het rijden gaat de achterkant van de auto
terug naar het normale niveau.
N.B.
Het is niet mogelijk de hoogte van de achter-
kant aan te passen, wanneer een of meer van
de portieren of de motorkap openstaan. Dit
geldt echter niet bij een geopende achterklep.
WAARSCHUWING
Let erop dat er bij het omlaagbrengen van de
auto geen mensen, dieren of voorwerpen
onder de auto aanwezig zijn. Dodelijk letsel
en/of schade aan de auto of aan de voorwer-
pen zijn anders niet uitgesloten.
Gerelateerde informatie
Verankeringsogen (p. 601)
Rugleuning achterbank omklappen (p. 190)
Doorsteekluik in achterbank (p. 601)
Lading vervoeren op het dak en op lastdra-
gers (p. 600)
Niveauregeling* en schokdemping (p. 462)
Gewichten (p. 673)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
600
Lading vervoeren op het dak en op
lastdragers
Maak voor het vervoer van lading op het dak
gebruik van de lastdragers die Volvo ontwikkeld
heeft.
Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor
maximale veiligheid tijdens het rijden. De lastdra-
gers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende
Volvo-dealers.
Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
gers worden geleverd nauwkeurig op.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading ste-
vig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig
over de lastdragers. Leg de zwaarste voor-
werpen onderop.
Naarmate u meer lading op het dak vervoert,
vangt de auto meer wind en neemt het
brandstofverbruik toe.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzigin-
gen op in de rijeigenschappen van de auto.
Houd u aan de specificaties van de auto m.b.t.
gewichten en maximaal toegestane belasting.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Gewichten (p. 673)
Draagtashouders
Met de draagtashouders kunt u draagtassen
vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en
hun inhoud over de vloer van de bagageruimte
verspreiden.
Aan de zijkanten
In de zijpanelen aan weerszijden van de bagage-
ruimte zitten draagtashouders.
BELANGRIJK
De draagtashouders kunnen een gewicht aan
van maximaal 5 kg (11 lbs).
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Bagagenet monteren en demonteren*
(p. 606)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
601
Bagagerolhoes* monteren en demonteren
(p. 602)
Veiligheidsrek* monteren en demonteren
(p. 605)
Verankeringsogen
De inklapbare verankeringsogen in de bagage-
ruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te
zetten.
WAARSCHUWING
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die
liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afrem-
men letsel veroorzaken.
Zet grote en zware voorwerpen altijd met de
veiligheidsgordel of een spanband vast.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Gewichten (p. 673)
Doorsteekluik in achterbank
U kunt het luik in de rugleuning van de achter-
bank openen om lange en smalle voorwerpen te
vervoeren, zoals ski's.
1. Pak vervolgens vanuit de bagageruimte de
handgreep van het doorsteekluik beet en
klap het luik omlaag.
2. Klap de armleuning van de achterbank
omlaag.
Bij gebruik van de Privacy locking* moet het luik
dichtstaan.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Privacy locking (p. 279)
Verankeringsogen (p. 601)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
602
Bagagerolhoes* monteren en
demonteren
In uitgerolde stand voorkomen de bagagerol-
hoes en de achterste deklijst inkijk in de bagage-
ruimte.
Bagagerolhoes monteren
Steek het ene uiteinde van de bagagerol-
hoes in de uitsparing in het zijpaneel van de
bagageruimte.
Breng vervolgens het andere uiteinde aan in
de uitsparing in het zijpaneel aan de tegen-
overliggende zijde.
Zorg dat de voorste deklijst omlaagwijst ach-
ter de ruggedeelten alvorens de opbergcas-
sette te plaatsen.
Duw de uiteinden één voor één omlaag.
> Wanneer u een klik hoort en de rode mar-
kering op het uiteinde verdwijnt, zit de
bagagerolhoes vast. Ga na of de hoes
goed vastzit.
Deklijst van achterklep monteren
Bij gebruik van een bagagerolhoes dient een
deklijst op de achterklep zijn gemonteerd.
1. Houd de deklijst in de juiste stand met de
schroefzijde omlaag en pas de pen in de
bevestiging aan de ene kant van de achter-
klep.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
603
2. Buig de deklijst iets bijeen om de pen
gemakkelijker in de bevestiging aan de
andere kant te kunnen plaatsen.
3. Duw de bovenste twee clips in de desbetref-
fende uitsparingen in de achterklep zodat ze
vastklikken.
Bagagerolhoes demonteren
In ingerolde stand:
1. Druk de knop in op een van de eindstukken
van de ingerolde bagagerolhoes en verwijder
het eindstuk.
2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en
opzij.
> Het andere eindstuk komt dan vanzelf los,
waarna u de rolhoes uit de bagageruimte
kunt tillen.
Deklijst van achterklep demonteren
Als u de bagagerolhoes niet gebruikt, kunt u de
achterste deklijst verwijderen.
1. Trek de bovenste clips recht uit de achterklep
los.
2. Trek de deklijst voorzichtig los van de beves-
tiging aan de ene kant van de achterklep en
daarna aan de andere kant. Buig de deklijst
eventueel iets bijeen om deze flexibeler te
maken en eenvoudiger te kunnen demonte-
ren.
Gerelateerde informatie
Bagagerolhoes hanteren* (p. 603)
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Bagagerolhoes hanteren*
De bagagerolhoes heeft twee gebruiksstanden:
één volledig dekkende stand en een laadstand
waarbij de rolhoes slechts gedeeltelijk uitgerold
is, zodat u gemakkelijker spullen in en uit de
bagageruimte kunt leggen/nemen.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
604
Volledig dekkende stand
Pak de handgreep beet en rol de bagagerol-
hoes tot aan de aanslag uit.
Haak de bevestigingspennen in de uitsparin-
gen bij de achterste stijlen van de bagage-
ruimte.
> De bagagerolhoes wordt vergrendeld in
de volledig dekkende stand.
Bagagerolhoes in volledig dekkende stand.
De achterste deklijst die aan de binnenkant van de ach-
terklep zit vormt een aanvulling op de bagagerolhoes.
Laadstand
Vanuit volledig dekkende stand:
Duw de handgreep van de bagagerolhoes
voorzichtig omhoog.
> De rolhoes rolt omhoog tot aan de aan-
slag in de laadstand.
Teruggaan naar volledig dekkende stand vanuit
de laadstand:
1. Pak de handgreep beet en rol de bagagerol-
hoes omlaag tot in de eindstand. Om dit te
vergemakkelijken drukt u de handgreep een
stukje in een hoek omhoog zodat de bevesti-
gingspennen de aanslag passeren.
2. Laat de handgreep los, zodat de bevesti-
gingspennen vastgehaakt worden.
> De rolhoes wordt vergrendeld in de volle-
dig dekkende stand.
BELANGRIJK
Een bagagerolhoes in de laadstand kan het
zicht naar achteren beperken. Zorg er tijdens
het rijden voor dat de bagagerolhoes in de
volledig dekkende stand staat of helemaal is
opgerold.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
* Optie/accessoire.
605
Inklappen
1. Vanuit volledig dekkende stand:
Til de handgreep op en trek deze naar ach-
teren, zodat de bevestigingspennen van de
rolhoes vrijkomen uit de groeven en laat hem
weer los.
Vanuit de laadstand:
Pak de handgreep beet en trek de bagage-
rolhoes uit in de groeven. Trek tot aan de vol-
ledig dekkende stand. Til de handgreep op
en trek deze naar achteren, zodat de bevesti-
gingspennen vrijkomen uit de groeven en
laat hem weer los.
2. Duw de hoes met zijn bevestigingspennen
boven de zijpanelen langs tot aan de aanslag
in ingerolde stand.
Gerelateerde informatie
Bagagerolhoes* monteren en demonteren
(p. 602)
Veiligheidsrek* monteren en
demonteren
Het veiligheidsrek voorkomt dat stukken bagage
of huisdieren in de bagageruimte de passagiers-
ruimte in worden geslingerd.
Het veiligheidsrek voldoet aan de wettelijke eisen
voor de botsproef conform ECE R17 en aan de
duurzaamheidseisen van Volvo.
U moet het veiligheidsrek uit voorzorg altijd op de
juiste manier bevestigen en verankeren.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto rijdt, mag er niemand in de
bagageruimte aanwezig zijn. Dit is om letsel
bij eventueel hard afremmen of een ongeval
te voorkomen.
Aanbrengen
BELANGRIJK
U mag het veiligheidsrek alleen gebruiken in
de achterste positie (achter de achterbank)
zoals hier beschreven.
Voor het eerste gebruik van het veiligheidsrek
moet u de bestaande kunststof plafondbevesti-
gingen vervangen door stalen plafondbevestigin-
gen. Volvo adviseert u de plafondbevestigingen te
laten vervangen door een erkende Volvo-werk-
plaats of -dealer.
1. Klap de rugleuningen van de achterbank
voorover.
2. Zorg dat u het veiligheidsrek met de juiste
kant naar voren beetpakt. Til het veiligheids-
rek via een van de achterportieren naar bin-
nen.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
* Optie/accessoire.
606
3. Plaats de bevestigingen van het veiligheids-
rek in de plafondbevestigingen.
Het volgende punt is gemakkelijker, als twee
personen het veiligheidsrek in de juiste posi-
tie vasthouden.
4. Plaats de bijgeleverde bout en haal deze aan
met de eveneens bijgeleverde inbusdop van
6 mm. Herhaal dit aan de andere kant. Aan-
bevolen aanhaalkoppel: 20 Nm (15 lbf).
> Controleer of het veiligheidsrek goed
vastzit.
5. Zet de rugleuning weer rechtop.
Voor meer informatie over de vereiste gereed-
schappen en de te volgen methode bij montage/
demontage, zie de montagevoorschriften die bij
aankoop bijgeleverd werden.
BELANGRIJK
Het veiligheidsrek is niet op of neer te klap-
pen, wanneer een bagageafdekking gemon-
teerd is.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Verankeringsogen (p. 601)
Bagagenet monteren en
demonteren*
Het bagagenet voorkomt dat bagage in de baga-
geruimte bij krachtig afremmen de passagiers-
ruimte in wordt geslingerd.
Het bagagenet wordt aan vier bevestigingspun-
ten vastgezet.
Het bagagenet moet uit veiligheidsoverwegingen
altijd vastgemaakt en verankerd worden aan de
hand van de onderstaande beschrijving.
Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal en
kan op twee verschillende plaatsen in de auto
worden bevestigd:
Montage achterin - achter de achterbank.
Montage voorin - achter de voorstoelen.
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
}}
607
WAARSCHUWING
Lading in de bagageruimte moet goed wor-
den vastgezet, ook met een correct gemon-
teerd veiligheidsnet.
Bagagenet monteren
WAARSCHUWING
Het is noodzakelijk dat u controleert of de
bovenste bevestigingen van het veiligheidsnet
goed gemonteerd zijn en of de trekbanden
veilig zijn vastgehaakt.
Een beschadigd veiligheidsnet mag niet wor-
den gebruikt.
N.B.
Bij montage voorin kunt u het veiligheidsrek
het eenvoudigste via een van de achterportie-
ren aanbrengen.
1. Vouw het veiligheidsnet open en zorg dat de
gedeelde bovenste stang in het net in uitge-
klapte stand geblokkeerd wordt.
2. Haak de ene bevestigingshaak van het net
vast aan de voorste of achterste plafondbe-
vestiging, met de sluiting van de spanbanden
naar u toe.
3. Haak de andere bevestigingshaak van het
net vast aan de plafondbevestiging aan de
tegenoverliggende zijde - de bevestigingsha-
ken met telescoopveren maken het aanbren-
gen eenvoudiger.
Let erop dat u de bevestigingshaken van het
net in de voorste eindstand van de beide pla-
fondbevestigingen duwt.
4. Montage achterin: Haak, met het net beves-
tigd aan de achterste plafondbevestigingen,
de spanbanden van het veiligheidsnet vast in
de vloerverankeringsogen voor in de bagage-
ruimte.
Montage achterin.
Montage voorin: Haak, met het net bevestigd
aan de voorste plafondbevestigingen, de
spanbanden vast in de buitenste veranker-
ingsogen achter op de stoelrails - dit gaat
eenvoudiger als u de rugleuningen rechtop
zet en de stoelen iets verder naar voren zet.
||
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
608
Montage voorin.
Let erop dat u de stoel en de rugleuning niet
te hard tegen het net duwt bij het terugdu-
wen - zorg ervoor dat de stoel of de rugleu-
ning het net precies raakt.
BELANGRIJK
Als u de stoel of rugleuning hard naar ach-
teren tegen het veiligheidsnet drukt, kunnen
het net en/of zijn plafondbevestigingen
beschadigd raken.
5. Span het veiligheidsnet met de spanbanden.
Bagagenet demonteren
Het bagagenet is eenvoudig te demonteren en
op te vouwen.
1. Verminder de spanning in het bagagenet
door de knop in de sluiting van de spanband
in te drukken en aan weerszijden iets van de
spanbanden uit te voeren.
2. Duw de borghaken in en neem de beide
haken van de spanband los.
3. Neem de bovenste bevestigingen los en
neem het net los van de plafondbevestigin-
gen.
4. Druk de rode knop op de stang in, zodat u
deze kunt inklappen, waarna u het net kunt
oprollen. Bewaar het net in zijn hoes.
Gerelateerde informatie
Adviezen voor het vervoer van bagage
(p. 598)
Verankeringsogen (p. 601)
EHBO-set
De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen
van eerste hulp.
Bewaar de EHBO-set achter de elastische band
rechts in de bagageruimte.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 598)
LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR
609
Gevarendriehoek
Gebruik de gevarendriehoek om medewegge-
bruikers te waarschuwen, als u onderweg met
pech stil komt te staan.
Activeer ook de alarmlichten.
Opbergmogelijkheid
De gevarendriehoek zit in de ruimte aan de bin-
nenkant van de achterklep.
Gevarendriehoek opzetten
Open de klep door eerst de knop een kwart-
slag te draaien en vervolgens de klep uit zijn
bevestigingen aan de boven- en onderkant
te trekken.
Druk de borging waarmee de gevarendrie-
hoek vastzit licht naar rechts en verwijder de
houder.
Haal de gevarendriehoek uit de houder, klap
de gevarendriehoek uit en zet de uiteinden in
elkaar.
Klap de steunpoten van de gevarendriehoek
uit.
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek. Zet de gevarendrie-
hoek op een passend punt achter de auto op om
achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen.
Zorg er na gebruik voor dat de gevarendriehoek
en de houder goed vastzitten in hun opberg-
ruimte en dat de klep helemaal dichtstaat.
Gerelateerde informatie
Bagageruimte (p. 598)
Alarmlichten (p. 158)
ONDERHOUD EN SERVICE
ONDERHOUD EN SERVICE
612
Serviceprogramma van Volvo
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil
te houden, dient u de voorschriften van het Ser-
viceprogramma van Volvo op te volgen zoals die
omschreven staan in het Service- en garantie-
boekje van Volvo.
Volvo adviseert u om service- en onderhouds-
werkzaamheden over te laten aan een erkende
Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken
over het personeel, het speciale gereedschap en
de servicehandboeken waardoor zij u een zo
hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garande-
ren.
BELANGRIJK
Om de garantie van Volvo te laten gelden,
moet u het Service- en garantieboekje con-
troleren en volgen.
Gerelateerde informatie
Autostatus (p. 614)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 614)
Uitrusting aansluiten op de diagnoseaanslui-
ting van de auto (p. 40)
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 620)
Onderhoud van het remsysteem (p. 438)
Overzicht motorruimte (p. 621)
Gegevensoverdracht tussen auto en
werkplaats via wifi
Volvo-werkplaatsen hebben een speciaal wifi-
netwerk voor beveiligde gegevensoverdracht
tussen uw auto en de werkplaats. Dit betekent
eenvoudigere en effectievere werkplaatsbezoek-
jes doordat de overdracht van diagnosegege-
vens en software via het werkplaatsnetwerk kan
plaatsvinden.
Bij een bezoek aan de werkplaats is het mogelijk
dat de monteur uw auto via wifi met het werk-
plaatsnetwerk wil verbinden om de auto op sto-
ringen te kunnen controleren en software te
downloaden. De auto kan alleen een verbinding
maken met het werkplaatsnetwerk voor een der-
gelijke vorm van communicatie. De auto is met
andere woorden alleen te verbinden met het
werkplaatsnetwerk en niet met ander wifi-netwer-
ken zoals het netwerk thuis.
Handmatige verbinding maken met
werkplaatsnetwerk
De servicemonteur verricht doorgaans de hand-
matige verbinding. De monteur moet daarbij de
knoppen op uw transpondersleutel gebruiken,
zodat het belangrijk is dat u een transpondersleu-
tel met knoppen meeneemt tijdens het werk-
plaatsbezoek. Wanneer de monteur de vergren-
delingsknop op de transpondersleutel driemaal
indrukt, maakt de auto via wifi een verbinding met
het werkplaatsnetwerk.
Wanneer de auto een Wi-Fi-verbinding heeft, ver-
schijnt het symbool
op het middendisplay.
WAARSCHUWING
Het is niet toegestaan om in de auto te rijden,
wanneer deze aangesloten is op het werk-
plaatsnetwerk en -systeem.
Gerelateerde informatie
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 614)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
613
Download Center
Meerdere systemen in de auto zijn bij te werken
vanaf het middendisplay bij een auto met inter-
netverbinding
1
.
De app Download Center is
te starten vanaf het appscherm
op het middendisplay. Met de
app kunt u:
systeemsoftware zoeken en bijwerken
kaartgegevens bijwerken voor Sensus
Navigation*
apps downloaden, bijwerken en verwijderen.
Gerelateerde informatie
Systeemupdates hanteren via Download
Center (p. 613)
Apps downloaden (p. 509)
Apps bijwerken (p. 509)
Apps verwijderen (p. 510)
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Systeemupdates hanteren via
Download Center
Systeemupdates hebben betrekking op die
delen van de auto die te maken hebben met de
internetverbinding en infotainment. Als er upda-
tes van systeemsoftwareproducten beschikbaar
zijn, zijn de updates allemaal tegelijk of één voor
één uit te voeren.
Op updates controleren
Om systeemupdates te kunnen
verrichten moet de auto een
internetverbinding
2
hebben.
Systeemupdates zijn te hante-
ren via de app
Download
Center op het applicatie-
scherm van het middendisplay. Als er sinds het
laatste gebruik van het infotainmentsysteem
geen controle op beschikbare updates is verricht,
gaat de controle alsnog van start. Er vindt geen
controle plaats tijdens het installeren van soft-
ware. Het getal op de knop Systeem-updates
geeft aan hoeveel updates er beschikbaar zijn. Bij
een druk op de knop verschijnt een lijst met de
updates die u in de auto kunt installeren. Als er
een update beschikbaar is, verschijnt tevens de
melding
Nieuwe sofwareupdates
beschikbaar
op de statusbalk van het midden-
display.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
N.B.
Een update kan worden onderbroken als u
het contact uitzet en de auto verlaat.
De update hoeft echter niet voltooid te zijn
voordat u de auto verlaat, omdat de update
wordt vervolgd als u de auto de volgende keer
gebruikt.
Alle systeemsoftwareproducten
bijwerken
Kies Alles installeren onder aan de lijst.
Als u geen lijst wenst te zien, kunt u ook de optie
Alles installeren kiezen bij de knop Systeem-
updates.
1
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
2
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
614
Afzonderlijk systeemsoftwareproduct
bijwerken
Kies Installeren voor het gewenste softwa-
reproduct.
Softwaredownloads annuleren
Druk op het kruisje in de activiteitsindicator
die bij aanvang van het downloaden de knop
Installeren verving.
Let erop dat alleen de download te annuleren is,
zodat u een eventuele installatiefase niet meer
kunt annuleren zodra deze van start gegaan is.
Updatecontrole op de achtergrond
uitschakelen
Bij aanlevering van de auto uit de fabriek wordt
automatisch op de achtergrond gecontroleerd op
software-updates, maar deze functie is te deacti-
veren.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2. Druk op
Systeem Download Center.
3.
Deselecteer
Achtergrondcontroles op
software-updates.
Gerelateerde informatie
Download Center (p. 613)
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Autostatus
Via het middendisplay is de algemene status van
de auto te bekijken en zijn ook serviceafspraken
te maken
3
.
De app Auto status is te star-
ten vanaf het appscherm op
het middendisplay. De app
heeft vier tabbladen:
Berichten - statusmeldingen
Status - controle van het motoroliepeil
TPMS - controle van de bandenspanning
Afspraken - afspraakinformatie en autoge-
gevens
3
.
Gerelateerde informatie
Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen
hanteren (p. 102)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 623)
Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 569)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 614)
Autogegevens naar de werkplaats sturen
(p. 616)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Afspraak maken voor servicebeurt
en reparatie
4
Deze dienst vormt een handige manier om recht-
streeks vanuit de auto een afspraak voor service
of reparatie te maken.
Wanneer het tijd is voor service en in sommige
gevallen ook wanneer de auto aan reparatie toe
is, verschijnt een melding op het bestuurdersdis-
play en op het middendisplay. Het tijdstip voor
service wordt bepaald door de verstreken tijd, het
aantal uren dat de motor gedraaid heeft of het
aantal gereden kilometers sinds de laatste servi-
cebeurt.
Voordat de dienst te gebruiken is
Registreer een Volvo ID en koppel deze
Volvo ID aan de auto.
Kies de Volvo-dealer waar u contact mee wilt
opnemen door naar www.volvocars.com te
gaan en in te loggen.
Om gegevens voor werkplaatsafspraken te
kunnen versturen en ontvangen moet de
auto een actieve internetverbinding
5
hebben.
Werkplaatsafspraak maken
Bij het maken van een afspraak voor een service-
beurt vanuit uw auto wordt informatie verzonden
via uw internetverbinding
5
.
Vul een boekingsaanvraag in, wanneer u dat wilt
of wanneer op het bestuurdersdisplay en boven
op het middendisplay de melding verschijnt dat
service of reparatie vereist is.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
615
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Afspraak aanvragen.
4.
Zorg ervoor dat u het juiste
Volvo-id invult.
5.
Zorg ervoor dat u de gewenste
Dealer invult.
6.
Vul het veld
Informatie voor de garage in
als er iets is dat u tijdens het bezoek aan de
werkplaats wilt laten doen of als u andere
belangrijke informatie hebt voor de werk-
plaats.
7.
Druk op de knop
Afspraakverzoek
verzenden.
> U krijgt binnen enkele dagen een boe-
kingsvoorstel
6
. Dezelfde communicatie
krijgt u ook per e-mail en als u naar
www.volvocars.com gaat en inlogt.
Als u de boekingsaanvraag hebt ver-
stuurd, verdwijnt voor bepaalde markten
de melding dat de auto service nodig
heeft van het bestuurdersdisplay.
8.
Druk op de knop
Verzoek annuleren als u
de aanvraag wilt annuleren.
De afspraakaanvraag die vanuit de auto wordt
verstuurd bevat autogegevens voor de werkplan-
ning van de werkplaats.
De dealer neemt opnieuw contact op met een
digitaal boekingsvoorstel. U kunt in de auto ook
beschikken over informatie over uw dealer. Ook
kunt u op elk gewenst moment contact opnemen
met uw werkplaats.
Voorstel voor afspraak accepteren
Wanneer de auto een boekingsvoorstel heeft
ontvangen, verschijnt een melding boven aan het
middendisplay.
1. Druk op de melding.
2. Als het voorstel u schikt, drukt u op de knop
Accepteren. Zo niet, druk dan op knop
Nieuw voorstel verzenden of knop
Afwijzen.
Op bepaalde markten herinnert het systeem u tij-
dig aan geplande afspraken en het navigatiesys-
teem
7
kan bovendien in routebegeleiding naar de
werkplaats voorzien.
Gerelateerde informatie
Autostatus (p. 614)
Autogegevens naar de werkplaats sturen
(p. 616)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Volvo ID (p. 28)
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
3
Geldt voor bepaalde markten.
4
Geldt voor bepaalde markten.
5
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
6
Het tijdsbestek kan per markt verschillen.
7
Geldt voor Sensus Navigation*.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
616
Autogegevens naar de werkplaats
sturen
8
U kunt op ieder gewenst moment autogegevens
naar de werkplaats sturen, bijv. als u een werk-
plaatsafspraak boekt en de werkplaats wilt hel-
pen bij het inplannen van het bezoek. Autogege-
vens versturen is niet hetzelfde als een werk-
plaatsafspraak maken.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Autodata verzenden.
> Boven aan het middendisplay verschijnt
een melding dat er autogegevens worden
verzonden. U kunt de gegevensoverdracht
annuleren door op het kruisje in de activi-
teitsindicator te drukken.
De gegevens worden verstuurd via de
internetverbinding
9
van de auto.
De autogegevens zijn opvraagbaar voor alle dea-
lers die over het voertuigidentificatienummer
(VIN
10
) beschikken.
Onderdelen van de autogegevens
De gegevens die worden verstuurd zijn de laatst
vastgelegde gegevens (tijdens het laatste
gebruik van de auto) en bestaan uit informatie
over het volgende:
servicebehoefte
tijd sinds laatste servicebeurt
functiestatus
vloeistofpeilen
kilometerstand
identificatienummer van de auto (VIN
10
)
softwareversie van de auto
diagnosegegevens van de auto.
Gerelateerde informatie
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 614)
Autostatus (p. 614)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 110)
Auto met actieve internetverbinding* (p. 541)
8
Geldt voor bepaalde markten.
9
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht.
10
Vehicle Identification Number.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
617
Auto opnemen
Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik of werkplaatskrik/garagekrik onder
de voorziene steunpunten in het onderstel van
de auto aanbrengt.
Voor auto's met niveauregeling* geldt dat als de
auto is uitgerust met luchtvering deze moet wor-
den uitgeschakeld voordat de auto opgenomen
wordt. Schakel het systeem uit via het middendis-
play.
WAARSCHUWING
Als de auto met behulp van een garagekrik
omhoog wordt gebracht, moet deze onder
een van de vier hefpunten worden geplaatst.
Plaats de garagekrik zorgvuldig, zodat de auto
er niet vanaf kan glijden. Zorg dat de krikplaat
is voorzien van een rubberbescherming, zodat
de auto stabiel staat en niet wordt bescha-
digd. Gebruik altijd bokken of iets dergelijks.
N.B.
Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken
die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een
andere krik dan door Volvo geadviseerd de
aanwijzingen die bij deze krik werden gele-
verd.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg
in dat geval de gebruiksaanwijzing van de
desbetreffende krik.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
618
De driehoeken op de kunststof afdekking geven aan waar de kriksteunpunten/hefpunten (rood gemarkeerd) zitten.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 576)
Krik* (p. 575)
Instellingen voor niveauregeling* (p. 465)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
619
Motorkap openen en sluiten
De motorkap opent u met behulp van een hen-
del in het interieur en een hendel onder de kap.
Motorkap openen
Trek aan de hendel bij de pedalen om de kap
te openen vanuit de volledig gesloten positie.
Haal uw hand van links naar rechts door de
opening onder de kap, haal de hendel
omhoog en omlaag om de borghaak van de
kap vrij te geven en til de kap omhoog.
Waarschuwingen - motorkap niet
gesloten
Als de kap los is gemaakt, gaan het
waarschuwingslampje en de grafische
voorstelling op het bestuurdersdisplay
branden in combinatie met een
geluidssignaal. Als de auto in beweging komt,
klinkt er meerdere keren een geluidssignaal.
N.B.
Als het waarschuwingssymbool brandt of het
waarschuwingssymbool klinkt, ook al is de
kap goed dicht, ga dan naar een werkplaats -
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Motorkap sluiten
1. Druk de motorkap omlaag totdat deze uit
zichzelf verder zakt.
2. Als de motorkap tegen de motorkapvergren-
deling aan is gekomen, drukt u op de kap om
deze volledig te sluiten.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Let op dat de sluitroute
onder de motorkap vrij is. Anders bestaat er
gevaar voor persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
Controleer of de motorkap bij sluiten goed
vergrendelt. De motorkap moet aan weerszij-
den hoorbaar ingrijpen.
Motorkap niet volledig gesloten. De afbeelding is sche-
matisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen
mogelijk zijn.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
620
Motorkap volledig gesloten. De afbeelding is schema-
tisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen
mogelijk zijn.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met geopende motorkap!
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet helemaal dicht is, stop dan
onmiddellijk en sluit de kap goed.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 621)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 50)
Onderhoud aan klimaatregeling
Service en reparatie aan het aircosysteem
mogen uitsluitend door een erkende werkplaats
worden uitgevoerd.
Storingen opsporen en verhelpen
De airconditioning bevat een fluorescerend tra-
ceermiddel. Bij zoeken naar lekken moet ultravio-
let licht worden gebruikt.
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
Auto's met koudemiddel R134a
WAARSCHUWING
In het aircosysteem zit koudemiddel R134a
onder druk. Service en reparatie aan het sys-
teem mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door een erkende werkplaats.
Auto's met koudemiddel R1234yf
WAARSCHUWING
In de airco-installatie zit koudemiddel
R1234yf onder druk. Conform de SAE-norm
J2845 (“Technician Training for Safe Service
and Containment of Refrigerants Used in
Mobile A/C System”) mogen service en repa-
ratie aan het koudemiddelsysteem alleen wor-
den uitgevoerd door een daartoe bekwaam en
bevoegd technicus om de veiligheid van het
systeem te garanderen.
Gerelateerde informatie
Serviceprogramma van Volvo (p. 612)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
621
Head-updisplay bij vervanging van
de voorruit*
Auto's met een head-updisplay hebben een spe-
ciaal type voorruit dat voldoet aan de eisen voor
de geprojecteerde afbeelding.
Volvo adviseert u om contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats voor het vervan-
gen van de voorruit. De grafische voorstellingen
op het head-updisplay zijn alleen goed weer te
geven, als het juiste type voorruit gemonteerd is.
Gerelateerde informatie
Head-updisplay* (p. 139)
Head-updisplay* reinigen (p. 649)
Overzicht motorruimte
Het overzicht laat een aantal servicespecifieke
componenten zien.
Afhankelijk van model en motortype kan de motorruimte
er anders uitzien.
Expansiereservoir voor koelsysteem
Reservoir voor remvloeistof (aan bestuur-
derszijde)
Vulpijp voor sproeiervloeistof
11
Relais- en zekeringenhouder
Luchtfilter
Vulpijp voor motorolie
WAARSCHUWING
Let erop dat de koelventilator (die voor in de
motorruimte zit, achter de radiateur) tot zo'n
6 minuten na uitschakeling van de motor kan
aanslaan of blijven draaien.
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Als de motor warm
is, bestaat er brandgevaar.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem werkt met een zeer
hoge en levensgevaarlijke spanning. Houd het
elektrische systeem van de auto altijd in con-
tactslotstand 0 bij werkzaamheden in de
motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand II staat of wanneer de motor warm
is.
Gerelateerde informatie
Motorkap openen en sluiten (p. 619)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Koelvloeistof bijvullen (p. 624)
Zekeringen in motorruimte (p. 638)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 623)
Contactslotstanden (p. 432)
11
Vul regelmatig sproeiervloeistof bij, tijdens het tanken bijvoorbeeld.
ONDERHOUD EN SERVICE
622
Motorolie
Om de aanbevolen service-intervallen en garan-
ties te kunnen hanteren dient u een goedge-
keurde motoroliesoort te gebruiken.
Volvo adviseert:
Als u de motorolie niet regelmatig controleert
zodat het peil te laag wordt, is ernstige motor-
schade niet uit te sluiten.
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speci-
aal aangepaste, synthetische motorolie. De
oliesoort werd met grote zorg geselecteerd
lettend op de levensduur van de motor, de
startgewilligheid, het brandstofverbruik en de
milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit
en dat zowel bij het bijvullen als bij het verver-
sen van olie. Een negatieve invloed op de
levensduur van de motor, de startgewilligheid,
het brandstofverbruik en de milieu-impact is
anders niet uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorgeschre-
ven kwaliteit en viscositeit gebruikt, kunnen
aan de motor gerelateerde onderdelen
beschadigd raken. Volvo Cars wijst garantie-
aanspraken voor dit type schade af.
Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-
werkplaats te laten verversen.
Volvo gebruikt verschillende systemen om te
waarschuwen voor een te laag/hoog oliepeil of
een te lage oliedruk. Bij motorvarianten met een
oliedruksensor wordt gebruikgemaakt van het
waarschuwingssymbool voor een lage oliedruk
op het bestuurdersdisplay. Bij varianten
met een oliepeilsensor wordt u geïnformeerd via
een waarschuwingssymbool
op het
bestuurdersdisplay en met displayteksten.
Bepaalde varianten zijn voorzien van allebei.
Neem voor meer informatie contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Houd voor het verversen van de motorolie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan die
staan aangegeven in het Service- en garantie-
boekje. Het is toegestaan een oliesoort te
gebruiken met een hogere kwaliteit dan aange-
geven. Voor ritten onder ongunstige omstandig-
heden adviseert Volvo een olie van een hogere
kwaliteit dan de aangegeven.
Gerelateerde informatie
Motorolie controleren en bijvullen (p. 623)
Specificaties van de motorolie (p. 677)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 679)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
623
Motorolie controleren en bijvullen
Een elektronische oliepeilsensor detecteert het
oliepeil.
Vulpijp
12
.
In sommige gevallen moet olie worden bijgevuld
tussen de servicebeurten door.
Aanpassing van het motoroliepeil is niet nodig,
voordat er een melding op het bestuurdersdisplay
verschijnt.
WAARSCHUWING
Verschijnt dit symbool in combinatie
met de melding
Motoroliepeil
Service vereist, bezoek dan een
werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is
mogelijk te hoog.
BELANGRIJK
Verschijnt dit symbool in combina-
tie met een melding over een
gering oliepeil (bijvoorbeeld
Motoroliepeil laag 1 liter
bijvullen), vul dan niet meer bij dan aangege-
ven (bijvoorbeeld 1 liter (1 quart)).
WAARSCHUWING
Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstuk-
ken, aangezien er dan brand kan ontstaat.
Oliepeil op het middendisplay bekijken
Wanneer de auto is ingeschakeld, kunt u het
middendisplay gebruiken om het oliepeil weer te
geven middels de elektronische oliepeilsensor.
Het is zaak het oliepeil regelmatig te controleren.
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op
Status om het oliepeil weer te
geven.
Grafische weergave van het oliepeil op het middendis-
play.
N.B.
Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het
even voordat het systeem wijzigingen in het
oliepeil kan waarnemen. De auto moet zo'n
ca. 30 km (20 miles) hebben gereden en ver-
volgens 5 minuten op een vlakke ondergrond
hebben stilgestaan met de motor afgezet,
voordat het weergegeven oliepeil correct is.
12
Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
624
N.B.
Als niet aan de gestelde voorwaarden voor
meting van het oliepeil is voldaan (verstreken
tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van
de auto, buitentemperatuur e.d.), zal de mel-
ding
Geen waarde beschikbaar op het
middendisplay verschijnen. Dit betekent niet
dat een van de autosystemen een storing ver-
toont.
Gerelateerde informatie
Motorolie (p. 622)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 679)
Specificaties van de motorolie (p. 677)
Contactslotstanden (p. 432)
Autostatus (p. 614)
Koelvloeistof bijvullen
De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af
tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die
de motor overdraagt op de koelvloeistof is te
benutten voor verwarming van de passagiers-
ruimte.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Vul
het reservoir nooit alleen met schoon water. Het
gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer
de koelvloeistofconcentratie te laag is als wan-
neer deze te hoog is.
Als er een plasje koelvloeistof onder de auto ont-
staat, als er witte rook/damp uit de uitlaatpijp
komt of als u meer dan 2 liter (zo'n 2 quarts)
koelvloeistof moet bijvullen, bel dan een takelwa-
gen om bij een startpoging motorschade te voor-
komen door een lek in het koelsysteem.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof is mogelijk erg heet; open de
dop nooit wanneer de koelvloeistof heet is.
Als u moet bijvullen, moet u de dop langzaam
van het expansiereservoir draaien om de over-
druk af te laten.
Expansiereservoir voor koelsysteem, auto met het stuur
links.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
625
Draai de dop op de kunststof afdekking los.
Draai de dop van het expansiereservoir los
en vul indien nodig koelvloeistof bij. De koel-
vloeistof mag niet hoger staan dan de gele
MAX-markering binnen in het expansiereser-
voir.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.
Expansiereservoir voor koelsysteem, auto met het stuur
rechts.
Pak de handgreep van de klep beet en til/
werk de klep los van de kunststof afdekking.
Draai de dop van het expansiereservoir los
en vul indien nodig koelvloeistof bij. De koel-
vloeistof mag niet hoger staan dan de gele
MAX-markering binnen in het expansiereser-
voir.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
626
BELANGRIJK
Leng de koelvloeistof aan met water van
goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel over de
waterkwaliteit altijd een kant-en-klare
koelvloeistof volgens de aanbevelingen
van Volvo.
Let erop dat het koelvloeistofmengsel
altijd voor 50 % uit water en voor 50 %
uit koelvloeistof bestaat.
Gebruik altijd een koelvloeistof met roest-
werende eigenschappen volgens de aan-
bevelingen van Volvo.
Gebruik bij het vervangen van grotere
componenten van het koelsysteem alleen
verse koelvloeistof om de corrosiewering
van het systeem op peil te houden.
De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. Als dat niet het
geval is, kunnen er hoge temperaturen
optreden met gevaar voor beschadiging
(barsten) van de cilinderkop.
Hoge concentraties chloor, chloriden en
andere zoutverbindingen kunnen aanlei-
ding geven tot corrosie in het koelsys-
teem.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 621)
Specificaties van de koelvloeistof (p. 680)
Lampen vervangen
U kunt een gloeilamp in de halogeenkoplampen
zonder de hulp van een werkplaats vervangen.
Halogeenkoplampen zijn niet beschikbaar voor
alle modellen en markten. Neem voor meer infor-
matie contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Laat vervanging van een led
13
-lamp over aan een
werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
N.B.
Neem voor informatie over lampen die in dit
artikel niet genoemd worden contact op met
een erkende Volvo-dealer of Volvo-monteur.
De lamp voor het dimlicht is te bereiken, wanneer
u de ronde rubberen afdekking van de koplamp
losneemt.
Neem contact op met een werkplaats
14
, als geen
gloeilampen maar andere lampen defect raken.
Bij een storing aan led
13
-lampen moet in de
meeste gevallen het hele lamphuis worden ver-
vangen.
WAARSCHUWING
Bij het vervangen van een lamp moet het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand 0 staan.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
N.B.
Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de
kapotte gloeilamp is vervangen, wordt geadvi-
seerd een erkende Volvo-werkplaats te
bezoeken.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen
en achterlichten kan tijdelijk condens optre-
den aan de binnenkant van het lampglas. Dit
is een natuurlijk verschijnsel en alle externe
verlichting is erop gebouwd om dit zoveel
mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt
normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp
enige tijd brandt.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 627)
Dimlichtlamp vervangen (p. 628)
Grootlichtlamp vervangen (p. 629)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
627
Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór vervan-
gen (p. 629)
Richtingaanwijzerlamp voor vervangen
(p. 630)
Lampspecificaties (p. 630)
Positie buitenverlichting
De buitenverlichting van de auto omvat meer-
dere verschillende lampen. Laat vervanging van
een led
15
-lamp over aan een werkplaats. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Koplampen (auto met
halogeenkoplampen)
Richtingaanwijzer
Dagrijlicht/stadslichten voor/achterlichten
Groot licht
Dimlicht
Mistlampen voor/bochtverlichting* (LED
15
)
Lampen achterzijde
Achterlicht (led
15
)
Richtingaanwijzers (led)
Achterlicht (led)
Mistachterlicht (led)
Achteruitrijlicht (led)
Remlicht (led)
Remlicht - derde (led)
13
Lichtdiode (Ligth Emitting Diode)
14
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
15
Lichtdiode (Light Emmitting Diod)
||
ONDERHOUD EN SERVICE
628
Gerelateerde informatie
Lampen vervangen (p. 626)
Lampspecificaties (p. 630)
Verlichtingsbediening (p. 148)
Dimlichtlamp vervangen
U kunt een dimlichtlamp in de halogeenkoplam-
pen zonder de hulp van een werkplaats vervan-
gen.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
Linker koplamp.
1. Verwijder de ronde rubberen afdekking van
de koplamp.
2. Koppel de connector van de gloeilamp los.
3. Haal de gloeilamp los door deze iets omhoog
te duwen en naar buiten toe te trekken.
4. Plaats een nieuwe gloeilamp in de lampvoet.
De paspen van de gloeilamp moet recht
omhoogwijzen.
5. Duw de connector vast.
6. Plaats de ronde rubberen afdekking terug.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 627)
Lampspecificaties (p. 630)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
629
Grootlichtlamp vervangen
U kunt een grootlichtlamp in de halogeenko-
plampen zonder de hulp van een werkplaats ver-
vangen.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
Linker koplamp.
1. Haal de gloeilamp los door de lamphouder
omhoog te kantelen en vervolgens recht naar
buiten te trekken.
2. Steek een schroevendraaier tussen de borg-
nok en de kunststof behuizing en werk de
borgnok voorzichtig los.
3. Koppel de connector van de lamp los.
4. Vervang de gloeilamp.
5. Plaats de lamp in de lampvoet aan en draai
deze omlaag.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 627)
Lampspecificaties (p. 630)
Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór
vervangen
U kunt een dagrijlichtlamp/stadslichtlamp in de
halogeenkoplampen zonder de hulp van een
werkplaats vervangen.
N.B.
De gloeilamp voor het dagrijlicht/parkeerlicht
vóór is gemakkelijker te bereiken, als u de
gloeilamp voor het groot licht losneemt. De
grootlichtlamp is schuin boven de stadslicht-
lamp/parkeerlichtlamp gemonteerd. Haal de
grootlichtlamp los door de lamphouder
omhoog te kantelen en vervolgens recht naar
buiten te trekken.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit recht-
streeks met uw vingers aan. Vet van uw vin-
gers wordt door de warmte verdampt en zorgt
voor een laagje op de reflector die dan kapot
kan gaan.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
630
Linker koplamp.
1. Trek de lamphouder van de dagrijlichtlamp/
stadslichtlamp recht naar buiten.
2. Trek de gloeilamp recht naar buiten toe los.
3. Vervang de gloeilamp.
4. Plaats de lamphouder in de lampvoet en druk
deze in positie.
5. Als u de grootlichtlamp hebt losgenomen,
plaatst u deze in de lampvoet en kantelt hem
omlaag.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 627)
Lampspecificaties (p. 630)
Richtingaanwijzerlamp voor
vervangen
U kunt een richtingaanwijzerlamp in de halo-
geenkoplampen zonder de hulp van een werk-
plaats vervangen.
Voordat u de lamp kunt vervangen, moet u eerst
de kunststof afdekking van het lamphuis tillen.
Linker koplamp.
1. Druk de borghaken naar elkaar toe en trek
de lamphouder recht naar buiten.
2. Vervang de lamphouder met de gloeilamp.
3. Plaats de lamphouder in de lampvoet en druk
deze in positie.
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 627)
Lampspecificaties (p. 630)
Lampspecificaties
De specificaties gelden voor de gloeilampen in
halogeenkoplampen.
Neem contact op met een werkplaats
16
, als een
van de andere lampen defect raakt.
Functie
W
A
Type
Dimlicht 55 H7
Groot licht 65 H9
Richtingaanwijzers voor-
zijde
24 PWY24W
Dagrijlicht/stadslicht voor 21/5 W21/5W
A
Watt
Gerelateerde informatie
Positie buitenverlichting (p. 627)
Lampen vervangen (p. 626)
16
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
631
Startaccu
Het elektrische systeem is enkelpolig en
gebruikt het chassis en het motorblok als gelei-
ders.
De startaccu dient voor inschakeling van het
elektrische systeem en aandrijving van de start-
motor en andere uitrusting in de auto.
Laat de hulpaccu vervangen in een werkplaats
17
.
Op de auto zit een wisselstroomdynamo met
spanningsregelaar.
De startaccu is een 12V-accu die speciaal ont-
wikkeld is met het oog op de CO2-uitstootbeper-
kende functies Start/Stop en regeneratief laden
en die de werking van uiteenlopende autosyste-
men ondersteunt.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal start-
pogingen, de weersomstandigheden en derge-
lijke zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.
Koppel de startaccu nooit los, terwijl de
motor draait.
Controleer of de kabels van de startaccu op
de juiste manier zijn aangesloten en stevig
vastzitten.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
Sluit de startkabels niet aan op een com-
ponent va het brandstofsysteem of op
bewegende onderdelen. Pas op voor hete
motoronderdelen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
Rook niet in de buurt van de accu.
Laadpunten
Bij het aansluiten van een externe startaccu of
acculader worden de laadpunten van de accu in
de motorruimte gebruikt.
Het is niet toegestaan gebruik te maken van de
accupolen van de startaccu in de kofferbak/
bagageruimte van de auto.
Bij opladen wordt zowel de startaccu als de hulp-
accu opgeladen.
Positief laadpunt
Negatief laadpunt
BELANGRIJK
Gebruik voor het opladen van de startaccu of
de hulpaccu alleen een moderne acculader
met laadspanningsregeling. Maak geen
gebruik van een eventuele snellaadfunctie,
omdat de accu daarbij beschadigd kan raken.
17
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
632
BELANGRIJK
Bij het negeren van het volgende valt na aan-
sluiting van een externe startaccu of accula-
der de energiebesparingsfunctie voor het
infotainmentsysteem mogelijk tijdelijk uit
en/of verschijnt er tijdelijk geen displaytekst
over de ladingstoestand van de startaccu op
het bestuurdersdisplay:
Gebruik de minpool van de startaccu in
de auto nooit voor aansluiting van een
externe startaccu of acculader – alleen
het negatieve laadpunt van de auto
mag als massapunt dienen.
N.B.
Als de startaccu vaak ontladen wordt, heeft
dat een negatief effect op zijn levensduur.
De levensduur van de startaccu hangt af van
meerdere factoren, waaronder de rijomstan-
digheden en het klimaat. De startcapaciteit
van de accu daalt in de loop van de tijd gelei-
delijk en daarom moet de accu worden opge-
laden als de auto langere tijd niet wordt
gebruikt of als er alleen korte ritten mee wor-
den gemaakt. Extreme kou beperkt de start-
capaciteit ook.
Om de startaccu in een goede conditie te
houden wordt geadviseerd om minimaal 15
minuten per week te rijden of de accu aan te
sluiten op een acculader met automatische
druppellading.
Een startaccu die constant volledig opgela-
den wordt gehouden, heeft een maximale
levensduur.
Positie
De startaccu zit in de bagageruimte.
WAARSCHUWING
Als de startaccu losgekoppeld is geweest,
werkt de automatische openings-/sluitings-
functie pas weer naar behoren nadat deze is
gereset. Resetten is nodig om de inklembe-
veiliging te laten werken.
Specificaties
Accu H7 AGM H8 AGM
Spanning (V) 12 12
Koudestartvermogen
A
- CCA
B
(A)
800 850
ONDERHOUD EN SERVICE
633
Accu H7 AGM H8 AGM
Afmetingen, l×b×h 315×175×190 mm (12,4×6,9×7,5 inch) 353×175×190 mm (13,9×6,9×7,5 inch)
Capaciteit (Ah) 80 95
A
Volgens EN-norm.
B
Cold Cranking Amperes.
Volvo adviseert om accu's altijd te laten vervan-
gen door een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van een start- of hulpaccu
of moet u een accu van het type AGM
18
mon-
teren.
BELANGRIJK
Bij vervanging van de startaccu moet u erop
letten dat u een accu met hetzelfde koude-
startvermogen en van hetzelfde type gebruikt
als de originele accu (zie de sticker op de
accu).
N.B.
De grootte van de startaccubehuizing dient
overeen te komen met de afmetingen van de
originele accu.
Gerelateerde informatie
Symbolen op de accu's (p. 635)
Hulpaccu (p. 634)
Starthulp met andere accu (p. 484)
18
Absorbed Glass Mat.
ONDERHOUD EN SERVICE
634
Hulpaccu
Auto's met Start/Stop-systeem hebben behalve
de startaccu ook een hulpaccu.
Een auto met Start/Stop-systeem is voorzien van
twee 12V-accu's – één extra krachtige startaccu
en een hulpaccu die gebruikt wordt voor de start-
procedure middels het Start/Stop-systeem.
De hulpaccu zit in een bak naast de veerpootbevesti-
ging.
N.B.
Hoe hoger de stroomafname in de auto
(extra koeling/verwarming e.d.), hoe meer
de accu’s moeten worden bijgeladen =
hoe hoger het brandstofverbruik.
Wanneer de capaciteit van de startaccu
tot onder de ondergrens is gedaald,
wordt het Start/Stop-systeem uitgescha-
keld.
Een tijdelijke functiebeperking van het
Start/Stop-systeem op grond van een hoge
stroomafname houdt het volgende in:
Er vindt automatische motorstart plaats zon-
der dat u het rempedaal loslaat.
De hulpaccu vergt doorgaans niet meer service
dan de normale startaccu. Neem bij vragen of
problemen contact op met een werkplaats -
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Bij het negeren van het volgende valt het
Start/Stop-systeem mogelijk tijdelijk uit na
aansluiting van een externe startaccu of
acculader:
Gebruik de minpool van de startaccu in
de auto nooit voor aansluiting van een
externe startaccu of acculader – alleen
het negatieve laadpunt van de auto
mag als massapunt dienen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
635
N.B.
Als de startaccu dermate ontladen is dat de
elektrische standaardsystemen van de auto's
zijn uitgeschakeld en u start de motor vervol-
gens met een externe accu of acculader, dan
blijft het Start/Stop-systeem mogelijk actief.
Als het Start/Stop-systeem kort een automa-
tische motorstop verricht, is de kans groot dat
een volgende automatische motorstart mis-
lukt door onvoldoende capaciteit van de star-
taccu, omdat de accu niet genoeg is opgela-
den.
Als de auto starthulp heeft gekregen of de
accu onvoldoende is opgeladen met een
acculader, wordt geadviseerd het Start/Stop-
systeem uit te schakelen totdat de startaccu
voldoende bijgeladen is door de auto. Bij een
buitentemperatuur van zo'n +15 °C (60 °F)
moet de accu ten minste 1 uur lang door de
auto worden opgeladen. Bij lagere buitentem-
peraturen kan de laadduur toenemen tot zo'n
3–4 uur. Geadviseerd wordt de accu op te
laden met een externe acculader.
Specificaties
Spanning (V) 12
Koudestartvermogen
A
-
CCA
B
(A)
170
Afmetingen, l×b×h
150×90×130 mm
(5,9×3,5×5,1 inch)
Capaciteit (Ah) 10
A
Volgens EN-norm.
B
Cold Cranking Amperes.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van een start- of hulpaccu
of moet u een accu van het type AGM
19
mon-
teren.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 631)
Start/Stop-systeem (p. 457)
Symbolen op de accu's (p. 635)
Symbolen op de accu's
Op de accu's zitten symbolen die informatie ver-
strekken en waarschuwen.
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie de
gebruikershandleiding die
bij de auto hoort.
Bewaar accu's buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
19
Absorbed Glass Mat.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
636
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Bestemd voor inzameling.
N.B.
Een uitgediende start- of steunaccu moet op
een milieuvriendelijke manier worden gerecy-
cled - deze bevat namelijk lood.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 631)
Hulpaccu (p. 634)
Zekeringen en relais- en
zekeringhouders
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van de auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, worden alle verschillende elek-
trische functies en onderdelen door enkele zeke-
ringen beschermd.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een
zekering met meer ampère dan gespecifi-
ceerd om een zekering te vervangen. Dit kan
aanzienlijke schade aan het elektrische sys-
teem veroorzaken en mogelijk tot brand lei-
den.
Als een van de elektrische onderdelen of functies
niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende
zekering overbelast werd en daardoor gesmolten
is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,
betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een
storing vertoont. Volvo adviseert u om dan voor
controle contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Positie van relais- en
zekeringenhouders
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van
het model afwijkingen mogelijk zijn.
Positie van de relais- en zekeringenhouders bij
auto's met het stuur links – bij auto's met het
stuur rechts zit de relais- en zekeringenhouder
onder het dashboardkastje aan de andere kant
van de auto.
Motorruimte
Onder dashboardkastje
Kofferbak/bagageruimte
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 637)
Zekeringen in bagageruimte (p. 644)
ONDERHOUD EN SERVICE
637
Zekeringen in motorruimte (p. 638)
Zekeringen onder dashboardkastje
(p. 641)
Zekering vervangen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van de auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, worden alle verschillende elek-
trische functies en onderdelen door enkele zeke-
ringen beschermd.
1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zeke-
ring zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een
zekering met meer ampère dan gespecifi-
ceerd om een zekering te vervangen. Dit kan
aanzienlijke schade aan het elektrische sys-
teem veroorzaken en mogelijk tot brand lei-
den.
WAARSCHUWING
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats voor de zekeringen die niet in de
gebruikershandleiding worden genoemd. Als
dat op een verkeerde manier gebeurt, kan dat
ernstige schade aan de elektrische systemen
veroorzaken.
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringhouders
(p. 636)
Zekeringen in bagageruimte (p. 644)
Zekeringen in motorruimte (p. 638)
Zekeringen onder dashboardkastje
(p. 641)
ONDERHOUD EN SERVICE
638
Zekeringen in motorruimte
De zekeringen in de motorruimte beschermen
onder meer de motor- en remfuncties.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
639
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringhouder is tevens plaats
voor enkele reservezekeringen.
Posities
Aan de binnenkant van het deksel zit een sticker
met de positie van de verschillende zekeringen.
De zekeringen 1-13, 18-30, 35-37 en
46-54 zijn van het type "Micro".
De zekeringen 14-17, 31-34 en 38-45 zijn
van het type "MCase" en moet u laten ver-
vangen in een werkplaats
20
.
Functie
A
A
- -
- -
- -
Bobines (benzine); bougies
(benzine)
15
Magneetklep voor motorolie-
pomp; magneetkoppeling A/C;
middelste lambdasonde (ben-
zine), achterste lambdasonde
(diesel)
15
Functie
A
A
Vacuümregelaars; klep; Power
Pulse-klep (diesel)
7,5
Motorregeleenheid; actuator;
smoorklepeenheid; EGR-klep
(diesel); positiesensor voor turbo
(diesel); klep voor turbocom-
pressor (benzine)
20
Motorregeleenheid 5
- -
Magneetkleppen (benzine); klep;
thermostaat voor motorkoelsys-
teem (benzine); koelpomp voor
EGR (diesel); regeleenheid
gloeibougies (diesel)
10
Regeleenheid spoilerafsluiting;
regeleenheid radiateurafsluiting;
relaiswikkelingen voor Power
Pulse (diesel)
5
Lambdasonde, voor; lambda-
sonde, achter (benzine)
15
Motorregeleenheid 20
Startmotor 40
Functie
A
A
Startmotor Shunt
Brandstoffilterverwarming (die-
sel)
30
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, voorin
15
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, in de voetenruimte voor de
tweede zitrij
15
12V-aansluiting in kofferbak/
bagageruimte*
15
- -
20
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
640
Functie
A
A
Linker koplamp, bepaalde led
B
-
varianten
15
Rechter koplamp, bepaalde
led
B
-varianten
15
- -
Elektrische voorruitverwarming*
links
Shunt
Elektrische voorruitverwarming*
links
40
Koplampsproeiers*
25
Ruitensproeiers 25
Regeleenheid transmissie 15
Claxon 20
Sirene alarmsysteem*
5
Regeleenheid voor remsysteem
(kleppen, parkeerrem)
40
Ruitenwissers 30
Achterruitsproeier 25
Elektrische voorruitverwarming*
rechts
40
Functie
A
A
Standverwarming*
20
Regeleenheid voor remsysteem
(ABS-pomp)
40
- -
Elektrische voorruitverwarming*
rechts
Shunt
Voeding bij ingeschakeld con-
tact: Motorregeleenheid; trans-
missiecomponenten; elektrische
stuurbekrachtiging; centrale
elektronicamodule; regeleenheid
remsysteem
5
- -
Rechter koplamp 7,5
Rechter koplamp, bepaalde
led
B
-varianten
15
Alcoholslot 5
- -
Regeleenheid voor accu-inscha-
keling
5
Airbags 5
Functie
A
A
Linker koplamp 7,5
Linker koplamp, bepaalde led
B
-
varianten
15
Gaspedaalsensor 5
A
Ampère
B
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringhouders
(p. 636)
Zekering vervangen (p. 637)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
641
Zekeringen onder dashboardkastje
De zekeringen onder het dashboardkastje
beschermen onder meer de elektrische aanslui-
tingen, displays en portiermodules.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
642
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder in de
motorruimte is tevens plaats voor enkele reser-
vezekeringen.
Posities
De zekeringen 1, 3-21, 23-36, 39-53 en
55-59 zijn van het type "Micro".
De zekeringen 2, 22, 37-38 en 54 zijn van
het type "MCase" en moet u laten vervangen
in een werkplaats
21
.
Functie
A
A
- -
Elektrische aansluiting in tunnel-
console, in de voetenruimte voor de
achterbank*
30
- -
Bewegingsmelder*
5
Mediaspeler 5
Bestuurdersdisplay 5
Knoppenset op middenconsole 5
Functie
A
A
Zonnesensor 5
- -
- -
Stuurwieleenheid 5
Module voor startknop en voor
bediening, parkeerrem
5
Module voor elektrische stuurver-
warming*
15
- -
- -
- -
- -
Regeleenheid voor klimaatregeling 10
Stuurslotfout 7,5
Diagnoseaansluiting OBDII 10
Middendisplay 5
Ventilatormodule voor klimaatrege-
ling voorin
40
Functie
A
A
USB HUB 5
Knopverlichting; interieurverlichting;
dimfunctie van achteruitkijkspie-
gel*; gecombineerde regen- en
lichtsensor*; knoppenset in tunnel-
console, in voetenruimte voor ach-
terbank*; elektrisch bedienbare
voorstoelen*; bedieningspanelen
op achterportieren; ventilatormo-
dule voor klimaatregeling links/
echts
7,5
Regeleenheid voor rijhulpsystemen 5
Panoramadak met zonnescherm*
20
Head-updisplay*
5
Interieurverlichting 5
- -
Display op plafondconsole (gordel-
waarschuwing/indicatie voor pas-
sagiersairbag voorin)
5
- -
Vochtsensor 5
21
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
643
Functie
A
A
Portiermodule in portier rechtsach-
ter
20
Zekeringen in kofferbak/bagage-
ruimte
10
Regeleenheid voor Connected Car;
regeleenheid voor Volvo On Call
5
Portiermodule in portier linksachter 20
Regeleenheid audio (versterker)
(bepaalde varianten)
40
- -
Module voor multiband-antenne 5
Modules voor stoelcomfort (massa-
gefunctie) voorin*
5
Alcoholslot 5
Achterruitwisser 15
Regeleenheid voor brandstofpomp 15
- -
- -
Verwarming voorstoel bestuurders-
zijde
15
Functie
A
A
Verwarming voorstoel passagiers-
zijde
15
Koelvloeistofpomp 10
- -
Portiermodule in portier linksvoor 20
Regeleenheid voor wielophanging
(actieve chassisregeling)*
20
- -
Regeleenheid Sensus 10
- -
- -
Portiermodule in portier rechtsvoor 20
- -
Tv* (bepaalde markten)
5
Hoofdzekering voor zekeringen 53
en 58
15
A
Ampère
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringhouders
(p. 636)
Zekering vervangen (p. 637)
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
644
Zekeringen in bagageruimte
De zekeringen in de bagageruimte beschermen
onder meer elektrisch bedienbare stoelen*, air-
bags en gordelspanners.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
645
Het kastje zit aan de rechterzijde.
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder in de
motorruimte is tevens plaats voor enkele reser-
vezekeringen.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
646
Posities
De zekeringen 13-17 en 21-36 zijn van het
type "Micro".
De zekeringen 1-12, 18-20 en 37 zijn van
het type "MCase" en moet u laten vervangen
in een werkplaats
22
.
Functie
A
A
Elektrische achterruitverwarming 30
- -
Compressor voor luchtvering*
40
Vergrendelmotor voor rugleuning
rechtsachter
15
- -
Vergrendelmotor voor rugleuning
linksachter
15
- -
Regeleenheid voor reductie van
stikstofoxiden (diesel)
30
Elektrische achterklepbediening*
25
Elektrisch bedienbare passagiers-
stoel voor*
20
Functie
A
A
Regeleenheid trekhaak*
40
Module voor gordelspanners rechts 40
Interne relaisspoelen 5
Regeleenheid voor reductie van
stikstofoxiden (diesel)
15
Detectiemodule schopbeweging*
(om de elektrisch bedienbare ach-
terklep te openen)
5
Alcoholslot, USB-hub/poort voor
accessoires
5
- -
Regeleenheid trekhaak*
25
Elektrisch bedienbare bestuurders-
stoel*
20
Module voor gordelspanners links 40
Parkeercamera*
5
- -
- -
- -
Functie
A
A
- -
Regeleenheid voor airbags en gor-
delspanners
5
- -
Stoelverwarming linksachter*
15
- -
Blind Spot Information (BLIS)*;
regeleenheid exterieur achteruitrij-
geluid
5
- -
Modules voor gordelspanners 5
Actuator voor uitlaatgassen (ben-
zine, bepaalde motorvarianten)
5
- -
Regeleenheid All Wheel Drive
(AWD)*
15
Stoelverwarming rechtsachter*
15
- -
A
Ampère
22
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
647
Gerelateerde informatie
Zekeringen en relais- en zekeringhouders
(p. 636)
Zekering vervangen (p. 637)
ONDERHOUD EN SERVICE
648
Interieur reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
BELANGRIJK
Sommige geverfde kledingstukken (zoals
spijkerbroeken en suède kleding) kunnen
afgeven en voor verkleuring van de bekle-
ding zorgen. In dat geval is het belangrijk
om de verkleurde delen van de bekleding
zo spoedig mogelijk te reinigen en te ver-
zorgen.
Reinig het interieur nooit met sterke
oplosmiddelen zoals sproeiervloeistof,
wasbenzine, terpentine of geconcen-
treerde alcohol, omdat zowel de bekle-
ding als de overige interieurmatermalen
daarbij beschadigd kunnen raken.
Spuit reinigingsmiddelen nooit recht-
streeks op componenten met elektrische
knoppen of bedieningselementen. Maak
ze in plaats daarvan schoon met een
doek die u met het reinigingsmiddel
bevochtigd hebt.
Scherpe voorwerpen en klittenbandslui-
tingen kunnen de textielbekleding van de
auto beschadigen.
Gerelateerde informatie
Middendisplay reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
Middendisplay reinigen
Vuil, vlekken en vettige vingerafdrukken kunnen
ertoe leiden dat het middendisplay minder goed
werkt en minder goed af te lezen is. Reinig het
scherm regelmatig met een microvezeldoek.
Om het middendisplay te reinigen:
1. Schakel het middendisplay uit door lang op
de homeknop te drukken.
2. Neem het scherm af met de meegeleverde
microvezeldoek of gebruik een andere micro-
vezeldoek van vergelijkbare kwaliteit. Neem
het scherm in kleine cirkelende bewegingen
af met een schone en droge microvezeldoek.
U kunt de microvezeldoek zo nodig licht
bevochtigen met schoon water.
3. Activeer het display door kort op de home-
knop te drukken.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
649
BELANGRIJK
De microvezeldoek moet bij het schoonma-
ken van het middendisplay vrij van zand en
vuil zijn.
BELANGRIJK
Breng alleen lichte druk aan op het scherm
bij het reinigen van het middendisplay. Bij te
hard drukken kan het scherm beschadigd
raken.
BELANGRIJK
Spuit geen vloeistoffen of bijtende chemica-
liën rechtstreeks op het middendisplay.
Gebruik geen ruitenreiniger, reinigingsmidde-
len, sprays, oplosmiddelen, alcoholen, ammo-
nia-oplossingen of schuren reinigingsmidde-
len.
Gebruikt nooit schurende poetsdoeken,
papieren handdoeken of zijdepapier omdat dit
aanleiding kan geven tot krassen op het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
Head-updisplay* reinigen
Neem het dekglas van het display voorzichtig af
met een schone en droge microvezeldoek. U
kunt de microvezeldoek zo nodig licht bevochti-
gen.
Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de
hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reini-
gingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de
erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Head-updisplay* activeren en deactiveren
(p. 141)
Head-updisplay* (p. 139)
ONDERHOUD EN SERVICE
650
Textielbekleding en hemelbekleding
reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
Stoffen bekleding en hemelbekleding
Vermijd schrapen of wrijven bij een vlek om
schade aan de bekleding tegen te gaan. Gebruik
nooit sterke vlekkenmiddelen om verkleuring van
de bekleding tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
Veiligheidsgordels reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
Veiligheidsgordels
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en
in het bijzonder het textielreinigingsmiddel dat bij
erkende Volvo-dealers verkrijgbaar is. Zorg dat de
gordel droog is, voordat deze weer wordt opge-
rold.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen
(p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
Vloermatten en inlegmatten
reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
Inlegmatten en vloermat
Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbe-
kleding en de inlegmatten ieder apart schoon te
kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en
stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit
met pennen vast.
Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij elk
van beide pennen vast te pakken en recht
omhoog te tillen.
Breng de inlegmat aan door deze bij beide pen-
nen vast te drukken.
WAARSCHUWING
Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één
inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg
te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel
goed in de bevestigingsklemmen op de vloer
vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan
glijden en achter of onder de pedalen blijft
haken.
Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd
het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekle-
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
651
ding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U
dient vloermatten te reinigen met de door de
Volvo-dealer geadviseerde producten.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
Leren bekleding reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
Leren bekleding*
De leren bekleding van Volvo is behandeld om de
bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren.
Leren bekleding is een natuurproduct dat na ver-
loop van tijd een mooi patina krijgt. Voor het
behoud van de eigenschappen en kleur van het
leer is regelmatige reiniging en verzorging vereist.
Volvo biedt een universeel leerverzorgingspro-
duct, Volvo Leather Care Kit/Wipes, waarmee u
leren bekleding kunt reinigen en de bescher-
mende laag kunt herstellen, mits u de instructies
opvolgt.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo de
beschermende crème een- à viermaal per jaar (zo
nodig vaker) op te brengen. U kunt Volvo Leather
Care Kit/Wipes verkrijgen bij de Volvo-dealer.
Lederen bekleding reinigen
1. Breng wat schoonmaakmiddel voor leer aan
op een vochtige spons en knijp erin tot er
schuim gevormd wordt.
2. Bewerk de vlek met de spons in een cirkel-
vormige beweging.
3. Bevochtig de vlek overvloedig met de spons
en laat de vlek absorberen door de spons
zonder te schrobben.
4. Droog de vlek na met een zachte handdoek
en laat het leer goed drogen.
Lederen bekleding beschermen
1. Breng een leerverzorgingsmiddel aan op een
doek en breng het middel aan op het leer
met een lichte cirkelvormige beweging.
2. Laat 20 minuten drogen.
Door de lederen bekleding te beschermen is
deze beter bestand tegen de invloed van de uv-
straling van de zon.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen (p. 650)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
ONDERHOUD EN SERVICE
652
Leren stuurwiel reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
Leren stuurwiel
Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuur-
wiel nooit af met kunststof bescherming. Reinig
het leren stuurwiel bij voorkeur met Volvo Leather
Care Kit/Wipes. Verwijder eerst vuil, stof en der-
gelijk met een vochtige spons of doek.
BELANGRIJK
Scherpe voorwerpen, zoals bijvoorbeeld rin-
gen, kunnen het leer op het stuurwiel bescha-
digen.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen (p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Interieuronderdelen van kunststof, metaal en
hout reinigen (p. 652)
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat.
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout
Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
panelen van kunststof worden met water bevoch-
tigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd,
die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werk-
plaats.
Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit
sterke vlekkenmiddelen.
BELANGRIJK
Gebruik geen oplosmiddelen met alcohol voor
het schoonmaken van het glas van het
bestuurdersdisplay.
BELANGRIJK
Let erop dat glanzende oppervlakken gevoelig
zijn voor krasvorming, zodat u dergelijke
oppervlakken met cirkelvormige bewegingen
en een schone en droge microvezeldoek
moet reinigen. Bevochtig de microvezeldoek
zo nodig met schoon water.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 648)
Middendisplay reinigen (p. 648)
Textielbekleding en hemelbekleding reinigen
(p. 650)
Veiligheidsgordels reinigen (p. 650)
Vloermatten en inlegmatten reinigen (p. 650)
Leren bekleding reinigen (p. 651)
Leren stuurwiel reinigen (p. 652)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
653
Exterieur reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet of als u deze extra bescher-
ming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas
na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u
eerder doen. Poets uw auto niet en zet hem niet
in de was in direct zonlicht. Het te poetsen
oppervlak dient niet warmer te zijn dan ca. 45°C
(113°F).
Was de auto en droog deze zorgvuldig af,
voordat u begint te poetsen of de was aan-
brengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met
een teerverwijderaar of terpentine. U kunt
hardnekkige vlekken met een speciaal voor
autolak bestemde, fijne schuurpasta ("rub-
bing compound") verwijderen.
Poets de lak eerst op en behandel deze
daarna met was in vloeibare of vaste vorm.
Volg de aanwijzingen op de verpakking
nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten
zowel poetsmiddel als was.
BELANGRIJK
Waxen en polijsten van kunststof en rubber
onderdelen is niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunst-
stof en rubber onderdelen mag u, als dat
nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een
zachte spons.
Bij het polijsten van glanzende strips kan de
glanzende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddelen met een schu-
rende werking.
BELANGRIJK
Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door
Volvo geadviseerd worden. Andere behande-
lingen zoals lakconservering, verzegeling,
bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen
lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg
van dergelijke behandelingen valt niet onder
de Volvo-garantie.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
ONDERHOUD EN SERVICE
654
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
Met de hand wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Met de hand wassen
Aandachtspunten voor het wassen van de auto:
Was de auto niet in direct zonlicht. Het
schoonmaakmiddel of de was kunnen dan
indrogen, wat een schurende werking heeft.
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die
de lak aantasten en deze zeer snel doen ver-
kleuren. Gebruik bijvoorbeeld een zachte tis-
sue of een spons die u goed nat hebt
gemaakt. U wordt geadviseerd een dergelijke
verkleuring te laten herstellen door een
erkende Volvo-werkplaats.
Spoel de bodem van de auto af, met inbegrip
van de wielkasten en bumpers.
Spoel de hele auto af totdat al het losse vuil
is verwijderd om het risico van waskrassen te
beperken. Spuit niet rechtstreeks in de rich-
ting van de sloten.
Gebruik indien nodig een koudontvetter op
oppervlakken met hardnekkig vuil. Let erop
dat de oppervlakken dan niet door de zon
opgewarmd mogen zijn.
Was de auto met een spons, autoshampoo
en een ruime hoeveelheid lauw water.
Reinig de wisserbladen met een lauwe zeep-
oplossing of autoshampoo.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker. Door water-
druppels niet in felle zon te laten opdrogen,
verkleint u het risico van watervlekken die
moeten worden weggepoetst.
Na het wassen van de auto kan er nog teer
uit het asfalt zijn achtergebleven. Gebruik
een speciale remover om hardnekkige teer-
vlekken na de autowas te verwijderen.
WAARSCHUWING
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat
er brandgevaar.
BELANGRIJK
Vuile koplampen werken slechter. Maak ze
regelmatig schoon, bijvoorbeeld als u tankt.
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen,
maar water en een niet krassende spons.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
655
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen
en achterlichten kan tijdelijk condens optre-
den aan de binnenkant van het lampglas. Dit
is een natuurlijk verschijnsel en alle externe
verlichting is erop gebouwd om dit zoveel
mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt
normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp
enige tijd brandt.
BELANGRIJK
Controleer vóór het wassen van de auto
of het panoramadak en de zonneklep
gesloten zijn.
Gebruik voor het panoramadak nooit een
schurend poetsmiddel.
Gebruik nooit was voor de rubberen lijs-
ten rond het panoramadak.
BELANGRIJK
Vergeet niet om na het wassen van de auto
vuil te verwijderen uit de afvoergaatjes in de
portieren en in de dorpels.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
Automatische wasstraat
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi.
Automatische wasstraat
In een automatische wasstraat kunt u de auto
weliswaar snel en eenvoudig reinigen, maar de
borstels van de wasstraat kunnen niet overal
even goed bij. Voor het beste resultaat wordt
geadviseerd om de auto met de hand te wassen
of een bezoek aan de automatische wasstraat te
combineren met een handmatige wasbeurt.
N.B.
Volvo raadt het af om een nieuwe auto de
eerste maanden in een automatische was-
straat te reinigen (omdat de lak dan nog niet
helemaal is uitgehard).
BELANGRIJK
Deactiveer alvorens de auto een wasstraat in
te rijden de automatische rem bij stilstand en
de automatische activering van de parkeer-
rem. Als u deze functies niet deactiveert, zal
het remsysteem bij stilstand blokkeren zodat
de auto niet kan rijden.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
656
BELANGRIJK
Voor automatische wasstraten waarbij de
auto wordt voortgetrokken en de wielen
draaien geldt het volgende:
1. Zorg er alvorens de auto te wassen voor
dat de automatische regensensor is
gedeactiveerd, omdat deze anders kan
starten en daarbij kunnen de wissers
beschadigd raken.
2. Zorg ervoor dat de zijspiegels zijn inge-
klapt, dat eventuele verstralers goed zijn
vastgezet en dat antennes zijn ingeklapt
of verwijderd, omdat deze anders in de
wasstraat beschadigd kunnen raken.
3. Rijd de wasstraat binnen.
4. Deactiveer de functie "Automatische rem
bij stilstand" met de schakelaar op de
tunnelconsole.
5. Deactiveer de functie "Automatische acti-
vering van de parkeerrem" in het hoofd-
scherm van het middendisplay.
6. Zet de motor af door de startknop op de
tunnelconsole rechtsom te draaien. Houd
de draaiknop minstens 2 seconden in die
stand vast.
De auto is klaar voor de automatische was-
straat.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
Hogedrukreinigers
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Hogedrukreinigers
Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op
dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuit-
kop op minstens 30 cm (13 in.) afstand van de
auto houdt. Spuit niet rechtstreeks in de richting
van de sloten.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
657
Wisserbladen reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Wisserbladen
Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbla-
den en insecten, ijs en dergelijke op de voorruit
gaan wisserbladen minder lang mee.
Zet de wisserbladen bij het reinigen in de servi-
cestand.
N.B.
Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig
met een lauw sop of autoshampoo. Gebruik
geen sterke oplosmiddelen.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
Kunststof en rubber sieronderdelen
exterieur reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Kunststof en rubber sieronderdelen
exterieur
Voor het reinigen en verzorgen van gekleurde
kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sier-
onderdelen zoals glimmende strips, wordt geadvi-
seerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken
dat bij de Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg
bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de
gebruiksvoorschriften nauwkeurig op.
Was de auto bij voorkeur niet met reinigingsmid-
delen met een pH lager dan 3,5 of hoger dan
11,5. Geanodiseerde aluminium onderdelen*, zie
afbeelding, kunnen anders verkleuren. Het
gebruik van schurende poetsmiddelen wordt
afgeraden, zie afbeelding.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
658
Onderdelen die moeten worden schoongemaakt met
een reinigingsmiddel met een pH tussen 3,5 en 11,5.
BELANGRIJK
Waxen en polijsten van kunststof en rubber
onderdelen is niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunst-
stof en rubber onderdelen mag u, als dat
nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een
zachte spons.
Bij het polijsten van glanzende strips kan de
glanzende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddelen met een schu-
rende werking.
BELANGRIJK
Was de auto bij voorkeur niet met reinigings-
middelen met een pH lager dan 3,5 of hoger
dan 11,5. Geanodiseerde onderdelen van alu-
minium zoals de dakrails en de sierlijsten rond
de zijruiten kunnen anders verkleuren.
Gebruik nooit metaalpolijstpasta op onderde-
len van geanodiseerd aluminium om verkleu-
ring en schade aan de finish tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
Velgen reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Velgen
Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die
Volvo adviseert.
Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het opper-
vlak beschadigen en vlekken veroorzaken op ver-
chroomde lichtmetalen velgen.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Roestwering (p. 659)
ONDERHOUD EN SERVICE
659
Roestwering
De auto heeft een efficiënte bescherming tegen
corrosie.
Voor de carrosserie bestaat de corrosiebescher-
ming uit metallische, beschermende lagen op de
plaat, een hoogkwalitatief lakproces, tegen corro-
sie beschermde en minimale plaatoverlappingen,
evenals afschermende kunststof componenten,
slijtagebescherming en aanvullende roestwe-
rende vloeistof op kwetsbare plaatsen. In het
chassis zijn de kwetsbare delen van de wielo-
phanging uitgevoerd in corrosiebestendig alumi-
niummateriaal.
Controleren en onderhouden
De corrosiebescherming van de auto hoeft nor-
maal gesproken niet onderhouden te worden,
maar door de auto schoon te houden, verkleint u
de risico's op roestvorming nog verder. Sterk
alkalische of zure reinigingsvloeistoffen moeten
op glanzende sieronderdelen te allen tijde wor-
den vermeden. Repareer eventuele steenslag-
plekken zo snel mogelijk na constatering.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 653)
Poetsen en in de was zetten (p. 653)
Met de hand wassen (p. 654)
Automatische wasstraat (p. 655)
Hogedrukreinigers (p. 656)
Wisserbladen reinigen (p. 657)
Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur
reinigen (p. 657)
Velgen reinigen (p. 658)
Autolak
De lak die uit meerdere lagen bestaat vormt een
belangrijk onderdeel van de roestwering van de
auto en moet daarom regelmatig worden gecon-
troleerd.
De meest voorkomende soorten lakschade zijn
bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plek-
jes op de spatbordranden, portieren en bumpers.
Om roestvorming te voorkomen moet u lak-
schade direct herstellen.
Gerelateerde informatie
Geringe lakschade herstellen (p. 660)
Kleurcodes (p. 661)
ONDERHOUD EN SERVICE
660
Geringe lakschade herstellen
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom regel-
matig worden gecontroleerd. De meest voorko-
mende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld
steenslagplekken, krassen en plekjes op de
spatbordranden, portieren en bumpers.
Bij reparatie van lakschade moet de auto schoon
en droog zijn en warmer zijn dan 15 °C.
Geringe lakschade herstellen
Om roestvorming te voorkomen moet u lak-
schade direct herstellen.
N.B.
Bij lakreparaties moet de lak schoon en droog
zijn en een temperatuur hebben van minstens
15 °C.
Eventueel benodigde materialen
Grondlak (primer)
23
- voor met kunststof
beklede bumpers en dergelijke zijn er spuit-
bussen met speciale hechtprimer verkrijg-
baar.
basislak en heldere lak – verkrijgbaar in
spuitbussen of als bijwerkpen/-stift
24
.
Afplaktape.
Fijn schuurlinnen
23
.
Als de schade niet tot aan het metalen oppervlak
(blanke plaat) reikt, kunt u de bijwerklak na reini-
ging van het oppervlak direct aanbrengen.
N.B.
Als de lak moet worden hersteld, moet het
oppervlak schoon en droog zijn gemaakt. De
temperatuur van het oppervlak moet minimaal
15 °C (60 °F) zijn.
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digde gebied heen. Trek de tape weer van de
lak af om eventuele lakresten te verwijderen.
Als de beschadiging tot op het metaal (plaat)
zit, moet een grondlak (primer) worden
gebruikt. Bij beschadiging van een kunststof
oppervlak moet voor een optimaal resultaat
een hechtprimer worden gebruikt - spuit wat
primer in de dop van de spuitbus en strijk
dun op.
2. Vóór het lakken kunt u zo nodig (bij ongelijk-
matige randen bijvoorbeeld) plaatselijk licht
schuren met zeer fijn schuurlinnen. Maak het
oppervlak goed schoon en laat drogen.
3. Roer de grondlak (primer) goed door en
breng deze met een fijn kwastje, een lucifer
of iets dergelijks aan. Werk als de grondlak
droog is af met basislak en heldere lak.
Krassen kunt u op de hierboven beschreven
manier herstellen, maar dek ter bescherming de
onbeschadigde lak rond de kras af.
Bijwerkpennen en spuitbussen zijn verkrijgbaar
bij de Volvo-dealer.
23
Eventueel.
24
Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
661
N.B.
Als de steenslag niet tot het metalen opper-
vlak (blanke plaat) is doorgedrongen en er
nog steeds een intacte laklaag aanwezig is,
moet u de basislak en heldere lak direct aan-
brengen nadat u het oppervlak hebt gerei-
nigd.
Gerelateerde informatie
Autolak (p. 659)
Kleurcodes (p. 661)
Kleurcodes
Kleurcode
De sticker voor kleurcode zit op de portierstijl
rechtsachter en wordt bij het openen van het
rechter achterportier zichtbaar.
Kleurcode exterieur
Eventuele secundaire kleurcode exterieur
Het is belangrijk dat u de juiste kleur gebruikt.
Gerelateerde informatie
Autolak (p. 659)
Geringe lakschade herstellen (p. 660)
Wisserbladen achterruit vervangen
De wisserbladen vegen neerslag van de voor- en
achterruit. In combinatie met sproeiervloeistof
reinigen ze de ruiten voor een goed zicht tijdens
het rijden. De wisserbladen van de ruitenwissers
van voor- en achterruit zijn te vervangen.
Wisserbladen achterruit vervangen
Til de wisserarm van de ruit en trek het onderste bladge-
deelte naar rechts.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
662
1.
Pak de wisserarm in het midden beet en
klap deze tot in de blokkeerstand van de ruit
af.
N.B.
Wanneer u de wisserarm tot halverwege weg-
klapt bereikt deze een soort aanslag, die voor-
komt dat de wisserarm weer terugvalt op de
achterruit. Klap de wisserarm tot voorbij de
aanslag tijdens het vervangen van het wisser-
blad.
2.
Pak het wisserblad aan de onderkant
beet en draai het rechtsom totdat het blad
loskomt van de arm.
3. Druk het nieuwe wisserblad vast, u moet een
klik horen. Controleer of het goed vastzit.
4. Klap de wisserarm terug.
BELANGRIJK
Controleer de bladen regelmatig. Verwaar-
loosd onderhoud verkort de levensduur van
de bladen.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Wisserblad voorruit vervangen
De wisserbladen vegen neerslag van de voor- en
achterruit. In combinatie met sproeiervloeistof
reinigen ze de ruiten voor een goed zicht tijdens
het rijden. De wisserbladen van de ruitenwissers
van voor- en achterruit zijn te vervangen.
Wisserbladen voorruit vervangen
1. Klap de wisserarm omhoog als deze in de
servicestand staat. De servicestand is te acti-
veren/deactiveren via het functiescherm van
het middendisplay, wanneer de auto stilstaat
en de ruitenwissers niet in gebruik zijn.
2.
Zet het wisserblad in de demontagestand
door het vanaf de arm naar buiten te klappen
totdat u een klik hoort.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
663
3.
Druk de vergrendelingsknop op de wis-
selbladhouder in, houd deze ingedrukt en
trek tegelijkertijd het blad er recht uit
,
parallel aan de wisserarm.
4. Schuif het nieuwe wisserblad erin tot de ver-
grendelingsknop vasthaakt.
5. Kantel het blad naar de arm toe totdat u een
klik waarneemt. Het blad staat vervolgens
niet meer in de demontagestand en is weer
te bewegen.
6. Controleer of het wisserblad goed vastzit.
7. Klap de wisserarm terug op de voorruit.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
N.B.
De wisserbladen hebben een verschillende
lengte. Het blad aan de bestuurderskant is
langer dan dat aan de passagierskant.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Wisserbladen in servicestand
Om de wisserbladen van de voorruit te kunnen
vervangen en dergelijke moet u deze eerst in de
servicestand (verticale stand) zetten.
Wisserbladen in servicestand.
De wisserbladen dienen in de servicestand te
staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of
optillen (bijvoorbeeld om ijs van de voorruit te
krabben).
BELANGRIJK
Voordat de wisserbladen in de servicestand
worden gezet, moet u controleren of ze niet
vastgevroren zijn.
Servicestand activeren/deactiveren
Activering/deactivering van de servicestand is
mogelijk als de auto stilstaat en de ruitenwissers
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
664
niet zijn ingeschakeld. De servicestand is te acti-
veren/deactiveren via het functiescherm op het
middendisplay:
Druk op de knop
Servicestand ruitenwisser.
Het controlelampje in de knop
brandt als de servicestand
geactiveerd is. Bij activering
gaan de wissers recht omhoog
staan. Tik nogmaals op
Servicestand ruitenwisser om de servicestand
te deactiveren. Het controlelampje in de knop
dooft als de servicestand gedeactiveerd is.
De wisserarmen verlaten de servicestand ook in
de volgende gevallen:
U activeert de ruitenwissers van de voorruit.
U activeert de ruitensproeiers van de voorruit.
U activeert de regensensor.
U rijdt weg met de auto.
BELANGRIJK
Als de wisserarmen in de servicestand van de
voorruit af zijn gehaald, moet u ze tegen de
voorruit terugklappen alvorens de wissers, de
sproeiers of de regensensor te activeren of
alvorens weg te rijden. Dit om lakschade aan
de motorkap tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 664)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
Vulopening voor sproeiervloeistof
Om de koplampen en de voor- en achterruit
schoon te houden wordt sproeiervloeistof
gebruikt. Bij temperaturen onder het vriespunt
moet sproeiervloeistof met antivries worden
gebruikt.
Het sproeiervloeistofreservoir is bij te vullen via
de opening met de blauwe dop. Het reservoir
wordt gebruikt voor ruitensproeiers, achterruiten-
sproeiers en koplampsproeiers*
N.B.
Wanneer er nog zo’n 1 liter (1 qt) sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, verschijnt op het
bestuurdersdisplay de melding
Sproeiervloeistof Niveau laag, bijvullen
samen met het symbool .
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
665
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevo-
len sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer
en onder het vriespunt.
BELANGRIJK
Gebruik originele sproeiervloeistof van Volvo
of een vergelijkbaar product met de aanbevo-
len pH-waarde tussen 6 en 8 (gebruiksklaar
mengsel, d.w.z. gelijke delen/1:1 bij neutraal
water).
BELANGRIJK
Gebruik bij temperaturen onder nul sproeier-
vloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet
vastvriest in pomp, reservoir en slangen.
Hoeveelheid:
Auto's met koplampsproeiers: 5,3 liter (5,6
qts).
Auto's zonder koplampsproeiers: 3,5 liter
(3,7 qts).
Gerelateerde informatie
Regensensor gebruiken (p. 176)
Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken
(p. 178)
Automatische activering achterruitwisser bij
achteruitrijden (p. 179)
Verwarmde sproeikoppen voor de ruitenwis-
sers* (p. 176)
Geheugenfunctie van regensensor gebruiken
(p. 177)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 179)
Wisserbladen in servicestand (p. 663)
Wisserblad voorruit vervangen (p. 662)
Wisserbladen achterruit vervangen (p. 661)
Ruitenwissers gebruiken (p. 175)
SPECIFICATIES
SPECIFICATIES
668
Typeaanduidingen
Op de stickers in en op de auto staan gegevens
als chassisnummer, typeaanduiding, lakcode et
cetera.
Positie van stickers en plaatjes
De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk.
Wanneer u contact opneemt met uw erkende
Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of
accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om
de typeaanduiding, het chassisnummer en het
motornummer bij de hand te hebben.
SPECIFICATIES
}}
669
Sticker voor typeaanduiding, chassisnummer,
maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcode voor
lakwerk en typegoedkeuringsnummer. De sticker
zit op de portierstijl en wordt bij het openen van
het rechter achterportier zichtbaar.
Sticker A/C-systeem voor auto's met het
koudemiddel R1234yf.
Sticker A/C-systeem voor auto's met het
koudemiddel R134a.
Sticker voor standverwarming.
Sticker voor motorcode en serienummer van
de motor.
Sticker voor motorolie.
||
SPECIFICATIES
670
Sticker voor typeaanduiding en serienummer
van de versnellingsbak.
Sticker voor het identificatienummer van de
auto – VIN (Vehicle Identification Number).
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar ze ongeveer zit-
ten. Op de stickers van de auto vindt u de
informatie die op uw auto van toepassing is.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de airconditioning
(p. 681)
SPECIFICATIES
}}
671
Maten
In de tabel ziet u de maten van de auto wat de
lengte, hoogte en dergelijke betreft.
Maten mm inch
A
Bodemspeling
A
211 8,3
B Wielbasis 2865 112,8
C Lengte 4688 184,6
D Laadlengte, vloer, ach-
terbank neergeklapt
1746 68,7
E Laadlengte, vloer 960 37,8
F Hoogte 1658 65,3
Maten mm inch
G Laadhoogte 776 30,6
H Spoorbreedte vooras
1653
B
1649
C
1655
D
1668
E
65,1
B
64,9
C
65,2
D
65,7
E
Maten mm inch
I Spoorbreedte achteras
1657
B
1653
C
1659
D
1673
E
65,2
B
65,1
C
65,3
D
65,9
E
J Laadbreedte, vloer 1010 39,8
K Breedte 1902 74,9
||
SPECIFICATIES
672
Maten mm inch
L Breedte incl. buiten-
spiegels
2117 83,3
M Breedte incl. ingeklapte
buitenspiegels
1999 78,7
A
Bij rijklaar gewicht + 1 inzittende. Varieert enigszins afhankelijk
van de bandenmaat, chassisopties et cetera.
B
Geldt voor een auto met 17-19 inch velgen.
C
Geldt voor een auto met 20 inch velgen.
D
Geldt voor een auto met 21 inch velgen.
E
Geldt voor een auto met 22 inch velgen.
Gerelateerde informatie
Gewichten (p. 673)
SPECIFICATIES
673
Gewichten
Het maximale totaalgewicht staat aangegeven
op een sticker in de auto.
Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het
gewicht van de bestuurder, dat van de brandstof-
tank die voor 90% gevuld is en dat van de reste-
rende oliën/vloeistoffen.
Het gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij
gebruik van een aanhangwagen) zijn van invloed
op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij
het rijklaar gewicht.
Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht –
rijklaar gewicht.
N.B.
Het gedocumenteerde rijklare gewicht geldt
voor een auto in de basisuitvoering, dus een
auto zonder extra uitrusting of opties. Dat
houdt in dat voor elke optie die wordt toege-
voegd, de laadcapaciteit van de auto afneemt
met het gewicht van de optie.
Voorbeelden van opties die de laadcapaciteit
verminderen zijn de onderdelen voor de ver-
schillende uitvoeringen (zoals Kinetic/
Momentum/Summum) en andere opties
zoals: trekhaak, lastdrager, dakbox, audiosys-
teem, verstralers, gps-navigatie, verwarming
op brandstof, veiligheidsrek, matten, bagage-
rolhoes, elektrisch bedienbare stoelen et
cetera.
De auto wegen is een betrouwbare methode
om na te gaan wat het rijklare gewicht van uw
auto is.
WAARSCHUWING
Het rijgedrag van de auto verandert door hoe
zwaar de auto beladen is en hoe de lading is
geplaatst.
De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het openen
van het rechter achterportier zichtbaar.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhangwagen)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 668)
Trekgewichten en kogeldruk (p. 674)
SPECIFICATIES
674
Trekgewichten en kogeldruk
De trekgewichten en de kogeldruk voor ritten
met een aanhangwagen staan in de tabellen.
Max. gewicht geremde aanhangwagen
N.B.
Voor een aanhangwagen zwaarder dan 1800
kg wordt geadviseerd een trillingsdemper op
de trekhaak te gebruiken.
Motor
Motorcode
A
Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhangwagen (kg) Max. kogeldruk (kg)
T5 B4204T23 Automaat 2400 110
T5 B4204T26 Automaat 2400 110
T5 AWD B4204T23 Automaat 2400 110
T5 AWD B4204T20 Automaat 2400 110
T5 AWD B4204T26 Automaat 2400 110
T6 AWD B4204T27 Automaat 2400 110
T6 AWD B4204T29 Automaat 2400 110
D4 AWD D4204T14 Handgeschakeld 2400 110
D4 AWD D4204T14 Automaat 2400 110
D5 AWD D4204T23 Automaat 2400 110
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
BELANGRIJK
Bij ritten met een aanhanger achter de auto
is het toegestaan het totale gewicht van de
auto (inclusief het trekgewicht) tot 100 kg
(220 lbs) te overschrijden, op voorwaarde dat
er maximaal 100 km/h (62 mph) wordt gere-
den. Neem echter altijd de landelijke wetge-
ving in acht ten aanzien van bijvoorbeeld de
snelheid van de combinatie van auto plus
aanhanger.
SPECIFICATIES
* Optie/accessoire.
675
Max. gewicht ongeremde aanhangwagen
Max. gewicht ongeremde aanhangwagen (kg) Max. kogeldruk (kg)
750 50
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 668)
Gewichten (p. 673)
Rijden met aanhangwagen (p. 489)
Aanhangwagenstabilisering* (p. 491)
SPECIFICATIES
676
Motorspecificaties
De motorspecificaties (vermogen et cetera) voor
de verschillende motoralternatieven staan in de
onderstaande tabel.
N.B.
Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle
markten.
Motor
Motorcode
A
Vermogen
(kW bij omw/min)
Vermogen
(pk bij omw/min)
Max. nominaal vermo-
gen
(kW bij omw/min)
Max. nominaal vermo-
gen
(pk bij omw/min)
Koppel
(Nm bij omw/min)
Aantal cilin-
ders
T4 B4204T44 140/5000 190/5000 156/5000 211/5000 300/1400-4000 4
T5 / T5 AWD B4204T23 187/5500 254/5500 208/5500 282/5500 350/1500–4800 4
T5 / T5 AWD B4204T26 184/5500 250/5500 - - 350/1800-4800 4
T5 AWD B4204T20 183/5500 249/5500 - - 350/1500–4500 4
T6 AWD B4204T27 235/5700 320/5700 - - 400/2200–5400 4
T6 AWD B4204T29 228/5700 310/5700 - - 400/2200-5100 4
D4 AWD D4204T14 140/4250 190/4250 - - 400/1750–2500 4
D5 AWD D4204T23 173/4000 235/4000 - - 480/1750-2250 4
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 668)
Specificaties van de motorolie (p. 677)
Specificaties van de koelvloeistof (p. 680)
SPECIFICATIES
}}
677
Specificaties van de motorolie
De motoroliekwaliteit en de te hanteren hoeveel-
heden voor de verschillende motoralternatieven
staan in de tabel.
Volvo adviseert:
Motor
Motorcode
A
Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter
(liter)
T4 B4204T44 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 ca. 5,6
T5 / T5 AWD B4204T23 ca. 5,6
T5 / T5 AWD B4204T26 ca. 5,6
T5 AWD B4204T20 ca. 5,6
T6 AWD B4204T27 ca. 5,6
T6 AWD B4204T29 ca. 5,6
D4 AWD D4204T14 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 ca. 5,2
D5 AWD D4204T23 ca. 5,2
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
||
SPECIFICATIES
678
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 668)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 679)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 623)
Motorolie (p. 622)
SPECIFICATIES
679
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie
In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal toe-
nemen. Hier volgen enkele voorbeelden van
ongunstige rijomstandigheden.
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhangwagen achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C (–22 °F)
of hoger dan +40 °C (+104 °F).
Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten
bij lage temperaturen.
Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige
rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra
bescherming.
Volvo adviseert:
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speci-
aal aangepaste, synthetische motorolie. De
oliesoort werd met grote zorg geselecteerd
lettend op de levensduur van de motor, de
startgewilligheid, het brandstofverbruik en de
milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit
en dat zowel bij het bijvullen als bij het verver-
sen van olie. Een negatieve invloed op de
levensduur van de motor, de startgewilligheid,
het brandstofverbruik en de milieu-impact is
anders niet uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorgeschre-
ven kwaliteit en viscositeit gebruikt, kunnen
aan de motor gerelateerde onderdelen
beschadigd raken. Volvo Cars wijst garantie-
aanspraken voor dit type schade af.
Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-
werkplaats te laten verversen.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de motorolie (p. 677)
Motorolie (p. 622)
SPECIFICATIES
680
Specificaties van de koelvloeistof
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbe-
volen koelvloeistof aangelengd met 50 %
water
1
, zie verpakking. Neem bij twijfel contact
op met een Volvo-dealer.
Om gezondheidsrisico's te vermijden is het zaak
geen verschillende soorten glycol met elkaar te
mengen.
Gerelateerde informatie
Koelvloeistof bijvullen (p. 624)
Specificaties van de
versnellingsbakolie
In normale rijomstandigheden hoeft u de versnel-
lingsbakolie nooit te verversen. Het kan echter
wel noodzakelijk zijn onder ongunstige rijomstan-
digheden.
Handgeschakelde versnellingsbak
Voorgeschreven versnel-
lingsbakolie:
BOT 350M3
Automatische versnellingsbak
Voorgeschreven versnellingsbak-
olie:
AW1
Specificaties van de remvloeistof
Remvloeistof is de naam van het middel in een
hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om
druk over te brengen vanuit bijvoorbeeld een
rempedaal via een hoofdremcilinder naar een of
meerdere hulpcilinders die op hun beurt een
mechanische rem bedienen.
Voorgeschreven kwaliteit: Volvo Original
DOT 4 klasse 6 of een vergelijkbare kwaliteit.
N.B.
Geadviseerd wordt remvloeistof te laten ver-
versen of bijvullen door een erkende Volvo-
werkplaats.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 621)
1
De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1.
SPECIFICATIES
}}
681
Brandstoftank - inhoud
De vulhoeveelheid van de brandstoftank staat
aangegeven in de onderstaande tabel.
Motor Liter
(ca.)
Benzine:
T6 AWD (B4204T27)
T6 AWD (B4204T29)
71
overige 60
Dieselolie:
D4 AWD
(D4204T14)
60
D5 AWD
(D4204T23)
71
Gerelateerde informatie
Brandstof tanken (p. 472)
Bij te vullen hoeveelheid AdBlue
®2
De vulhoeveelheid van het AdBlue-reservoir is
zo'n 11,5 liter.
Gerelateerde informatie
AdBlue® controleren en bijvullen (p. 479)
Specificaties van de airconditioning
De klimaatregeling van de auto maakt, afhanke-
lijk van de markt, gebruik van het freonvrije kou-
demiddel R1234yf of R134a. Op een sticker
aan de binnenkant van de motorkap staat aange-
geven welk koudemiddel er in de klimaatregeling
van de auto zit.
In de onderstaande tabellen ziet u welke kwaliteit
vloeistoffen en smeermiddelen er in het aircosys-
teem zitten en in welke hoeveelheden.
A/C-sticker
Sticker voor R134a
2
Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.)
||
SPECIFICATIES
682
Sticker voor R1234yf
Toelichting symbolen R1234yf
Symbool Betekenis
Voorzichtigheid betrachten
Mobiele airco (MAC)
Type smeermiddel
Symbool Betekenis
Onderhoud aan de mobiele airco
(MAC) is voorbehouden aan een
bevoegd onderhoudsmonteur
Brandbaar koudemiddel
Koudemiddel
Auto's met koudemiddel R134a
Gewicht Voorgeschreven kwaliteit
700 g (1,54 lbs) R134a
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R134a onder druk. Service en repara-
tie aan het systeem mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door een erkende werkplaats.
Auto's met koudemiddel R1234yf
Gewicht Voorgeschreven kwaliteit
650 g R1234yf
WAARSCHUWING
In de airco-installatie zit koudemiddel
R1234yf onder druk. Conform de SAE-norm
J2845 (“Technician Training for Safe Service
and Containment of Refrigerants Used in
Mobile A/C System”) mogen service en repa-
ratie aan het koudemiddelsysteem alleen wor-
den uitgevoerd door een daartoe bekwaam en
bevoegd technicus om de veiligheid van het
systeem te garanderen.
Compressorolie
Volume Voorgeschreven kwali-
teit
125 ml (4,23 fl.
oz.)
PAG SP-A2
Verdamper
BELANGRIJK
Het is niet toegestaan de aircocondensor te
repareren of te vervangen door een gebruikte
condensor. De nieuwe condensor moet con-
form de SAE-norm J2842 zijn gekeurd en
gemerkt.
Gerelateerde informatie
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 620)
SPECIFICATIES
}}
683
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot
Het brandstofverbruik voor een auto wordt
gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot
in gram CO2 per km.
Uitleg
gram CO
2
/km
liter/100 km
stadsverkeer
snelwegrit
combinatierit
Bandenklassen op basis van de rol-
weerstand conform de EU-richtlijn
1222/2009
N/A Niet van toepassing
handgeschakelde versnellingsbak
automatische versnellingsbak
N.B.
Als de gegevens over brandstofverbruik en
emissie ontbreken, staan deze in het bijgele-
verde supplement.
T5 (B4204T26)
N/A 213 9,4 142 6,2 168 7,4
T5 AWD (B4204T26)
N/A 214 9,4 143 6,3 169 7,4
T6 AWD (B4204T29)
N/A 223 9,8 151 6,6 177 7,8
D4 AWD (D4204T14)
A N/A N/A N/A N/A 139 5,3
B N/A N/A N/A N/A 142 5,4
C N/A N/A N/A N/A 145 5,5
||
SPECIFICATIES
684
D4 AWD (D4204T14)
A N/A N/A N/A N/A 144 5,5
B N/A N/A N/A N/A 148 5,6
C N/A N/A N/A N/A 153 5,8
D5 AWD (D4204T23)
A N/A N/A N/A N/A 147 5,6
B N/A N/A N/A N/A 152 5,8
C N/A N/A N/A N/A 158 6,0
De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de
bovenstaande tabel zijn gebaseerd op specifieke
EU-rijcycli (zie onder), die gelden voor een auto
met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder
extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting kan
het autogewicht toenemen. Dit alsook de mate
van belading van de auto zorgt voor een verho-
ging van het brandstofverbruik en de uitstoot van
kooldioxide.
Er zijn meerdere factoren te bedenken voor een
verhoogd brandstofverbruik ten opzichte van de
tabelwaarden. Bijvoorbeeld:
Als de auto wordt uitgerust met extra acces-
soires die het gewicht van de auto verhogen.
Uw rijstijl.
De grotere rolweerstand als u kiest voor
andere wielen dan de standaardwielen op de
basisuitvoering van het model.
De grotere luchtweerstand bij hogere snel-
heden.
De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeers-
omstandigheden, de weersgesteldheid en de
staat van de auto.
Een combinatie van de hier genoemde voorbeel-
den kan een aanzienlijk hoger verbruik opleveren.
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik
mogelijk ten opzichte van de EU-rijcycli (zie
onder) die gehanteerd worden bij certificering
van de auto en waarop de verbruikscijfers in de
tabel gebaseerd zijn. Raadpleeg voor meer infor-
matie de richtlijnen waar eerder aan gerefereerd
werd.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, een aange-
koppelde aanhanger/caravan of ritten op
grote hoogte zijn, in combinatie met de
brandstofkwaliteit, factoren die het brandstof-
verbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen.
SPECIFICATIES
685
EU-rijcycli
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn geba-
seerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in labo-
ratoriummilieu ("EU-rijcycli"), alles conform EU
Regulation no 692/2008, 715/2007 (Euro 5 /
Euro 6), 2017/1151 alsmede 2017/1153. Aan-
gezien de rijcycli ook worden gebruikt in het
kader van de kwaliteitscontrole worden er hoge
eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van de
tests. Daarom worden de tests zorgvuldig gecon-
troleerd en alleen uitgevoerd voor de basisfunc-
ties van de auto (bijvoorbeeld met gedeacti-
veerde airconditioning, radio et cetera). Daardoor
zijn de resultaten van de officiële cijfers niet van-
zelfsprekend representatief voor wat klanten
ervaren bij gebruik van de auto in de praktijk.
Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcy-
cli "Stadsverkeer" en "Snelwegrit":
Stadsverkeer – De meting begint met een
koude start van de motor. Het betreft hier
een gesimuleerde rit.
Snelwegrit – De auto moet optrekken en
afremmen bij snelheden van 0–120 km/h
(0–75 mph). Het betreft hier een gesimu-
leerde rit.
De officiële waarde voor combinatierit, die in de
tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een
combinatie van de rijcycli "Stadsverkeer" en
"Snelwegrit".
Om de kooldioxide-emissie (CO
2
-uitstoot) tijdens
de twee rijcycli te berekenen worden de uitlaat-
gassen opgevangen. Deze worden vervolgens
geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde
waarde voor de CO
2
-uitstoot.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 668)
Gewichten (p. 673)
Zuinig rijden (p. 468)
SPECIFICATIES
686
Goedgekeurde wiel- en
bandenmaten
In bepaalde landen staan niet alle goedgekeurde
maten aangegeven op de typegoedkeuring of
andere autopapieren. In de onderstaande tabel
staan alle goedgekeurde velg- en bandcombina-
ties.
= Goedgekeurd
Motor handb./
autom.
235/65R17
A
7,5x17x50,5
235/60R18
7,5x18x50,5
235/55R19
7,5x19x50,5
255/45R20
8x20x52,5
255/40R21
B
8,5x21x49,5
265/35R22
B
9x22x43
T4 (B4204T44) autom.
T5 (B4204T23) autom.
T5 (B4204T26) autom.
T5 AWD (B4204T26) autom.
T5 AWD (B4204T20) autom.
T5 AWD (B4204T23) autom.
T6 AWD (B4204T27) autom. -
T6 AWD (B4204T29) autom. -
D4 AWD (D4204T14) handb.
D4 AWD (D4204T14) autom.
D5 AWD (D4204T23) autom. -
A
235/65 R17 is niet goedgekeurd voor auto's met 18 inch remschijven. Informeer bij de Volvo-dealer naar de uitrusting van uw auto.
B
Uitsluitend in combinatie met schermverbreders.
Gerelateerde informatie
Minimaal toelaatbare lastindex en snelheids-
klassen voor banden (p. 687)
Typeaanduidingen (p. 668)
Maataanduiding voor banden (p. 564)
Maataanduiding voor wielen (p. 565)
SPECIFICATIES
}}
687
Minimaal toelaatbare lastindex en
snelheidsklassen voor banden
In de onderstaande tabel staan de minimaal toe-
laatbare lastindex (LI) en snelheidsklasse (SS).
Motor handb./
autom.
Minimaal toelaatbare lastindex (LI)
A
Minimaal toelaatbare snelheidsklasse (SS)
B
T4 B4204T44 autom. 98 H
T5 B4204T23 autom. 98 V
T5 B4204T26 autom. 98 V
T5 AWD B4204T26 autom. 98 V
T5 AWD B4204T20 autom. 98 V
T5 AWD B4204T23 autom. 98 V
T6 AWD B4204T27 autom. 98 V
T6 AWD B4204T29 autom. 98 V
D4 AWD D4204T14 handb. 98 H
D4 AWD D4204T14 autom. 98 H
D5 AWD D4204T23 autom. 98 V
A
De lastindex van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde.
B
De snelheidsklasse van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde.
||
SPECIFICATIES
688
Gerelateerde informatie
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 686)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 689)
Typeaanduidingen (p. 668)
Maataanduiding voor banden (p. 564)
Maataanduiding voor wielen (p. 565)
SPECIFICATIES
689
Goedgekeurde
bandenspanningswaarden
De goedgekeurde bandenspanningen voor de
verschillende motoralternatieven staan in de
tabel.
N.B.
Alle motoren, banden of combinaties daarvan
zijn niet altijd beschikbaar op alle markten.
Motor Bandenmaat Snelheid Belading, 1–3 inzittenden Max. belading
ECO-bandenspanning
A
Voor
(kPa)
B
Achter
(kPa)
Voor
(kPa)
Achter
(kPa)
Voor/achter
(kPa)
Alle motoren
235/65 R17
235/60 R18
235/55 R19
255/45 R20
255/40 R21
265/35 R22
0–160 km/h (0–100 mph) 230 230 270 270 270
160+ km/h (100+ mph) 250 250 270 270 -
Compact reservewiel (Temporary Spare) max. 80 km/h (max. 50 mph) 420 420 420 420 -
A
Zuinig rijden.
B
In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 668)
Bandenspanning controleren (p. 566)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 686)
ALFABETISCH REGISTER
691
1, 2, 3 ...
4WD 451
A
Aandrijflijn
Versnellingsbak 444
Aanhanger 491
kabel 490
Lampen 492
pendelbeweging 491
rijden met een aanhanger 489
Aanrijding 44, 47, 51, 58
ABS
antiblokkeerremsysteem 436
AC (Airconditioning) 227
ACC - Adaptieve cruisecontrol 311, 314,
315, 316, 317, 319, 321, 322, 323, 324, 326
Accessoires en extra uitrusting 39
installatie 39
Accu
starten met hulpaccu 484
Achterbank
elektrische verwarming 214
hoofdsteun 193
Klimaat 210
ruggedeelten omklappen 190
Temperatuur 225
Ventilator 223
Achterkant hoger zetten 599
achterkant lager zetten 599
Achterklep
elektrisch bediend 273
openen/sluiten met schopbeweging 277
van binnenuit ontgrendelen 271
vergrendelen/ontgrendelen 245, 267
Achterruit
elektrische verwarming 221
Sproeier 179
Wisser 179
Achteruitkijkspiegel 167
dimfunctie 168
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Kompas 501, 502
Achteruitrijcamera 411, 412, 414, 416,
417, 418, 419
Achteruitrijsensoren 406, 407, 408, 409, 410
Actieve parkeerhulp 420, 421, 424, 425,
427, 428
bediening 421, 424
Beperkingen 425
functie 420, 421, 425, 427, 428
Symbolen en meldingen 428
Adaptieve bochtverlichting 156
Adaptieve cruisecontrol 311, 314, 315,
316, 317, 319, 321, 322, 323, 324, 326
functie 311
inhalen 321
Radarsensor 343
snelheid instellen 315, 316
Storingzoeken 323
van cruisecontrolfunctie wisselen 324
volgtijd instellen 317, 319
AdBlue 477
Bijvullen 479
functies 478
symbolen en meldingen 481
tankinhoud 681
Adviezen voor het vervoer van bagage 598
Afdalingsassistent 467
activeren met functieknop 468
Afdalingsregeling (Hill Descent Con-
trol) 466, 467, 468
Afdekking
bagageruimte 603
Afdichtmiddel 583
Afsluitbare wielbouten 575
Afspraak maken voor servicebeurt en repa-
ratie 614
Afstandsbediening HomeLink
®
programmeerbaar 498
ALFABETISCH REGISTER
ALFABETISCH REGISTER
692
Airbag 51
Activeren/deactiveren 54
bestuurderszijde 52
passagierszijde 53, 54
Airconditioning 227
Airconditioning, vloeistof
hoeveelheid en kwaliteit 681
alarm 280
beperkt alarmniveau 283
bewegings- en hellingsensoren 281
deactiveren 282
Alarmlichten 158
Alcoholslot 434, 435
All Wheel Drive (vierwielaandrijving) 451
Android Auto 529, 530, 532
Antenne
positie 268
Antislipregeling 290
Antispin 290
Apple CarPlay 526, 527, 529
Applicatiemanager 613
Approach-verlichting 159
Apps 508
Audio en media 506
Audio-instellingen 506, 539
Displaymelding 539
media spelen 518, 519
Telefoon 540
Autoberging 497
Autofuncties
op middendisplay 117
Autogordel, zie Veiligheidsgordel 47
Auto hold 442
Automatische hervergrendeling 243, 266
Automatische rem 442
activeren en deactiveren 442
na een aanrijding 443
Automatische schakelblokkering deactive-
ren 449
Automatische snelheidsbegrenzer 298,
300, 301
Automatische stop van motor
autostop 457
Automatische vergrendeling 273
Automatische versnellingsbak 445
aanhanger 489
kickdown 450
olie 680
Automatische wasstraat 655
Automatisch geregeld klimaat 217
Automatisch groot licht 153
Auto met internetaansluiting
afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 614
Auto met internetverbinding 541
geen of een slechte verbinding 547
Automodem
auto aansluiten op internet 544
Instellingen 545
Auto opnemen 617
Autostatus 614
Bandenspanning 572
Autovakantie 469
Autoverzorging 653, 654, 655, 656, 657,
658
Leren bekleding 651
AWD, vierwielaandrijving 451
B
Bagageafdekking 602, 603
Bagagerek 605
Bagageruimte 598
bagagenet 606
bevestigingspunten 601
elektrische aansluiting 592, 594
Verlichting 161
ALFABETISCH REGISTER
693
Banden 562
band afdichten 583
bandenspanningscontrole 569
bandenspanningstabel 689
demonteren 576
draairichting 565
maten 686
monteren 578
opbergen 562
profieldiepte 581
rotatie 563
slijtage-indicator 566
spanning 689
specificaties 686, 687, 689
Winterbanden 581
Bandenmaat 564, 574
Banden oppompen 587
Bandenspanning
aanbevolen 568
Controleren 566
Instellen 567
Bandenspanningscontrole 569
Kalibreren 570
maatregel 573
Status 572
Bandenspanningstabel 568, 689
Batt. sleutel bijna leeg 247
Batterij
Hulp- 634
onderhoud 631
Start- 631
Symbolen op de accu 635
Waarschuwingssymbolen 635
Bedrijfsrem 436
Beglazing 164
Behoud van klimaatcomfort 232
start/uitschakelen 233
Bekleding 648, 650, 651, 652
benzine 473
Benzineroetfilter 474
Beperkingen van de parkeerhulpcamera 417
Beperkingen van Driver Alert Control 389
Bergen 497
Bestuurdersdisplay
applicatiemenu 98, 99
Meldingen 100
Bestuurdersprestatie 86, 87
Bestuurdersprofiel 133
bewerken 135
kiezen 134
Bewegingssensor 281
BLIS 372, 373, 374
Bluetooth
aansluiten 523
auto aansluiten op internet 543
Instellingen 541
Telefoon 532
Bochtverlichting 157
Boordcomputer 83, 85
Botsing, zie Aanrijding 44
Brandstof 473, 475
aanduiding 473, 475
brandstofverbruik 683
Brandstofdampen 473
Brandstofgebrek
dieselolie 476
Brandstofmeter 83
Brandstoftank
inhoud 681
Brandstof tanken 472
Buitenmaten 671
Buitenspiegels 167, 169
dimfunctie 168
elektrische verwarming 221
elektrisch inklapbaar 169
resetten 169
Buitentemperatuurmeter 88
bypass-functie alcoholslot 434
ALFABETISCH REGISTER
694
C
Camera-eenheid 353
Camerasensor 367
Cd-speler 521
Centrale vergrendeling 269
City Safety bij een uitwijkmanoeuvre 365, 366
City Safety bij kruisend verkeer 364
City Safety bij uitblijven van een actieve uit-
wijkmanoeuvre 366
City Safety 357, 358, 360, 361, 367, 370
Claxon 194
Clean Zone 201
Clean Zone Interior Package 202
CO2-uitstoot 683
Collision Warning 357, 371
Radarsensor 343
voetgangersdetectie 361
Compact reservewiel 579, 580
compact reservewiel 579
Condens
Condens in koplamp 653, 655
Condens in koplamp 654, 655, 656, 657
Connected Car
autogegevens sturen 616
systeemupdates 613
Contactslotstand 432, 433
Controlesymbolen 89
Corner Traction Control 290
Cross Traffic Alert – CTA 377, 378, 379, 380
Cruisecontrol 302, 303
snelheid instellen 303, 304
tijdelijk deactiveren 305, 306
uitschakelen 307
CTA – Cross Traffic Alert 377, 378, 379, 380
CZIP (Clean Zone Interior Package) 202
D
Dagrijlicht 151
Dagteller op nul stellen 86
Dagtellers 83
Dakbelasting, max. gewicht 673
Dashboardkastje 596
Data
opnemen 37
overdracht tussen auto en werkplaats 612
Diagnoseaansluiting 40
Diesel
brandstofgebrek 476
Dieselolie 475
Digitale radio (DAB) 516
Dimlicht 152
Displaymeldingen 100, 137
hanteren 101, 138
opgeslagen 102, 138
Distance Alert 307, 308, 309
Beperkingen 310
DivX
®
522
Doorluchtfunctie 241, 269
Doorsteekluik 601
Doorwaaddiepte 471
Draairichting 565
Drive-E
Milieubeleid 30
Driver Alert Control 387
bediening 388, 389
E
ECO-bandenspanning 568, 689
ECO-klimaat 454
ECO-stand 454
activeren met functieknop 457
Eenheden 128
Eerste hulp 608
ALFABETISCH REGISTER
695
EHBO-kit 608
Eigenaarswissel 130
Elektrisch bedienbare ruiten 165, 166
inklembeveiliging 164
Elektrisch bediend panoramadak 170
Elektrische aansluiting 592
gebruiken 594
Elektrische achterklepbediening 273
Elektrische parkeerrem 438
Elektrische stoelbediening 183
Elektrische verwarming
Ruiten 220, 221
Stoelen en achterbank 213, 214
stuurwiel 216
Elektrisch inklapbare buitenspiegels 169
Elektrisch systeem 631
Elektronische startblokkering 255
Ethanolgehalte
max. 10 volumeprocent 473
etiketten
locatie van 668
Extra verwarming (Hulpverwarming) 237
F
Fietsdrager
op trekhaak gemonteerd 493
Fietserdetectie 361
Flitskast 386
Follow Me Home-verlichting 159
Four-C 462
Foutmeldingen
Adaptieve cruisecontrol 326
zie Meldingen en symbolen 326, 342
Foutmeldingen BLIS 376
FSC, milieulabel 25
G
Gebruikershandleiding 22
in mobiel 21
milieulabel 25
op middendisplay 17, 19
Gebruikersinformatie 16
Gegevensuitwisseling 548
Geheugenfunctie regensensor 177
Gelaagd glas 164
Gereedschap 574
Gevarendriehoek 609
Gewichten
rijklaar gewicht 673
Gladde wegen 470
Gladheid 470
Glazen
gelaagd/versterkt 164
gloeilampen, specificaties 630
Gordelspanners 49
Resetten 50
Gordelwaarschuwing 50
Gracenote
®
521
Groot licht 153
H
handgeschakelde versnellingsbak 445
olie 680
Handmatig wassen 654
Harde schijf
ruimte 550
HDC 467
Head-up-display 139
activeren en deactiveren 141
instellingen 141
Reinigen 649
vervangen van voorruit 621
ALFABETISCH REGISTER
696
Hefgereedschap 575
Hellingrem
Hill Start Assist (HSA) 443
Hellingsensor 281
Hill Start Assist 443
Hogedrukspuit 656
Hoge motortemperatuur 483
HomeLink® 498
gebruiken 500
programmeren 498
Hoofdsteun 193
Hoogte lichtbundel koplampen aanpas-
sen 150
Hoogteregeling 462, 465
Houder voor boodschappentassen 600
Hulpaccu 634
Hulp bij een dreigende botsing 397, 398,
399, 400, 401, 402, 403, 405
Hulplijnen voor parkeerhulpcamera 414
Hulpverwarming 237
I
IAQS (Interior Air Quality System) 202
IC (Inflatable Curtain) 57
ID, Volvo 28
Identificatienummer 41
Immobilizer, startblokkering
Elektronische startblokkering 255
In de was zetten 653
Inflatable Curtain 57
Informatiedisplay 78, 82
Infotainment (Audio en media) 506
Inhaalassistent 321, 338, 339
Inklembeveiliging 164
resetten 165
Inparkeerhulp - PAP 420, 421, 424, 425,
427, 428
Instellingen 131
Categorieën 132
contextueel 129
instellingsmenu 131
Resetten 131
Instellingen herstellen 131
Bestuurdersprofiel 135
eigenaarswissel 130
Instrumenten, schakelaars en bedie-
ning 74, 75
Instrumentenoverzicht
auto met stuur links 74
auto met stuur rechts 75
Instrumentenpaneel 78
instellingen 82
IntelliSafe
rijhulp 33
Interieur 590
dashboardkastje 596
elektrische aansluiting 592
tunnelconsole 591
Zonneklep 597
Interieurluchtfilter 203
Interieurverlichting 160, 162
automatische functie 160
Interieurverwarming (Standverwarming) 236
Interior Air Quality System 202
Internet, zie Auto met internetverbinding 541
Internetverbinding voor de auto maken
geen of een slechte verbinding 547
via automodem 544
via mobiele eenheid (Bluetooth) 543
via mobiele eenheid (WiFi) 543
Intervalfunctie wisser 175
iPod®, aansluiting 524
iTPMS - Indirect Tyre Pressure Monitoring
System 569
ALFABETISCH REGISTER
697
K
Kachel 235
hulpverwarming 237
Standverwarming 236
Katalysator
Bergen 495
Keuzehendelblokkering 448
deactiveren 449
Key tag 241
Kilometerstand 83
Kinderslot 271
Kinderveiligheid 60
Kinderveiligheidszitje 60, 61, 63, 65
Bovenste bevestigingspunten 61
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten 63
onderste bevestigingspunten 62
plaatsen/monteren 63, 65
plaatsingstabel 67
tabel voor i-Size 69
tabel voor ISOFIX 70
Kleurcode, lak 661
Kleurcodes 661
Klimaat 198
automatische regeling 217
gevoelstemperatuur 199
parkeerplaats 227
sensoren 199
spraakherkenning 200
temperatuurregeling 224, 225, 226
ventilatieregeling 222, 223
zones 198
Klimaatregeling 198, 210
Achterbank 210
middendisplay 210
reparatie 620
Klimaatsysteem
Koudemiddel 681
Klok, instellen 88
Koelsysteem
oververhitting 483
Koelvloeistof 680
Koelvloeistof, bijvullen 624
Kompas 501, 502
kalibreren 502
Koudemiddel 620
klimaatsysteem 681
Krik 575
L
Laag oliepeil 623
Lading vervoeren
algemene informatie 598
lange lading 599
verankeringsogen 601
Lage accuspanning
Startaccu 484
Lak
kleurcode 661
lakschade en herstel ervan 659, 660, 661
Lampen
aanhanger 492
positie 627
specificaties 630
vervangen 626
Lane Keeping Aid (LKA) - Rijbaanassis-
tent 389, 391, 392, 394, 396
Lastdragers 600
Lasthaken 600
Lastindex 564
Lekke band 583
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften 651
Licentieovereenkomst 92, 551
Lichtbundel koplampen
hoogteregeling 150
ALFABETISCH REGISTER
698
Limp Home 444
Loopvlak 566
Luchtkwaliteit 201, 202
allergie en astma 202
interieurluchtfilter 203
Luchtrecirculatie 217
Luchtverdeling 204
blaasmonden 204, 205
ontdooien 218
recirculatie 217
tabel met alternatieven 207
wijzigen 204
Luchtzak, zie Airbag 51
M
Maten 671
Trekhaak 486
Max. dakbelasting 673
Mediaspeler 517, 518, 519
compatibele bestandsformaten 549, 550
spraakherkenning 145
Meldingen BLIS 376
Meldingen en symbolen
Adaptieve cruisecontrol 326
Collision Warning with Auto Brake 370
Meters
brandstofmeter 83
Middenconsole 591
Middendisplay
bediening 107, 110, 114, 119
functiescherm 117
instellingen 128, 129, 130
klimaatregeling 210
Meldingen 137, 138
opmaak wijzigen 127
overzicht 104
Reinigen 648
schermen 110
symbolen op statusbalk 119
Toetsenbord 121
uitzetten en volume wijzigen 127
Milieu 30
Mistverlichting
achter 157
Voor 156
Mobiele telefoon, zie Telefoon 533
Motor
oververhitting 483
Start/Stop 457
starten 430
uitschakelen 431
Motor afzetten 431
Motorkap, openen 619
Motorolie 622, 679
Bijvullen 623
filter 622
kwaliteit en hoeveelheid 677
ongunstige rijomstandigheden 679
Motoroliepeil controleren 623
Motorrem, automatisch 467
Motorremregeling 290
Motorruimte
koelvloeistof 624
Motorolie 622
overzicht 621
Motorspecificaties 676
Motor starten 430
na een aanrijding 59
Motortemperatuur
hoog 483
Motor uitzetten 431
N
Net
bagageruimte 606
Niveauregeling 462
instellingen 465
Noodremlichten 158
ALFABETISCH REGISTER
699
Noodreparatieset voor banden 584
afdichtmiddel 583
Banden oppompen 587
overzicht 583
positie 583
procedure, eindcontrole 584
Nooduitrusting
EHBO-kit 608
gevarendriehoek 609
O
octaangetal 473
Olie, zie ook Motorolie 677, 679
Onbekende autocomponent 285
Ondergelopen weg 471
Onderhoud
roestwering 659
Ontdooien 218
Ontgrendelen
instellingen 244
met sleutelblad 253
Op afstand bediende startblokkering 255
Opbergmogelijkheden 590
dashboardkastje 596
tunnelconsole 591
Zonneklep 597
Opblaasgordijn 57
Optie/accessoire 22
Oververhitting 483, 489
P
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch) 54
Panoramadak
beveiliging tegen overbelasting 164
openen en sluiten 172
Ventilatiestand 173
zonnescherm 170, 174
PAP - Actieve parkeerhulp 420, 421, 424,
425, 427, 428
Park Assist 406, 407, 408, 409, 410
functie 406, 407, 408
Parkeerhulpcamera 411, 412, 414, 416,
417, 418, 419
Instellingen 416
Parkeerklimaat 227
Symbolen en meldingen 234
Parkeerrem 438, 439
activeren en deactiveren 439
automatische activering 440
lage accuspanning 441
Parkeren
op heuvel 441
Partikelfilter 477
Passenger Airbag Cut Off Switch 54
Peilstok, elektronisch 623
Persoonlijke rijmodus 452
Persoonsgegevens (Privacybeleid) 38
Pilot Assist 328, 332, 333, 334, 335,
336, 338, 339, 340, 342
inhalen 338, 339
pincode 545
Poetsen 653
Positie buitenspiegels herstellen 169
Preconditioning 228
start/uitschakelen 228
timer 229
Privacybeleid 38
Private locking 279
Activeren/deactiveren 279
Profieldiepte 566, 581
R
Radareenheid 343
Radarsensor 314, 343
Beperkingen 345
Radio 510
DAB 516
ALFABETISCH REGISTER
700
Instellingen 514
radiozender zoeken 512
spraakherkenning 145
starten 511
van radioband en radiozender wisse-
len 512
Radiofavorieten 513
Red Key 250
instellingen 251
Regeneratie 474, 477
Regensensor 176, 177
Reinigen 650, 652
Automatische wasstraat 655
bekleding 648, 650, 651, 652
middendisplay 648
Stoffen bekleding 648, 650, 651
Veiligheidsgordels 650
Velgen 658
wasstraat 653, 654, 655, 656, 657, 658
Remfuncties 435
Remhulp
na een aanrijding 443
Remlichten 158
Remmen 436
antiblokkeerremsysteem, ABS 436
automatisch bij stilstand 442
noodremlichten 158
onderhoud 438
op gezouten wegen 438
op natte wegen 437
parkeerrem 438
remkrachtverhoging, BAS 437
Remlichten 158
remsysteem 435
Remsysteem
vloeistof 680
Remvloeistof
kwaliteit 680
Resetten dagteller 86
Richtingaanwijzer 155
Richtingaanwijzers 155
Rijadviezen 469
Rijbaanassistent
bediening 392
Rijbaanassistent - Lane Keeping Aid
(LKA) 389, 391, 392, 394, 396
Rijden
koelsysteem 483
met een aanhanger 489
Rijden met een aanhanger
kogeldruk 674
trekgewicht 674
Rijden tijdens de winter 470
Rijeigenschappen aanpassen 288, 452
Rijhulpsystemen 288
Rijklaar gewicht 673
Rijmodus
wijzigen 454
Rijstand 452
Ritstatistiek 86
Ritten op lage snelheden 465
activeren met functieknop 466
Roestwering 659
Roetfilter dieselmotor 477
Roll Stability Control 289
RSC-systeem (Roll Stability Control) 289
Rugleuning
achterbank, omklappen 190
stoel voorin, verstellen 182, 183, 186,
187, 188, 189
Ruitenwisser voor 175
Regensensor 176, 177
Run-off Road Protection 398, 399
S
Safelock-functie 284
deactiveren 284
Safety mode 58
start/verplaatsen 59
Schakelindicatie (GSI) 450
ALFABETISCH REGISTER
701
Schakelindicator 450
Schakelstanden
Automatische versnellingsbak 445
Schuifdak
Beveiliging tegen overbelasting 164
sensoren
Klimaat 199
Luchtkwaliteit 203
Sensus
aansluiting en entertainment 34
Sensus Navigation 384
Serviceprogramma 612
Servicestand 663
Sfeerverlichting 161, 162
Side Impact Protection System 57
SIM-kaart 545
SIPS-airbag 57
SIPS-airbag (Side Impact Protection Sys-
tem) 57
Sleepoog 495
Slepen 494
Sleutel 241
Sleutelvrij
aanrakingsgevoelige vlakken 265
instellingen 267
vergrendelen/ontgrendelen 266
Slijtage-indicator 566
Snelheidsbegrenzer 294, 297, 298, 301
beknopte bedieningsinstructies 295
tijdelijk deactiveren 296
uitschakelen 297
Snelheidsklassen, banden 564
Software-updates 37
Spiegels
binnen 167
buiten- 167, 169
dimfunctie 168
Spin control 290
Spraakherkenning
Instellingen 145
Klimaat 200
radio en media 145
Telefoon 144
Sproeien voorruit 178
Sproeier
Achterruit 179
Koplampen 178
sproeiervloeistof, bijvullen 664
Voorruit 178
Sproeiervloeistof 664
Sproeikoppen, verwarmd 176
Sproeikopverwarming 176
Stabilisator
aanhangwagen 491
Stabiliteits- en tractieregeling 290, 293
Stabiliteits- en tractieregelsysteem
bediening 291, 292
stabiliteitsregeling 290
Stadslicht 151
Standverwarming 236
Start/Stop 457
Beperkingen 459
deactiveren 459
Rijden 457
Startaccu 484, 631
overbelasting 484
Startblokkering 255
Starten met hulpaccu 484
Steenslagplekken en krassen 659, 660, 661
Stembediening 142
Stickers
locatie van 668
Stoel, zie Stoelen en achterbank 182
Stoelen en achterbank
elektrisch bediende voorstoel 183
elektrische verwarming 213, 214
geheugenfunctie voorstoel 184, 185
handmatig bediende voorstoel 182
ALFABETISCH REGISTER
702
Ventilatie 215
WHIPS-systeem 45
Stoel voorin
elektrische verwarming 213
Klimaat 210
Temperatuur 224
Ventilatie 215
Ventilator 222
Stoffen die allergieën en/of astma kunnen
verwekken 202
Stop/start-functie 457
Storingsdiagnose van camerasensor 354
Storingzoeken
Adaptieve cruisecontrol 323
Stroombesparingsfunctie 484
Stuurhulp bij botsgevaar 397, 398, 399,
400, 401, 402, 403, 405
Stuurhulp bij gevaar voor staartbotsin-
gen 402, 403
Stuurhulp bij gevaar voor tegenliggerbot-
sing 400, 401
Stuurkracht, snelheidsafhankelijk 288
Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht 288
Stuurpaddle 194
Stuurpaddles 447
Stuurslotfout 195
Stuurwiel 194, 195
elektrische verwarming 216
paddle 194
Stuur afstellen 195
Toetsenset 194
Stuurwiel afstellen 195
Symbolen
Controlesymbolen 89
Symbolen en meldingen
Adaptieve cruisecontrol 326
Collision Warning with Auto Brake 370
de statusbalk van het middendisplay 119
parkeerklimaat 234
Symbolen en meldingen voor hulp bij een
dreigende botsing 405
Systeemupdates 613
T
Taal 128
Tanken 479
AdBlue 479
Bijvullen 472
tankklep 471
Telefoon 532
aansluiten 533
automatisch verbinden 535
Displaymelding 538
Gesprek 537, 540
handmatig verbinden 535
loskoppelen 536
spraakherkenning 144
verwijderen 537
wisselen 536
Telefoon verbinden 533
Temperatuur
gevoels- 199
Regeling 224, 225, 226
Toeteren 194
Toetsenbord 121, 125
taal wijzigen 125
Toetsensets op stuurwiel 194
Totaalgewicht 673
Traction Control 290
Trailer Stability Assist 290, 491
Transmissie 444
Transpondersleutel 241
aansluiten op bestuurdersprofiel 136
Actieradius 246
afneembaar sleutelblad 252
batterij vervangen 247
zoekgeraakt 250
Transpondersleutelsysteem, typegoedkeu-
ring 256
ALFABETISCH REGISTER
703
Trekgewicht en kogeldruk 674
Trekhaak 486
in- en uitklapbaar 487
specificaties 486
Trillingsdemper 486
TSA, Trailer Stability Assist 491
TSA - Trailer Stability Assist 290
Tunneldetectie 152
Tv 525
instellingen 526
kijken 525
Typeaanduidingen 668
Typegoedkeuring
radarsysteem 349
transpondersleutelsysteem 256
U
Uitlaatsysteem 477
Uitstoot van kooldioxide 683
USB
contact voor aansluiting van media 524
V
Veertransport 462
Veiligheid 44
zwangerschap 45
Veiligheidsgordel 47
gordelspanner 49
gordelwaarschuwing 50
omdoen/afdoen 47
zwangerschap 45
Veiligheidsnet 606
Veiligheidsrek 605
Velg, maten 565
Velgen
Reinigen 658
Velgen reinigen 658
Ventilatie 204, 205
Stoelen en achterbank 215
Ventilator
blaasmonden 205
Luchtverdeling 204
Regeling 222, 223
Verankeringsogen
bagageruimte 601
Vergrendelen/ontgrendelen
achterklep 245, 267
Vergrendeling
ontgrendelen 243
vergrendelen 243
Vergrendelingsindicatie 240
instellen 241
Verkeersbordinformatie 381, 382, 384
bediening 382, 384, 385, 386
Beperkingen 386
Verkeersinformatie 514
Verlichting
adaptieve bochtverlichting 156
alarmlichten 158
Approach-verlichting 159
automatische verlichting, interieur 160
automatisch groot licht 153
Bedieningselementen 148, 160, 162
bochtverlichting 157
dagrijlicht 151
Dimlicht 152
Follow Me Home-verlichting 159
gloeilampen, specificaties 630
Groot licht 153
in interieur 160, 162
instellingen 149
Koplamphoogteregeling 150
lampposities 627
mistachterlicht 157
mistlamp 156
noodremlichten 158
ALFABETISCH REGISTER
704
remlichten 158
Richtingaanwijzer 155
Stadslicht 151
Verlichting display 162
Verlichting instrumentenpaneel 162
verlichting van bedieningselementen 162
Verlichting, gloeilampen vervangen 626
dagrijlicht/stadslichten vóór 629
Dimlicht 628
Groot licht 629
richtingaanwijzers voorzijde 630
Verlichting display 162
Verlichting instrumentenpaneel 162
Verlichtingsbediening 148, 162
Verlichting van bedieningselementen 162
Vermogen 676
Versnellingsbak 444
automaat 445
handgeschakeld 445
Versnellingsbakolie
kwaliteit 680
Video 522, 524
instellingen 523
Vierwielaandrijving, AWD 451
Vlekken 648, 650, 651, 652
Vloeistoffen, hoeveelheden 664, 681
Vloeistoffen en oliën 680, 681
VOL-aanduiding 562
Volgtijd instellen 309
Volvo ID 28
aanmaken en registreren 28
Voorruit
elektrische verwarming 220
geprojecteerd beeld 139, 141
Voorstoel - elektrisch bediend 183
geheugenfunctie 184, 185
Lendensteun 189
massagefunctie 186, 187
multifunctionele bediening 186, 187,
188, 189
passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel 189
stoel verstellen 183
Zijsteun 188
Voorstoel - handbediend 182
Voorwaarden
diensten 38
gebruikers 548
W
Waarschuwingsgeluid
Parkeerrem 441
Waarschuwingslampje
adaptieve cruisecontrol 314
stabiliteits- en tractieregeling 290
Waarschuwingslampjes
airbags (SRS) 91
dynamo laadt niet bij 91
gordelwaarschuwing 91
Lage oliedruk 91
parkeerrem ingeschakeld 91
startaccu wordt niet opgeladen 91
storing in remsysteem 91
Waarschuwing 91
Waarschuwingssymbolen 91
veiligheid 44
Wasstraat 653, 654, 655, 656, 657, 658
Whiplash Protection System 45
WHIPS (Whiplash Protection System) 45
WHIPS-systeem 45
Wielbouten 575
afsluitbare 575
Wielen
demonteren 576
monteren 578
Sneeuwkettingen 582
ALFABETISCH REGISTER
705
Wielen en banden
Goedgekeurde maten 686
lastindex en snelheidsklasse 564, 687
Wiel vervangen 574
Wifi
auto aansluiten op internet 543
internetaansluiting delen, hotspot 546
netwerk verwijderen 547
techniek en veiligheid 548
Winterbanden 581
Wisserblad
Servicestand 663
vervangen 661, 662
Wisserbladen reinigen 657
Z
Zekeringen
algemene informatie 636
in bagageruimte 644
in motorruimte 638
onder het dashboardkastje 641
vervangen 637
Zekeringenkastje 636
Zonneklep 597
spiegelverlichting 161
Zonnescherm
inklembeveiliging 164
panoramadak 170, 174
Zuinigheid 468
Zuinig rijden 454, 468
ALFABETISCH REGISTER
706
TP 24639 (Dutch), AT 1746, MY18, Copyright © 2000-2017 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518
  • Page 519 519
  • Page 520 520
  • Page 521 521
  • Page 522 522
  • Page 523 523
  • Page 524 524
  • Page 525 525
  • Page 526 526
  • Page 527 527
  • Page 528 528
  • Page 529 529
  • Page 530 530
  • Page 531 531
  • Page 532 532
  • Page 533 533
  • Page 534 534
  • Page 535 535
  • Page 536 536
  • Page 537 537
  • Page 538 538
  • Page 539 539
  • Page 540 540
  • Page 541 541
  • Page 542 542
  • Page 543 543
  • Page 544 544
  • Page 545 545
  • Page 546 546
  • Page 547 547
  • Page 548 548
  • Page 549 549
  • Page 550 550
  • Page 551 551
  • Page 552 552
  • Page 553 553
  • Page 554 554
  • Page 555 555
  • Page 556 556
  • Page 557 557
  • Page 558 558
  • Page 559 559
  • Page 560 560
  • Page 561 561
  • Page 562 562
  • Page 563 563
  • Page 564 564
  • Page 565 565
  • Page 566 566
  • Page 567 567
  • Page 568 568
  • Page 569 569
  • Page 570 570
  • Page 571 571
  • Page 572 572
  • Page 573 573
  • Page 574 574
  • Page 575 575
  • Page 576 576
  • Page 577 577
  • Page 578 578
  • Page 579 579
  • Page 580 580
  • Page 581 581
  • Page 582 582
  • Page 583 583
  • Page 584 584
  • Page 585 585
  • Page 586 586
  • Page 587 587
  • Page 588 588
  • Page 589 589
  • Page 590 590
  • Page 591 591
  • Page 592 592
  • Page 593 593
  • Page 594 594
  • Page 595 595
  • Page 596 596
  • Page 597 597
  • Page 598 598
  • Page 599 599
  • Page 600 600
  • Page 601 601
  • Page 602 602
  • Page 603 603
  • Page 604 604
  • Page 605 605
  • Page 606 606
  • Page 607 607
  • Page 608 608
  • Page 609 609
  • Page 610 610
  • Page 611 611
  • Page 612 612
  • Page 613 613
  • Page 614 614
  • Page 615 615
  • Page 616 616
  • Page 617 617
  • Page 618 618
  • Page 619 619
  • Page 620 620
  • Page 621 621
  • Page 622 622
  • Page 623 623
  • Page 624 624
  • Page 625 625
  • Page 626 626
  • Page 627 627
  • Page 628 628
  • Page 629 629
  • Page 630 630
  • Page 631 631
  • Page 632 632
  • Page 633 633
  • Page 634 634
  • Page 635 635
  • Page 636 636
  • Page 637 637
  • Page 638 638
  • Page 639 639
  • Page 640 640
  • Page 641 641
  • Page 642 642
  • Page 643 643
  • Page 644 644
  • Page 645 645
  • Page 646 646
  • Page 647 647
  • Page 648 648
  • Page 649 649
  • Page 650 650
  • Page 651 651
  • Page 652 652
  • Page 653 653
  • Page 654 654
  • Page 655 655
  • Page 656 656
  • Page 657 657
  • Page 658 658
  • Page 659 659
  • Page 660 660
  • Page 661 661
  • Page 662 662
  • Page 663 663
  • Page 664 664
  • Page 665 665
  • Page 666 666
  • Page 667 667
  • Page 668 668
  • Page 669 669
  • Page 670 670
  • Page 671 671
  • Page 672 672
  • Page 673 673
  • Page 674 674
  • Page 675 675
  • Page 676 676
  • Page 677 677
  • Page 678 678
  • Page 679 679
  • Page 680 680
  • Page 681 681
  • Page 682 682
  • Page 683 683
  • Page 684 684
  • Page 685 685
  • Page 686 686
  • Page 687 687
  • Page 688 688
  • Page 689 689
  • Page 690 690
  • Page 691 691
  • Page 692 692
  • Page 693 693
  • Page 694 694
  • Page 695 695
  • Page 696 696
  • Page 697 697
  • Page 698 698
  • Page 699 699
  • Page 700 700
  • Page 701 701
  • Page 702 702
  • Page 703 703
  • Page 704 704
  • Page 705 705
  • Page 706 706
  • Page 707 707
  • Page 708 708
  • Page 709 709
  • Page 710 710

Volvo XC60 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor