Volvo 2021 Late Snelstartgids

Type
Snelstartgids

Deze handleiding is ook geschikt voor

XC90
R E C H A R G E
QUICK GUIDE
VÄLKOMMEN!
Deze Quick Guide beschrijft een aantal functies van uw nieuwe Volvo. Aanvullende gebruikersinformatie is in de auto, de app en op
internet te vinden.
MIDDENDISPLAY VAN DE AUTO
De gebruikershandleiding is te raadplegen via het middendisplay van
de auto en te openen via het hoofdscherm.
MOBIELE APP
De gebruikershandleiding is verkrijgbaar als app (Volvo Manual) voor
smartphones en tablets. De app bevat tevens instructievideo's over
bepaalde functies.
SUPPORTSITE VAN VOLVO
Op de supportsite van Volvo Cars (support.volvocars.com) kunt u niet
alleen handleidingen en instructievideo's vinden maar ook aanvul-
lende informatie en ondersteuning krijgen met betrekking tot uw
Volvo en het bezit ervan.
INFORMATIE IN DRUKVORM
In het dashboardkastje ligt een supplement bij de gebruikershandlei-
ding met informatie over zekeringen en specificaties plus een over-
zicht van belangrijke en praktische informatie. U kunt een gebruikers-
handleiding met bijbehorend supplement in drukvorm bestellen.
INHOUD
01. LEER UW VOLVO KENNEN
In dit hoofdstuk vindt u informatie over enkele van de systemen en diensten van Volvo alsook een overzicht
van het interieur en exterieur en van het middendisplay.
02. OPLADEN
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de laadstatus van de auto, het gebruik van de laadeenheid en de
verschillende symbolen op het bestuurdersdisplay.
03. INTERIEUR EN AANSLUITINGEN
Hier vindt u informatie over de verschillende functies in de passagiersruimte bijv. functies voor stoelverstel-
ling en internetverbinding.
04. SCHERMEN VAN HET MIDDENDISPLAY
Hier vindt u informatie over de verschillende schermweergaven van het middendisplay van waaruit tal van
autofuncties te regelen zijn.
05. SLIM RIJDEN
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van verschillende rijhulpsystemen en tips om zuiniger te rijden.
06. STEMBEDIENING
Hier vindt u verschillende commando's/zinnetjes die u kunt gebruiken voor de stembediening van de auto.
07. SPECIALE TEKSTEN
Teksten onder de kopjes Waarschuwing, Belangrijk en NB die u moet lezen.
Alle op het moment van publicatie bekende soorten opties/accessoires zijn gemarkeerd met een asterisk: *.
01
BEKNOPTE BEDIENINGSINSTRUCTIES
Om uw Volvo zo goed mogelijk te leren gebruiken is het raadzaam
om de volgende functies, begrippen en tips door te nemen.
Volvo ID
Volvo ID is een persoonlijk identificatiemiddel dat met één gebrui-
kersnaam en wachtwoord toegang biedt tot diverse diensten.
Enkele voorbeelden zijn Volvo On Call*, kaartdiensten*, een per-
soonlijke inlogpagina op volvocars.com en een functie om werk-
plaatsafspraken aan te vragen. U kunt een Volvo ID registreren via
volvocars.com, de Volvo On Call-app of rechtstreeks vanuit de
auto.
Sensus
Sensus is de intelligente auto-interface en omvat alle autofuncties
die verband houden met entertainment, connectiviteit, navigatie*
en informatie. Sensus maakt communicatie mogelijk tussen u, uw
auto en de omgeving.
Volvo On Call*
Volvo On Call biedt een directe verbinding met de auto
1
, extra com-
fort en dag en nacht toegang tot hulp. Met de Volvo On Call-app is
bijv. te zien of gloeilampen moeten worden vervangen en of er olie
of koelvloeistof moet worden bijgevuld. Het is mogelijk de auto te
vergrendelen en ontgrendelen, het brandstofpeil te controleren en
het dichtstbijzijnde tankstation te tonen. Ook de preconditioning is
in te stellen via het parkeerklimaat van de auto of via de afstands-
start van de auto
2
. Download de Volvo On Call-app om aan de slag
te gaan.
Volvo On Call biedt tevens toegang tot pechhulp onderweg, andere
beveiligingsdiensten en noodhulp via de knoppen ON CALL en
SOS op de plafondconsole in de auto.
Bestuurdersprofielen
Tal van auto-instellingen zijn naar wens aan te passen en vervol-
gens op te slaan in een of meer bestuurdersprofielen. Elke sleutel is
te koppelen aan een bestuurdersprofiel. Zie het gedeelte Hoofd-
scherm elders in deze Quick Guide voor meer informatie over
bestuurdersprofielen.
Preconditioning voor vertrek
Maak er een gewoonte van om de auto vóór vertrek te preconditio-
neren, zodat de interieurtemperatuur prettiger is. Tik in het klimaat-
scherm van het middendisplay op het tabblad
Parkeerklimaat of
activeer de functie via de Volvo On Call*-app. Volledige preconditio-
ning is alleen beschikbaar wanneer de auto is aangesloten op een
stopcontact
3
.
1
Daarvoor moeten zowel de auto als het mobiele apparaat over gsm-bereik of een andere
internetverbinding beschikken.
2
Beschikbaar voor bepaalde markten en modellen.
3
Geldt voor elektrische verwarming.
01
01
OVERZICHT EXTERIEUR
Controleer en programmeer de nieuwe bandenspanning
(ITPMS)* via
TPMS in de app Auto status op het middendis-
play. Bij een lage bandenspanning brandt het symbool
con-
tinu op het bestuurdersdisplay. Bij een lage bandenspanning
moet u de bandenspanning van alle vier de banden controleren
en indien nodig aanpassen. Druk daarna op
Spanning opslaan
om de nieuwe bandenspanning op te slaan.
U kunt het motoroliepeil controleren via de Auto status-app.
Hier kunt u ook statusmeldingen bekijken en werkplaatsafspra-
ken* aanvragen.
Oplading van de hybride-accu gebeurt via de laadaansluiting.
Open de klep door deze licht in te drukken. Voor de maximale
actieradius is het zaak met een volledig opgeladen hybride-
accu te vertrekken.
De buitenspiegels zijn automatisch* omlaag te kantelen bij
inschakeling van de achteruitversnelling. Bij vergrendeling/
ontgrendeling van de auto met de transpondersleutel worden
de buitenspiegels automatisch in-/uitgeklapt. Activeer deze
functies onder Instellingen My Car Spiegels en Comfort
in het hoofdscherm van het middendisplay.
Dankzij passieve vergrendeling/ontgrendeling* hoeft u voor
het vergrendelen of ontgrendelen van de auto de transponder-
sleutel alleen in bijv. een binnenzak bij u te dragen. De trans-
pondersleutel moet zich binnen bereik van de auto bevinden.
Pak een van de portiergrepen vast of druk licht op de met rub-
ber beklede drukplaat onderaan de handgreep van de achter-
klep om de auto te ontgrendelen. Druk op een van de uitsparin-
gen in een van de portiergrepen om de auto te vergrendelen.
Raak de beide drukvlakken van de portiergreep niet tegelijker-
tijd aan.
Het panoramadak* heeft een te openen glazen ruit met een
zonnescherm en kan worden bediend met knoppen boven de
achteruitkijkspiegel. De auto moet daarvoor minimaal in con-
tactslotstand I staan. Open het dak tot in de ventilatiestand
door de knop omhoog te duwen en sluit het dak door de knop
omlaag te trekken. Trek de knop tweemaal naar achteren om
het panoramadak volledig te openen. Sluit het panoramadak
door de knop tweemaal omlaag te trekken.
De elektrisch bediende achterklep* is handsfree* te openen
met een langzame voorwaartse schopbeweging links onder de
achterbumper. U sluit en vergrendelt de achterklep met de
-knop aan de onderkant van de achterklep. De klep is ook
te sluiten met een langzame schopbeweging. De auto moet zijn
uitgerust met passieve vergrendeling/ontgrendeling* om de
achterklep met een schopbeweging te ontgrendelen. Bij ope-
nen en sluiten met een schopbeweging moet de transponder-
sleutel zich binnen bereik achter de auto bevinden.
Om te voorkomen dat de achterklep bijvoorbeeld in contact
komt met het dak van een garage kunt u de maximale ope-
ningshoek instellen. Stel de maximale openingshoek in door de
klep te openen en deze vervolgens in de gewenste stand te
stoppen. Houd vervolgens de
-knop minstens 3 seconden
ingedrukt om de stand op te slaan.
01
01
VERGRENDELENONTGRENDELEN
Transpondersleutel
Eenmaal kort indrukken om de portieren, de achterklep en de
tankvulklep te vergrendelen en het alarm* te activeren.
Eenmaal lang indrukken om het panoramadak* en alle zijruiten
tegelijkertijd te sluiten.
Eenmaal kort indrukken om de portieren en de achterklep te
ontgrendelen en het alarm te deactiveren*.
Eenmaal lang indrukken om alle zijruiten tegelijkertijd te ope-
nen.
Eenmaal kort indrukken om alleen de achterklep te ontgrende-
len en de alarmfunctie voor de achterklep te deactiveren.
Eenmaal lang indrukken om de elektrisch bediende* achterklep
te openen of te sluiten.
U kunt desgewenst het paniekalarm activeren en de richting-
aanwijzers en de claxon inschakelen om de aandacht van
omstanders te trekken. Houd voor activering de knop 3 min-
stens seconden lang ingedrukt of druk de knop tweemaal bin-
nen 3 seconden in. Nadat de functie minstens 5 seconden lang
actief is geweest, is deze met dezelfde knop weer uit schake-
len. Anders vindt na 3 minuten automatische uitschakeling
plaats.
Laadaansluitingsklep
Zorg ervoor dat de auto ontgrendeld en uitgeschakeld is alvorens
de laadkabel aan te sluiten of los te koppelen.
1. Duw de achterzijde van de klep in en laat los.
2.Open de klep.
3.Trek de afdekking van de laadaansluiting af en hang deze op aan
de houder die aan de binnenkant van de laadaansluitingsklep zit.
Wanneer het opladen is gestart, wordt de kabel aan de laadaanslui-
ting vergrendeld. Het opladen wordt afgebroken bij ontgrendeling
van de auto, maar als u de laadkabel niet loskoppelt wordt het
opladen na enige tijd automatisch hervat.
Privacy locking
Bij Privacy locking worden de achterklep en het dashboardkastje
vergrendeld, wat handig kan zijn wanneer u de auto bijv. voor een
servicebeurt of bij een hotel afgeeft.
Tik in het functiescherm van het middendisplay op
Private Locking om de functie te activeren/deactive-
ren.
Bij activering/deactivering verschijnt een pop-upven-
ster. Iedere keer dat u de vergrendelingsfunctie acti-
veert, kiest u een eenmalige code van vier cijfers. Bij
het eerste gebruik moet u een extra beveiligingscode
kiezen.
01
01
OVERZICHT INTERIEUR
Het middendisplay is te gebruiken voor het bedienen van tal
van primaire autofuncties, zoals media, navigatie*, klimaatrege-
ling, rijhulp en boordapps.
Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer over de rit, bijv.
snelheid, toerental, navigatie* en actieve rijhulpsystemen. Kies
wat er op het bestuurdersdisplay moet worden getoond via het
appmenu dat te openen is met de rechter stuurknoppenset.
Instellingen zijn ook te verrichten via
Instellingen op het hoofd-
scherm op het middendisplay.
Het head-updisplay* is een aanvulling op het bestuurdersdis-
play van de auto en projecteert de informatie op de binnenkant
van de voorruit. Het display is te activeren via het functie-
scherm op het middendisplay.
De startknop wordt gebruikt om de auto te starten. Om de dis-
plays te openen zonder de motor te starten, draait u rechtsom
en laat u hem los. Houd het rempedaal ingetrapt, draai de start-
knop rechtsom en laat hem los om de motor te starten. Schakel
de auto uit door de startknop rechtsom te draaien.
U kiest rijmodi* via de knop op de tunnelconsole. Druk op de
knop en rol deze omhoog of omlaag en kies op het middendis-
play uit Hybrid, Pure, Off Road, Constant AWD,Power/
Polestar Engineered* en Individual. Bevestig uw keuze met
een druk op de knop. Individual biedt u de mogelijkheid om uw
eigen rijmodus samen te stellen. U activeert uw eigen rijmodus
in Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay.
U activeert de parkeerrem door de knop omhoog te trek-
ken, waarna het bijbehorende symbool op het bestuurdersdis-
play gaat branden. Los de parkeerrem handmatig door de knop
omlaag te duwen, terwijl u het rempedaal bedient. Dankzij de
automatische rem bij stilstand (
) kunt u het rempedaal losla-
ten zonder dat dit gevolgen heeft voor de remwerking.
Deactivering van de automatische parkeerrem vindt plaats
onder
Instellingen in het hoofdscherm van het middendisplay.
U kunt gebruikmaken van de draadloze telefoonoplader* als
de telefoon ondersteuning biedt voor draadloos opladen. Neem
eventuele voorwerpen van de met rubber beklede plaat onder
het middendisplay en plaats de telefoon midden op de plaat.
Schakel de draadloze oplader uit en in via het functiescherm op
het middendisplay. Wanneer de telefoon wordt geladen, staat
boven aan het middendisplay. Wanneer de telefoon ver-
keerd is geplaatst of als voorwerpen oplading onmogelijk
maken, verschijnt er een melding op het middendisplay.
De schakelaar voor activering/deactivering van de passa-
giersairbag* zit aan de passagierszijde op de zijkant van het
dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te ope-
nen. Trek de schakelaar naar buiten en draai deze naar ON
OFF om de airbag te activeren/deactiveren.
U opent het dashboardkastje met de knop .
01
01
MIDDENDISPLAY
Op het middendisplay kunt u instellingen verrichten en de meeste
functies bedienen. Het middendisplay heeft drie hoofdschermen:
homescherm, functiescherm en appscherm. Vanuit het home-
scherm gaat u naar het functiescherm en het appscherm door naar
rechts of naar links te vegen. Er is tevens een hoofdscherm dat u
kunt openen door het bovenste gedeelte van het scherm omlaag te
slepen.
U kunt de opzet van het middendisplay en bestuurdersdisplay
aanpassen door een thema te kiezen onder
Instellingen My Car
Displays op het hoofdscherm. U kunt hier ook kiezen uit een
donkere en een lichte achtergrond voor het middendisplay.
Ga vanuit een ander scherm terug naar het homescherm door
kort de fysieke homeknop onder het display in te drukken. Dan ver-
schijnt de vorige stand van het homescherm. Door de homeknop
nogmaals kort in te drukken worden alle deelschermen van het
homescherm in de standaardstand gezet.
Bij het reinigen van het middendisplay kunt u de touchfunctie tij-
delijk deactiveren door de fysieke homeknop onder het display
ingedrukt te houden. Activeer het display weer door kort op de
homeknop te drukken.
Op de statusbalk helemaal boven aan het display staan de geacti-
veerde autofuncties. Links ziet u de netwerk- en verbindingsinfor-
matie en rechts informatie over de beluisterde media, de klok en
lopende achtergrondactiviteiten.
In het klimaatveld helemaal onderaan kunt u de temperatuur en
het stoelcomfort instellen door het desbetreffende pictogram aan
te tikken. Open het klimaatscherm door op de middenknop in het
klimaatveld te tikken.
01
02
OPLADEN
Uw Volvo is uitgerust met een elektromotor die voor aandrijving
zorgt op de lagere snelheden, terwijl de verbrandingsmotor aan-
drijft op de hogere snelheden en bij een sportievere rijstijl. De laad-
tijd van de hybride-accu hangt af van de laadstroom die aan het
stopcontact kan worden afgenomen. De hybride-accu wordt ook
opgeladen bij langzaam afremmen of tijdens het afremmen op de
motor, zoals op een aflopende helling. Bij alle vormen van oplading
verschijnt een aanduiding op het bestuurdersdisplay.
Laadkabel bewaren
De laadkabel zit onder een vloerluik in de bagageruimte.
Regeleenheid van de laadkabel
De bijgeleverde laadkabel is voorzien van een regeleenheid die de
laadstatus aangeeft. De eenheid controleert de temperatuur en
heeft een geïntegreerde aardlekschakelaar.
Oplading starten
Bij oplading van de hybride-accu wordt ook de startaccu opgela-
den. Wanneer de hybride-accu volledig opgeladen is, wordt de
oplading van beide accu's beëindigd.
1. Sluit de laadkabel aan op een stopcontact. Gebruik nooit een ver-
lengkabel.
2.Open de laadaansluitingsklep door deze licht in te drukken en de
afdekking van de laadaansluiting los te trekken.
3.Verwijder de afdekking van de laadkabelstekker en duw de laad-
kabelstekker vervolgens zo ver mogelijk in de laadaansluiting van
de auto. De laadkabel in de laadaansluiting wordt automatisch
vergrendeld en het opladen start binnen 5 seconden.
4.Plaats om lakschade te voorkomen de afdekking van de laadaan-
sluiting zo dat deze niet tegen het lakwerk aankomt.
Oplading beëindigen
1. Ontgrendel de auto met de knop
4
op de transpondersleutel.
Het opladen wordt beëindigd en de laadkabel komt los/wordt
ontgrendeld.
2.Koppel de laadkabel los bij de auto.
3.Plaats de afdekking van de laadaansluiting terug en sluit de laad-
aansluitingsklep.
4.Koppel de laadkabel los bij het stopcontact.
5.Leg de laadkabel terug onder het vloerluik in de bagageruimte.
Als u de laadkabel na ontgrendeling van de auto niet loskoppelt van
de laadaansluiting wordt de kabel enige tijd later automatisch
opnieuw vergrendeld om de optimale ladingsgraad en actieradius
te verkrijgen en ervoor te zorgen dat u de preconditioning kunt
gebruiken. De laadkabel is weer los te koppelen, als u de auto ont-
grendelt vanaf de transpondersleutel. Bij auto's met passieve ver-
grendeling/ontgrendeling* kunt u opnieuw vergrendelen en ont-
grendelen met behulp van een portiergreep.
4
Dit moet ook gebeuren als de portieren van de auto al zijn ontgrendeld. Als de auto niet via
de ontgrendelingsknop wordt ontgrendeld, kan schade aan de laadkabel of aan het systeem
ontstaan.
02
LAADSTATUS
De laadstatus van de auto is te controleren bij de laadaansluiting,
op de regeleenheid van de laadkabel, op het bestuurdersdisplay en
via de Volvo On Call*-app.
Lampjes in de laadaansluiting
Wit – hulpverlichting.
Geel – stand-by, in afwachting van oplading.
Blauw – timer ingesteld.
Knippert groen – wordt opgeladen.
Brandt constant groen – oplading gereed, dooft na enige tijd.
Brandt constant rood – er is een storing opgetreden.
Regeleenheid
Het LED-lampje is uit: oplading niet mogelijk - trek de laadkabel
uit de contactdoos en plaats deze weer terug.
Het LED-lampje brandt wit: oplading mogelijk - de laadkabel is
klaar voor aansluiting op de auto.
Het LED-lampje knippert wit: oplading bezig.
Het LED-lampje brandt rood: oplading is niet mogelijk - tijdelijke
storing. Trek de laadkabel uit de contactdoos en plaats deze na
een tijdje weer terug.
Het LED-lampje knippert rood: oplading is niet mogelijk - kritieke
storing.
Bestuurdersdisplay
De kleur van het symbool geeft de laadstatus aan.
Blauwe kleur – wordt opgeladen.
Groene kleur – accu volledig opgeladen.
Rode kleur – laadfout, controleer de aansluiting van de
laadkabel op de auto en op het 230V-contact.
02
14:21
HYBRIDEINFORMATIE OP HET
BESTUURDERSDISPLAY
Op het bestuurdersdisplay verschijnen enkele symbolen en anima-
ties afhankelijk van de gekozen rijmodus.
De meter rechts geeft het stroom- en brandstofverbruik aan. Het
verbruik varieert afhankelijk van de rijstijl. Wanneer de dunne witte
naald de witte pijl bovenaan passeert, schakelt de auto over op de
verbrandingsmotor. Wanneer de naald tot in het oranje gebied
zakt, wordt de accu opgeladen (zoals bij het afremmen).
Actieradius op accu
De indicatie geeft een schatting van de actieradius op de
accu. De actieradius hangt af van diverse factoren zoals rijstijl,
snelheid en buitentemperatuur en kan variëren tijdens de rit.
Normaal kunt u een actieradius verwachten van 2040 km
(1225 miles). De startwaarde die verschijnt bij een volledig
opgeladen accu is een "tot-waarde" en geen exacte aandui-
ding van de actieradius. Deze wordt tijdens het rijden aange-
past. Wanneer er “---” op het bestuurdersdisplay verschijnt,
zijn er geen garanties meer te geven voor de actieradius op de
accu.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Een volledig wit symbool geeft de motor aan die op dat
moment wordt gebruikt. Een bliksemschicht staat voor de
elektromotor, een druppel voor de verbrandingsmotor.
Geeft aan dat de accu bijv. tijdens het afremmen op de motor
wordt bijgeladen.
De hybridemeter geeft aan hoeveel stroom voor de elektro-
motor er nog in de accu zit. De stroom wordt ook gebruikt
voor de klimaatregeling.
Geeft aan dat de functie Charge of Hold geactiveerd is. De
functies zijn te activeren vanuit het functiescherm van het
middendisplay. Charge laadt bij een geringe ladingsgraad van
de hybride-accu de accu bij.
Hold houdt in dat u de ladings-
graad van de accu op peil houdt voor later gebruik.
In- en uitschakeling van verbrandingsmotor
De auto bepaalt of de auto op de verbrandingsmotor, op de elektro-
motor of een combinatie rijdt. Tijdens ritten op stroom start de ver-
brandingsmotor soms automatisch door externe factoren zoals bij
lage buitentemperaturen. Bij een minimale laadcapaciteit van de
hybride-accu slaat de verbrandingsmotor altijd aan.
02
ELEKTRISCH BEDIENBARE* VOORSTOELEN
Gebruik de bedieningselementen aan de zijkant van de stoel voor
verstelling van bijv. de stoelpositie en de lendensteun*. De twee
bedieningselementen met de vorm van een stoel zijn te gebruiken
voor verstelling van de stoelpositie. Het derde bedieningselement,
de multifunctionele bediening*, is te gebruiken voor verstelling van
de verschillende comfortfuncties, bijv. de massagefunctie*.
Bedieningselementen met de vorm van een stoel
Verstel het zitkussen of verschuif de hele stoel met de onderste
bediening. Pas de hellingshoek van de rugleuning aan met de ach-
terste bediening.
Multifunctionele bediening
5
Via de multifunctionele bediening kunt u de instellingen voor de
massagefunctie*, de zijsteunen*, de lendensteun* en de verlen-
gingsfunctie* van het zitkussen regelen.
1. Activeer de stoelverstelling op het middendisplay door de bedie-
ning omhoog/omlaag te draaien.
2.Wissel van functie op het middendisplay door de bediening
omhoog/omlaag te draaien.
3.Wijzig de instelling voor de desbetreffende functie door op het
bovenste/onderste/voorste/achterste gedeelte van de bediening
te drukken.
Posities vastleggen
1.
Zet stoel, buitenspiegels en head-updisplay* in de gewenste
stand en druk daarna op de knop M op het portierpaneel. Het
controlelampje in de knop gaat branden.
2.Druk binnen 3 seconden op een van de geheugenknoppen 1, 2 of
3. Er klinkt een geluidssignaal en het lampje in de knop M dooft.
Om een vastgelegde positie te gebruiken:
Met het portier geopend – druk op een van de geheugenknoppen
en laat los.
Met het portier gesloten – houd een van de geheugenknoppen
ingedrukt totdat de gewenste positie wordt bereikt.
5
Bij auto's met een lendensteun met vierwegverstelling*
03
6
Bij zeszitters* ontbreekt een middelste zitplaats.
RUGLEUNING ACHTERBANK
OMLAAGKLAPPEN
U moet de voorstoelen en de achterbank mogelijk verstellen om de
rugleuningen te kunnen omlaagklappen.
Middelste zitplaats tweede zitrij
6
1. Klap de hoofdsteun handmatig omlaag door de knop in te druk-
ken die tussen de rugleuning en de hoofdsteun zit. Druk tegelij-
kertijd de hoofdsteun omlaag.
2.Trek de riem bij de middelste zitplaats
omhoog/naar voren en
klap de rugleuning om.
Buitenste zitplaatsen tweede zitrij
Trek de handgreep aan de zijkant van de buitenste zitplaats
omhoog en klap de rugleuning om. De hoofdsteun klapt automa-
tisch omlaag.
Trek bij het omhoogklappen van de rugleuning van de middelste
zitplaats of die van de buitenste zitplaatsen de riem c.q. de hand-
greep omhoog. Klap de rugleuningen zo ver omhoog dat ze ver-
grendelen. Klap de hoofdsteunen handmatig omhoog.
Derde zitrij*
Trek de handgreep aan de bovenkant van de rugleuning omhoog
en naar voren toe omlaag. Klap de rugleuning naar voren toe
omlaag. De hoofdsteunen klappen automatisch om.
Trek voor toegang tot de derde zitrij de handgreep aan de boven-
zijde van een stoel op de tweede zitrij
omhoog en naar voren
toe. Klap de rugleuning omlaag en schuif de hele stoel naar voren.
03
STUURWIEL
Stel het stuurwiel af
Het stuurwiel is in de hoogte en de diepte te verstellen.
1. Schuif de hendel onder het stuurwiel naar voren en zet het stuur-
wiel in de gewenste stand.
2.Trek de hendel vervolgens terug naar de stand voor vergrende-
ling.
Linker stuurknoppenset
Met de pijlen (
en ) van de linker stuurknoppenset kunt u op
het bestuurdersdisplay kiezen uit de beschikbare rijhulpsystemen.
Bij een wit rijhulpsymbool is de functie actief. Een grijs symbool
geeft aan dat het desbetreffende systeem geannuleerd is of stand-
by staat.
Symbolen op het bestuurdersdisplay:
De snelheidsbegrenzer helpt om een gekozen maximumsnel-
heid niet te overschrijden.
De cruisecontrol helpt u om een gelijkmatige snelheid aan te
houden.
De adaptieve cruisecontrol* helpt u om een gelijkmatige snel-
heid aan te houden in combinatie met een vooraf gekozen tijds-
verschil tot voorliggers.
De Pilot Assist met stuurhulp helpt u om de auto tussen de zij-
markeringen van de rijstrook te houden in combinatie met een
vooraf gekozen tijdsverschil ten opzichte van voorliggers.
Tik op
om het desbetreffende systeem te starten of te annule-
ren.
03
Bij kort indrukken van / verhoogt/verlaagt u de ingestelde
snelheid met 5 km/h (5 mph). Houd de knop ingedrukt om de snel-
heid traploos te wijzigen – laat de knop los bij het bereiken van de
gewenste snelheid.
Met
/ verkleint/vergroot u de afstand tot voorliggers bij
gebruik van de adaptieve cruisecontrol en Pilot Assist.
Bij eenmaal indrukken van
wordt de aangepaste snelheid tevens
ingesteld voor gebruik door het gekozen systeem.
Rechter stuurknoppenset
Het bestuurdersdisplay is te bedienen met de rechter stuurknop-
penset.
Het appmenu van het bestuurdersdisplay wordt geopend/
gesloten. Van hieruit zijn boordcomputer, mediaspeler, tele-
foon en navigatie* te bedienen.
Blader door de apps door op de pijl-links of pijl-rechts te druk-
ken.
Een keuze maken, ongedaan maken of bevestigen, zoals het
kiezen van het boordcomputermenu of het verwijderen van
een melding van het bestuurdersdisplay.
De functies voor de gekozen app doorbladeren door op pijl-
omhoog of pijl-omlaag te drukken.
U kunt het mediavolume verhogen/verlagen door te tikken op
respectievelijk en . Als geen van de andere functies actief is
kunt u met deze knoppen het volume regelen.
Met de knop
activeert u de stembediening om bijvoorbeeld via
stemcommando's het audiosysteem, de navigatie en de klimaatre-
geling te bedienen. Zeg bijv. “
Radio”, “Verhoog temperatuur” of
Annuleer”.
Zie het hoofdstuk Stembediening in deze Quick Guide voor meer
stemcommando's.
Boordcomputer
De boordcomputer toont bijv. de afstand, het verbruik en de gemid-
delde snelheid. U kunt kiezen welke boordcomputerinformatie op
het bestuurdersdisplay moet verschijnen. De boordcomputer bere-
kent de resterende actieradius op basis van de actuele hoeveelheid
brandstof in de tank of de actuele ladingsgraad van de hybride-
accu. Gebruik de rechter stuurknoppenset om de verschillende
opties te bekijken. Wanneer er “----” op het bestuurdersdisplay ver-
schijnt, zijn geen garanties meer te geven voor de actieradius.
03
LINKER STUURHENDEL
De koplampfuncties bedient u met de linker stuurhendel.
Bij de AUTO-stand past de auto de verlichting automatisch aan als
het donker/licht wordt, bijvoorbeeld wanneer het schemert of wan-
neer u een tunnel inrijdt. Voor groot licht dat automatisch uit gaat
bij tegemoetkomend verkeer draait u het duimwiel van de hendel
naar
. Breng de hendel naar het dashboard om handmatig groot
licht te activeren en naar het stuur om dit te deactiveren.
Actieve bochtverlichting* zorgt voor maximale verlichting in boch-
ten en op kruisingen doordat de lampen meedraaien met het stuur-
wiel. De functie wordt automatisch geactiveerd tijdens het starten
en is te deactiveren via het functiescherm,
.
De approach-, buiten- en interieurverlichting gaan branden wan-
neer u de auto op afstand ontgrendelt via de transpondersleutel,
zodat u in het donker de auto veilig kunt bereiken.
De Follow Me Home-verlichting maakt gebruik van een deel van
de buitenverlichting voor verlichting in het donker. Activeer de
functie door de auto uit te schakelen, de linker stuurhendel richting
het dashboard te halen en weer los te laten. De duur van de Follow
Me Home-verlichting is in te stellen via het middendisplay.
Dagteller resetten
Reset alle gegevens van de handmatig bediende dagteller (TM)
door de RESET-knop lang in te drukken. Bij kort indrukken reset u
alleen de afgelegde afstand. De automatische dagteller (TA) wordt
automatisch gereset, wanneer de auto minstens 4 uur lang niet
gebruikt is.
03
RECHTER STUURHENDEL
Met de rechter stuurhendel bedient u de wisserbladen en de regen-
sensor.
Haal de hendel omlaag om de voorruitwisser één enkele wisslag
te laten maken.
Haal de hendel in stapjes omhoog voor de intervalschakeling, de
normale en de hoge wissnelheid.
Pas het wisinterval aan met het duimwiel op de hendel.
Haal de hendel in de richting van het stuurwiel om de voorruit-
en koplampsproeiers in te schakelen en in de richting van het
dashboard om de achterruit te sproeien.
Druk op de regensensorknop om de regensensor te activeren/
deactiveren. De wisserhendel moet in de stand 0 staan of in
de stand voor een enkelvoudige wisslag. De regensensor
registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt
automatisch de ruitenwissers op de voorruit in. Draai het
duimwiel omhoog/omlaag voor een hogere/lagere gevoelig-
heid.
Druk hierop voor de intervalfunctie van de achterruitwisser.
Druk hierop voor een continue wissnelheid van de achterrui-
twisser.
Gebruik de servicestand van de ruitenwissers om bijv. de
wisserbladen te vervangen, reinigen of op te tillen. Tik op
de knop Servicestand ruitenwisser op het functiescherm
van het middendisplay om de servicestand te activeren of
te deactiveren.
03
03
KLIMAATREGELING
De functies voor de klimaatregeling voor en achter in de passa-
giersruimte zijn te regelen via het middendisplay, de knoppen op de
middenconsole en het bedieningspaneel achter op de tunnelcon-
sole. Voor bepaalde klimaatregelingsfuncties zijn ook stemcom-
mando's te gebruiken.
Het pictogram voor toegang tot het klimaatscherm ver-
schijnt midden onder aan het middendisplay. Wanneer de
tekst CleanZone blauw van kleur is, betekent dit dat is vol-
daan aan de voorwaarden voor een goede luchtkwaliteit in
de passagiersruimte.
Tik op AUTO in het klimaatscherm voor automatische regeling
van meerdere klimaatfuncties. Bij kort indrukken worden de
luchtrecirculatie, airconditioning en luchtverdeling automatisch
geregeld.
Bij lang indrukken worden de luchtrecirculatie, airconditioning en
luchtverdeling automatisch geregeld en de temperatuur en de
ventilatorstand gewijzigd in de standaardinstellingen: 22°C72°F
en niveau
3 (niveau 2 achterin). Het is mogelijk om de tempera-
tuur en de ventilatorstand te wijzigen zonder de automatische
klimaatregeling te deactiveren.
Tik op een van de pictogrammen in het klimaatveld onder aan het
middendisplay om de temperatuur, de stoelverwarming* en de
ventilatorstand in te stellen.
Tik op het temperatuurpictogram voor de bestuurderszijde en kies
Temperatuur synchroniseren om de temperatuurinstelling voor alle
klimaatzones te synchroniseren met die voor de bestuurderszone.
Preconditioning
De preconditioning is in te stellen via het middendisplay van de
auto en de app Volvo On Call*.
De preconditioning verwarmt of koelt het interieur vóór het rijden.
De preconditioning is direct in te schakelen of via een timer te pro-
grammeren.
Preconditioning direct inschakelen
1. Open het klimaatscherm van het middendisplay.
2.Kies het tabblad
Parkeerklimaat, vink naar keuze opties aan en
tik vervolgens op Preconditioning.
Timer voor preconditioning instellen
1. Open het klimaatscherm van het middendisplay.
2.Kies het tabblad
Parkeerklimaat Timer toevoegen en stel de
gewenste datum/dag in.
Voor optimale werking van de preconditioning moet de auto zijn
aangesloten op een stopcontact (geldt voor auto's met een verwar-
ming op stroom). Afhankelijk van de markt wordt een verwarming
op brandstof of op stroom
7
toegepast.
Luchtkwaliteitssysteem IAQS*
Het IAQS maakt deel uit van het Clean Zone Interior Package*
(CZIP) en is een volautomatisch systeem dat de lucht in de passa-
giersruimte ontdoet van luchtverontreinigingen in de vorm van
deeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. U
activeert het systeem in het hoofdscherm van het middendisplay
via
Instellingen Klimaat Luchtkwaliteitssensor.
7
De erkende Volvo-dealer kan u vertellen welke verwarming er op de verschillende markten
wordt gebruikt.
03
AANSLUITINGEN
U kunt media, sms-berichten, telefoongesprekken weergeven/met
stemcommando's bedienen of een internetverbinding maken voor
de auto via diverse externe apparaten, bijv. smartphones. Om de
verbonden apparaten te kunnen gebruiken moet het elektrische
systeem van de auto minimaal in contactslotstand I staan.
Automodem
8
De eenvoudigste en meest effectieve manier om een internetver-
binding voor de auto te maken is het gebruik van de automodem.
Deze methode biedt optimale prestaties, wordt bij iedere rit auto-
matisch geactiveerd en vereist geen verbinding met een smart-
phone.
1. Plaats een persoonlijke simkaart in de houder in de bagage-
ruimte.
2.Tik op
Instellingen Communicatie Internet via
automodem
in het hoofdscherm.
3.Activeer de optie door het vakje voor
Internet via automodem
aan te vinken.
Internetverbinding delen
Bij een auto met een actieve internetverbinding via de automodem
is het mogelijk de internetverbinding met andere apparaten te
delen (Wi-Fi-hotspot). Tik op
Instellingen in het hoofdscherm en
op Communicatie Wi-Fi hotspot auto.
Bluetooth
Gebruik Bluetooth in eerste instantie om te bellen, te sms'en en
media op uw telefoon naar het audiosysteem van de auto te strea-
men. Via Bluetooth is het ook mogelijk een internetverbinding voor
03
de auto te maken. U kunt twee Bluetooth-apparaten tegelijk heb-
ben aangesloten waarvan het ene alleen voor het streamen van
muziek. De twee meest recent aangesloten telefoons worden auto-
matisch opnieuw met de auto verbonden, als de Bluetooth-functie
van de telefoons actief is. De 20 laatst gebruikte apparaten staan in
een lijst, zodat deze later eenvoudig opnieuw met de auto te ver-
binden zijn.
1. Activeer Bluetooth op de telefoon. Voor een internetverbinding
moet u ook 'internet sharing' op de telefoon activeren.
2.Open het deelscherm voor de telefoon op het middendisplay.
3.Tik op Tel. toevoegen of op Wijzigen en daarna op Tel.
toevoegen, als er al een telefoon is aangesloten.
4.Kies de aan te sluiten telefoon en volg de instructies op het mid-
dendisplay en op de telefoon. Let erop dat u bij bepaalde tele-
foons de berichtfunctie eerst moet activeren.
Wi-Fi
Een internetverbinding via Wi-Fi maakt hogere bitrates mogelijk
dan bij gebruik van Bluetooth om online muziek te streamen zoals
internetradio en muziek via boordapps, software te downloaden/
bijwerken en dergelijke. Een Wi-Fi-verbinding op een smartphone
kan als hotspot dienen voor inzittenden en eventuele andere
externe apparaten in de auto.
1. Activeer 'internet sharing' (wifi-hotspot) op de telefoon.
2.Tik op
Instellingen in het hoofdscherm van het middendisplay.
3.Tik op Communicatie Wi-Fi en activeer de optie door het
vakje voor Wi-Fi-verbinding aan te vinken.
Let erop dat sommige telefoons de internetverbinding verbreken,
wanneer de verbinding met de auto is verbroken. In dat geval moet
u bij een volgend gebruik van de telefoon de 'internet sharing'
opnieuw activeren.
USB
Via USB kunt u een extern apparaat aansluiten om media af te spe-
len. De USB-aansluiting wordt ook gebruikt voor Apple CarPlay*
9
en Android Auto*
9
. Aansluiten op de USB-poorten met de witte
omlijsting. Het externe apparaat wordt opgeladen, zolang het aan-
gesloten is op de auto.
Er zitten USB-poorten (type A) in het opbergvak onder de mid-
denarmsteun tussen de voorstoelen.
Er bevinden zich USB-poorten (type C) achter op de tunnelcon-
sole. Alleen voor oplading.
Stroomaansluitingen
In uw auto zitten de volgende stroomaansluitingen:
12V-aansluiting. Er zit ook een 12V-aansluiting* in de kofferbak/
bagageruimte.
8
Alleen auto's met PSIM*. Auto's uitgerust met Volvo On Call* gebruiken voor de diensten
de internetverbinding met de automodem.
9
De beschikbaarheid kan per markt verschillen.
03
VERBONDEN APPARATEN GEBRUIKEN
Het is mogelijk externe apparaten te gebruiken om bijv. te bellen en
media af te spelen via het audio- en mediasysteem van de auto.
Telefoonfuncties
Het is mogelijk om via een telefoon met Bluetooth-verbinding te
bellen en oproepen te beantwoorden.
Bellen via het middendisplay
1. Open het deelscherm Telefoon op het homescherm. Geef aan
hoe u wilt bellen: via de gesprekkenlijst, via de contactenlijst of
geef het nummer aan via de knoppenset.
2.Druk op
.
Bellen via de rechter stuurknoppenset
1. Druk op en ga naar Telefoon door op of te drukken.
2.Loop met
door de gesprekkenlijst en kies met .
U kunt bovendien de stembediening gebruiken om te bellen. Druk
op de stembedieningsknop
van de rechter stuurknoppenset. Zie
voor stemcommando's het hoofdstuk Stembediening in deze
Quick Guide.
Media afspelen
Om audiobestanden op een extern apparaat af te spelen sluit u het
apparaat via een van de beschikbare methoden aan op de auto, zie
het voorgaande hoofdstuk voor de verschillende methoden.
Verbinding via Bluetooth
1. Start de weergave op het aangesloten apparaat.
2.Open de app
Bluetooth op het applicatiescherm van
het middendisplay. De weergave wordt gestart.
Verbinding via USB-poort
1. Start de USB-app op het appscherm.
03
2.Kies wat er moet worden afgespeeld. De weergave
wordt gestart.
Mp3-speler of iPod
1. Start de weergave op de eenheid.
2.Open de
iPod- of USB-app, afhankelijk van de verbin-
dingsmethode. Kies voor weergave vanaf iPod de app
iPod, ongeacht de wijze van aansluiten. De weergave
wordt gestart.
Apple
®
CarPlay
®
*
10
en Android Auto*
CarPlay
11
en Android Auto
11
bieden u de mogelijkheid om via de
auto bepaalde apps op uw iOS- of Android-apparaat te gebruiken
om bijv. muziek te spelen of podcasts te beluisteren. De bediening
vindt plaats via het middendisplay van de auto of via het apparaat.
Om CarPlay te kunnen gebruiken moet Siri zijn geactiveerd op het
iOS-apparaat. Het apparaat heeft bovendien een internetverbinding
nodig via Wi-Fi of het mobiele netwerk. Om Android Auto te kun-
nen gebruiken moet de app
Android Auto zijn geïnstalleerd op het
Android-apparaat. Het apparaat moet bovendien zijn aangesloten
op de USB-poort van de auto.
1. Sluit het apparaat aan op de USB-poort met de witte
omlijsting.
2.Tik voor activering van Android Auto op
Android Auto
in het appscherm.
3.Neem de voorwaarden door en tik vervolgens op
Accepteren om een verbinding te maken.
4.Tik op de gewenste app.
Activeer de stembediening van CarPlay en Android Auto door lang
op de knop
van de rechter stuurknoppenset te drukken. Bij kort
indrukken activeert u de stembediening van de auto.
Bij gebruik van CarPlay wordt Bluetooth uitgeschakeld. Om een
internetverbinding voor de auto te maken kunt u Wi-Fi of de auto-
modem* gebruiken.
10
Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
11
De beschikbaarheid kan per markt verschillen.
03
04
HOMESCHERM
Bij inschakeling van het middendisplay verschijnt het homescherm,
van waaruit u toegang hebt tot de deelschermen Navigatie, Media
en Telefoon alsook de laatste gebruikte app of autofunctie.
Navigatie – Tik hierop om het navigatiesysteem via Sensus
Navigation* te openen.
Bestemming invoeren via vrije zoekopdracht – Vouw de
werkbalk uit met de pijl-omlaag aan de linkerzijde en tik op .
De kaartweergave maakt plaats voor een vrije zoekopdracht.
Voer het trefwoord in.
Bestemming invoeren via de kaart – Maximaliseer de kaart
met
. Tik lang op de bestemming waar u naar toe wilt en kies
Ga hierheen.
Bestemming verwijderen – Tik op
om het reisplan te ope-
nen. Tik op de prullenbak om een deelbestemming in het reis-
plan te wissen of tik op
Reisweg wissen om het complete reis-
plan te wissen.
Kaartupdate
12
– Tik op Download Center op het appscherm.
Onder Kaarten staan het aantal beschikbare kaartupdates. Tik
op Kaarten Installeren Bevestig om de gewenste kaar-
tupdates te installeren. Het is ook mogelijk om op
support.volvocars.com kaartupdates te downloaden naar een
USB-stick en deze vervolgens in de auto te installeren.
Media – Hier verschijnen bijv. tracks op een extern apparaat of
de tekst
FM-radio als u daarvoor hebt gekozen in het app-
scherm. Tik op het deelscherm om de instellingen te openen.
Van hieruit kunt u uw muziekbibliotheek, radiozenders
en dergelijke bekijken.
Telefoon – Van hieruit is het telefoonsysteem te bereiken. Tik
op het deelscherm om het uit te vouwen. Hier kunt u bellen
vanuit de gesprekkenlijst, de contactenlijst of zelf een nummer
kiezen met de knoppenset. Tik na het kiezen van een nummer
op
.
Laatst gebruikte app of autofunctie – Hier ziet u de laatst
gebruikte app of autofunctie die niet in de een van de andere
deelschermen verschijnt, zoals Auto status of Bestuurder
prestaties. U kunt het deelscherm aantikken om de laatst
gebruikte functie te activeren.
12
De beschikbaarheid van de functie kan per markt verschillen.
04
04
FUNCTIESCHERM EN APPSCHERM
Functiescherm
Wanneer u in het homescherm van links naar rechts veegt
13
, opent
u het functiescherm. Van hieruit zijn diverse autofuncties te active-
ren/deactiveren, zoals
Lane Keeping Aid en Parkeerhulp*. Ze zijn
te activeren/deactiveren door het aantikken van het desbetreffende
pictogram. Voor bepaalde functies wordt een apart venster
geopend.
Appscherm
Veeg van rechts naar links
13
om vanuit het homescherm het app-
scherm te openen. Hier kunt u de boordapps bekijken die bij de
auto werden geleverd plus de beschikbare apps die u kunt down-
loaden en installeren.
Apps en systemen hanteren en bijwerken
Onder Download Center op het appscherm vindt u upda-
tes voor tal van autosystemen. Dit is alleen mogelijk, als
de auto een actieve internetverbinding heeft. In
Download Center kunt u:
Apps downloaden – Tik op Nieuwe apps en kies de gewenste
app. Tik op Installeren om de app te downloaden.
Apps bijwerken – Tik op Alles installeren om alle apps bij te wer-
ken. Of tik op Applicatie-updates om een lijst met de beschikbare
updates te openen. Kies de gewenste app en tik op Installeren.
Apps verwijderen – Tik op
Applicatie-updates en kies de gewen-
ste app. Tik op De-installeren en kies de gewenste app.
Systeemsoftware bijwerken – Tik op Systeem-updates om een
lijst te bekijken met de voor uw auto beschikbare updates. Tik op
Alles installeren onder aan de lijst om alle software bij te werken of
op Installeren om alleen bepaalde software bij te werken. Als u
geen lijst wenst, kunt u ook Alles installeren kiezen bij de knop
Systeem-updates.
Pictogrammen verplaatsen
De apps en de knoppen voor autofuncties op het app- en functie-
scherm zijn naar wens te verplaatsen.
1. Tik lang op een app of knop.
2.Sleep de app of knop naar een lege plek op het scherm en laat
los.
13
Geldt voor een auto met het stuur links. Veeg bij een auto met het stuur rechts in tegen-
overgestelde richting.
04
04
HOOFDSCHERM
Boven aan het scherm vindt u een tabblad dat u omlaag kunt sle-
pen om het hoofdscherm te openen. Van hieruit zijn
Instellingen,
Handleiding, Profiel alsook de opgeslagen berichten van de auto te
openen.
Persoonlijke instellingen
Onder
Instellingen kunt u tal van persoonlijke instellingen opslaan
voor bijv. displays, spiegels, bestuurdersstoel, navigatie*, audio- en
mediasysteem, systeemtaal en stembediening.
Bestuurdersprofielen
Als meerdere bestuurders gebruikmaken van dezelfde
auto kan elke bestuurder zijn eigen bestuurdersprofiel
hanteren. Iedere keer dat u plaatsneemt in de auto kunt u
het bestuurdersprofiel kiezen met uw persoonlijke instel-
lingen. Het beschikbare aantal profielen hangt af van het aantal
sleutels dat aan de auto is gekoppeld. Het profiel
Gast is niet
gekoppeld aan een bepaalde sleutel.
Bij ontgrendeling van de auto wordt het laatst gehanteerde
bestuurdersprofiel geactiveerd. U kunt van bestuurdersprofiel wis-
selen door
Profiel te kiezen in het hoofdscherm.
De bestuurdersprofielen zijn te koppelen aan bepaalde sleutels van
de auto, zodat de auto bij ontgrendeling met deze sleutels automa-
tisch de daarvoor opgeslagen persoonlijke instellingen hanteert.
Onder
Instellingen Systeem Bestuurdersprofielen kunt u
sleutels koppelen. Kies een van de bestuurdersprofielen (het profiel
Gast valt echter niet te koppelen). Het homescherm verschijnt
opnieuw. Open het hoofdscherm door omlaag te vegen, herhaal de
bovenstaande stappen, kies Bewerken voor het gekozen profiel en
kies daarna Sleutel koppelen.
Individuele rijmodus
Als u de rijmodus
Hybrid, Pure of Power wilt aanpassen, kunt u de
persoonlijke rijmodus activeren onder Instellingen My Car
Individuele rijmodus.
Systeemvolumes
Het volume van systeemgeluiden zoals toetsenbord- of touch-
screengeluiden is aan te passen of helemaal uit te zetten onder
Instellingen Geluid Systeemvolumes.
04
05
RIJHULP
Uw auto is uitgerust met enkele systemen die u helpen om veilig te
rijden. De functies zijn te activeren in het functiescherm op het
middendisplay. Let erop dat de rijhulpsystemen uitsluitend bedoeld
zijn ter ondersteuning en dat u als bestuurder de auto altijd veilig
moet blijven besturen.
City Safety
City Safety
14
kan u helpen om een botsing met voorliggers, grotere
dieren, voetgangers of fietsers te voorkomen of de kracht van de
impact te beperken. Bij een dreigende botsing krijgt u waarschu-
wingen in de vorm van visuele en akoestische signalen alsook rem-
pulsen om u te helpen tijdig in te grijpen. Als u niet op tijd ingrijpt
en een botsing onvermijdelijk lijkt, remt de auto mogelijk automa-
tisch. De City Safety stuurhulp kan ook uw stuuringreep versterken
als u aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen. City Safety wordt
bij het starten van de motor automatisch geactiveerd en is niet uit
te schakelen.
Blind Spot Information (BLIS)*
BLIS kan u informeren over achterliggers die zich in de
dode hoeken bevinden alsook over snel naderende achter-
liggers in aangrenzende rijstroken.
Cross Traffic Alert (CTA)*
Cross Traffic Alert met auto-brake is een systeem voor
aanvullende rijhulp bij BLIS dat kan waarschuwen voor
kruisend verkeer achter de auto. Als de waarschuwing van
Cross Traffic Alert niet wordt opgemerkt en een botsing
onvermijdelijk is, kan de functie de auto stoppen. De func-
tie wordt geactiveerd als er in de achteruitversnelling is
geschakeld of de auto achteruit rolt.
Rijbaanassistent
De rijbaanassistent (Lane Keeping Aid) kan u helpen om
het risico te beperken dat uw auto de eigen rijstrook ver-
laat. U kiest de gewenste vorm van assistentie via
Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay.
Stuurhulp bij een dreigende botsing
De functie Collision Avoidance kan u helpen bij het beper-
ken van het risico dat de auto onbedoeld de eigen rijbaan
verlaat en/of in botsing komt met een ander voertuig of
een obstakel door de auto actief terug de eigen rijbaan in
te sturen en/of een uitwijkmanoeuvre te beginnen. De
functie omvat de deelfuncties: stuurhulp bij dreigende
bermongelukken, stuurhulp bij dreigende tegenliggerbot-
sing en stuurhulp bij dreigende staartbotsing*.
Pilot Assist
Pilot Assist
15
is een comfortverhogend systeem dat de auto binnen
de eigen rijstrook helpt houden en een bepaalde afstand tot voor-
liggers helpt aanhouden. De stuurhulp werkt alleen, wanneer u o.m.
beide handen aan het stuur houdt en wanneer de zijlijnen van de
rijstrook zichtbaar zijn. Wanneer de stuurhulp actief is, staat er een
GROEN stuursymbool op het bestuurdersdisplay.
14
Niet voor alle markten beschikbaar.
15
Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie.
05
05
PARKEERHULP
Actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp kan u helpen bij parkeermanoeuvres. Aan u
de taak om het gebied rond de auto in de gaten te houden, de
instructies op het middendisplay te volgen, te schakelen, gas bij te
geven of terug te nemen en waar nodig te remmen/stoppen.
Inparkeren met actieve parkeerhulp
Rijd langzamer dan 30 km/h (20 mph) voordat u file-
parkeert of langzamer dan 20 km/h (12 mph) voordat u
haaks parkeert. De afstand tussen de auto en parkeer-
vakken moet zo'n 1 meter (3 voet) bedragen, wanneer
het systeem een parkeervak zoekt.
1. Tik op de knop
Inparkeren op het functiescherm of
het camerascherm.
2.Breng de auto tot stilstand, wanneer grafische voor-
stellingen en teksten op het middendisplay aangeven
dat er een geschikt parkeervak gevonden is. Er ver-
schijnt een pop-upvenster.
3.Kies
Fileparkeren of Haaks parkeren en schakel de
achteruitversnelling in.
4.Volg de instructies op het middendisplay op.
Fileparkeervak verlaten met actieve parkeerhulp
Het systeem is alleen te gebruiken na fileparkeren.
1. Tik op de knop Uitparkeren op het functiescherm of
op het camerascherm.
2.Geef met de richtingaanwijzer aan in welke richting
de auto het parkeervak moet verlaten.
3.Volg de instructies op het middendisplay op.
Parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera kan u helpen bij het parkeren in krappe
ruimten door obstakels weer te geven met camerabeelden en grafi-
sche voorstellingen op het middendisplay. Op het middendisplay
kiest u de weer te geven camerabeelden en hulplijnen. Let erop dat
voorwerpen/obstakels dichter bij de auto kunnen zijn dan ze lijken
op het beeldscherm. De parkeerhulpcamera wordt automatisch
geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling of handma-
tig via het middendisplay.
Tik op de knop Camera op het functiescherm om het
systeem handmatig te activeren/deactiveren.
05
05
SCHONER RIJPLEZIER
Door uw ritten te plannen en zuinig te rijden kunt u de actieradius
op de accu vergroten en tegelijkertijd de milieu-effecten beperken.
De maximale actieradius hangt af van de wisselende rijomstandig-
heden van de auto. Sommige aspecten daarvan kunt u beïnvloe-
den, andere niet. De maximale actieradius is te bereiken onder opti-
male rijomstandigheden, wanneer alle afzonderlijke factoren posi-
tief uitvallen.
Plan uw ritten door altijd:
Voor vertrek de accu maximaal op te laden.
De preconditioning van de auto te gebruiken.
Rijd zo zuinig mogelijk door:
De rijmodus Pure te activeren.
De temperatuur in de passagiersruimte te verlagen en de ventila-
torstand te verlagen.
Rijd met een gelijkmatige snelheid en vooruitziende blik om zo
weinig mogelijk te hoeven remmen.
Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of
dat nog steeds zo is. Houd voor de beste resultaten de zoge-
noemde ECO-bandenspanning aan.
Rijd bij voorkeur niet met open zijruiten.
Factoren die u niet kunt beïnvloeden:
Verkeerssituatie.
Wegomstandigheden en topografie.
Buitentemperatuur en tegenwind.
Zie de gebruikershandleiding voor meer tips ten aanzien van de
actieradius en een zuinige rijstijl.
05
STEMCOMMANDO'S
De stembediening biedt u de mogelijkheid om aan de hand van ver-
schillende voorgedefinieerde stemcommando's
16
bepaalde functies
te bedienen van de mediaspeler, een via Bluetooth aangesloten
telefoon, de klimaatregeling en Volvo's navigatiesysteem*. De
stembediening is te activeren met een druk op de stembedienings-
knop van de rechter stuurknoppenset.
De volgende commando's zijn meestal te gebruiken, ongeacht situ-
atie:
Herhaal: Om de laatste gesproken instructie te herhalen.
Help: Om een hulpdialoog te starten. Het systeem geeft de com-
mando's die u in de actuele situatie kunt gebruiken, zoals een
opdracht of een voorbeeld.
Annuleer
: Om de dialoog te beëindigen
17
.
Stemcommando's voor telefoon
Bel [contact]
Bel [telefoonnummer]
Recente gesprekken
Lees bericht
Bericht aan [contact]
Stemcommando's voor radio en media
Media
Speel [artiest]
Speel [tracknaam]
Speel [tracknaam] van [album]
Speel [radiokanaal]
Stem af op [frequentie]
Stem af op [frequentie] [frequentieband]
Radio
FM Radio
DAB*
USB
iPod
Bluetooth
Vergelijkbare muziek
Stemcommando's voor klimaatregeling
Klimaatregeling
Stel temperatuur in op X graden
Verhoog temperatuur/Verlaag temperatuur
Synchroniseer temperatuur
Lucht op voeten/Lucht op lichaam
Lucht op voeten uit/Lucht op lichaam uit
06
Zet ventilator op max./Schakel ventilator uit
Verhoog ventilatorsnelheid/Verlaag ventilatorsnelheid
Schakel auto-klimaat in
Airconditioning aan/Airconditioning uit
Recirculatie aan/Recirculatie uit
Schakel ruitontdooiing in/Schakel ruitontdooiing uit
Schakel max. ruitontdooiing in/Schakel max. ruitontdooiing uit
Schakel elektrische ruitverwarming in/Schakel elektrische
ruitverwarming uit
*
Schakel achterruitverwarming in/Schakel
achterruitverwarming uit
Schakel stuurwielverwarming in/Schakel stuurwielverwarming
uit
*
Verhoog stuurwielverwarming/Verlaag stuurwielverwarming*
Schakel stoelverwarming in
/
Schakel stoelverwarming uit*
Verhoog stoelverwarming/Verlaag stoelverwarming*
Schakel stoelventilatie in/Schakel stoelventilatie uit*
Verhoog stoelventilatie/Verlaag stoelventilatie*
Stemcommando's voor navigatiesysteem*
Navigatie
Breng me naar huis
Ga naar [stad]
Ga naar [adres]
Voeg kruispunt toe
Ga naar [postcode]
Ga naar [contact]
Zoek [POI-categorie]
Zoek [POI-categorie] [stad]
Zoek [POI-naam]
Wijzig land/Wijzig staat
18,
19
Toon favorieten
Wis reisweg
Herhaal stembegeleiding
Schakel stembegeleiding uit
Schakel stembegeleiding in
16
Geldt voor bepaalde markten.
17
Let erop dat u hiermee alleen de dialoog beëindigt, wanneer het systeem niet spreekt. Om
dit te doen moet u lang op knop voor stembediening drukken totdat u twee pieptonen
hoort.
18
In Europese landen wordt “land” gebruikt in plaats van “staat”.
19
In Brazilië en India past u het zoekgebied aan via het middendisplay.
06
SPECIALE TEKSTEN
In de gebruikershandleiding en overige handlei-
dingen vindt u alle door te nemen veiligheidsin-
structies en teksten onder de kopjes Waarschu-
wing, Belangrijk en NB. Sommige systemen gel-
den alleen voor bepaalde markten.
WAARSCHUWING
BEKNOPTE BEDIENINGSINSTRUCTIES
Volvo On Call – De systeemdiensten werken
alleen in gebieden waar de samenwerkingspart-
ners van Volvo On Call mobiele dekking hebben
en op de markten waar Volvo On Call beschik-
baar is.
Net als bij mobiele telefoons kunnen atmosferi-
sche storingen of een minder dichte zenderdek-
king ertoe leiden dat verbinding onmogelijk is,
bijvoorbeeld in dunbevolkte regio's.
Zie voor teksten onder Waarschuwing, Belang-
rijk en NB die de Volvo On Call-diensten betref-
fen, behalve de gebruikershandleiding ook de
overeenkomst voor het Volvo On Call-abonne-
ment.
Sensus Navigation* – Let op het verkeer op de
weg en concentreer u vooral op het rijden. Neem
de geldende verkeersregels in acht en rijd voor-
zichtig. Afhankelijk van de wegomstandigheden
als gevolg van het weer of het jaargetijde zijn
bepaalde adviezen mogelijk minder op hun
plaats.
OVERZICHT EXTERIEUR
Achterklep – Let op het gevaar voor beknelling
tijdens het openen/sluiten van de achterklep.
Controleer of er niemand in de buurt van de ach-
terklep staat, omdat beknellingsletsel ernstige
gevolgen kan hebben. Let altijd op bij bediening
van de kofferklep.
Passieve vergrendeling/ontgrendeling* – Let
erop dat kinderen of andere inzittenden niet
bekneld raken wanneer u alle ruiten tegelijkertijd
sluit via de transpondersleutel of de functie pas-
sief openen* met de portiergreep.
OVERZICHT INTERIEUR
De passagiersairbag is altijd geactiveerd bij een
auto zonder een deactiveringsschakelaar voor de
passagiersairbag. Vervoer kinderen nooit in een
tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de
passagiersstoel voorin, wanneer de airbag aan
die kant geactiveerd is. De passagiersairbag
moet altijd zijn geactiveerd, wanneer er passa-
giers (kinderen of volwassenen) op de passa-
giersstoel voorin zitten. Plaats geen voorwerpen
vóór of bovenop het dashboard op de plek waar
de airbag voor de passagiersstoel zit.
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
transpondersleutel mee. Zorg dat het elektri-
sche systeem van de auto in contactslotstand 0
staat, vooral als er kinderen in de auto achterblij-
ven.
Gebruik bij het parkeren op een helling altijd de
parkeerrem. Een ingeschakelde versnelling of
stand P bij een automaat is niet voldoende om
de auto in alle situaties staande te houden.
OPLADEN
Het opladen van de hybride-accu mag alleen
gebeuren met de toelaatbare maximumlaad-
stroom of lager conform de lokale en landelijke
aanbevelingen voor het opladen van hybride-
voertuigen via een 230V-contact/stekker.
Het opladen van een hybride-accu mag alleen
gebeuren via goedgekeurde en met randaarde
beveiligde 230VAC-stopcontacten of via laad-
stations met een door Volvo beschikbaar
gestelde losse laadkabel (mode 3).
De aardlekschakelaar van de regeleenheid
beveiligt de auto, maar toch bestaat het
gevaar dat het 230V-net overbelast raakt.
Laad de hybride-accu alleen op aan geaarde
en goedgekeurde 230V-contacten. Als u de
capaciteit van het stopcontact of de zekering-
groep niet weet, moet u deze laten controle-
ren door een erkende elektricien. Het opladen
boven de capaciteit van een zekeringgroep
kan aanleiding geven tot brand of schade aan
de zekeringgroep.
De laadkabel heeft een geïntegreerde aardlek-
schakelaar. Laad alleen op aan geaarde en
goedgekeurde contacten.
Houd kinderen in de gaten die in de buurt van
een aangesloten laadkabel komen.
Er loopt een hoge spanning door de laadkabel.
Blootstelling aan een hoge spanning kan ern-
stig letsel met mogelijk dodelijke afloop ver-
oorzaken.
Giet geen water over de laadkabel en de bijbe-
horende onderdelen en dompel deze evenmin
onder.
Gebruik de laadkabel niet als deze op enigerlei
wijze is beschadigd. Laat de reparatie van een
beschadigde of defecte laadkabel over aan
een werkplaats – geadviseerd wordt een
Volvo-werkplaats.
Plaats de laadkabel altijd zodanig dat er niet
overheen wordt gereden, op wordt gestapt,
over wordt gestruikeld of de kabel op een
andere manier beschadigd raakt of letsel ver-
oorzaakt.
Neem de lader los van het wandcontact voor-
dat u hem schoonmaakt.
Gebruik de laadkabel nooit in combinatie met
een verlengsnoer of verlengdoos.
Gebruik geen stopcontacten die zichtbare slij-
tage of schade vertonen, omdat het gebruik
ervan aanleiding kan geven tot brand en/of let-
sel.
Gebruik niet één of meer adapters tussen
laadkabel en contactdoos.
Gebruik geen externe timer tussen laadkabel
en contactdoos.
Zie ook de voorschriften van de fabrikant voor
het gebruik van de laadkabel en de onderdelen
daarvan.
ELEKTRISCH BEDIENBARE VOORSTOELEN
Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat
u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Contro-
leer of de stoel vergrendeld staat om letsel te
voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding.
RUGLEUNING ACHTERBANK OMLAAGKLAP-
PEN
Controleer of de rugleuningen goed zijn vergren-
deld nadat ze zijn neergeklapt of rechtop zijn
gezet en of de hoofdsteunen goed zijn vergren-
deld nadat ze rechtop zijn gezet. De hoofdsteu-
nen op de beide buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij moeten altijd rechtop staan, wan-
neer er passagiers op de derde zitrij* zitten.
KLIMAATREGELING
De elektrische stoelverwarming* mag niet
worden gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen of de temperatuur toeneemt of
die om een andere reden moeilijkheden hebben
met de bediening van de elektrische stoelver-
warming. Brandwonden zijn anders niet uitge-
sloten.
De preconditioning kan starten op grond van
een eerder geprogrammeerd timertijdstip.
Gebruik de preconditioning niet (geldt bij een
verwarming op brandstof):
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inscha-
keling van de verwarming worden uitlaatgas-
sen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ontvlam-
baar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen,
hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ont-
branden.
Als de kans bestaat dat de uitlaat van de ver-
warming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in
de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de
ventilatie van de verwarming verhinderen.
AANSLUITINGEN
Gebruik geen accessoires met grote of zware
stekkers; ze kunnen de aansluiting beschadi-
gen of losgaan tijdens het rijden.
Gebruik geen accessoires die storingen kun-
nen veroorzaken in bijvoorbeeld de radio of het
elektrische systeem van de auto.
Plaats het accessoire zo, dat het de bestuur-
der of passagiers bij krachtig remmen of een
botsing niet kan verwonden.
Houd aangesloten accessoires in de gaten,
aangezien ze mogelijk warmte produceren
waaraan passagiers zich kunnen branden. Ook
kan het interieur hierdoor beschadigd raken.
RIJHULP
De rijhulpsystemen van de auto zijn bedoeld als
aanvullende hulpmiddelen voor de bestuurder,
07
maar ze werken niet in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden. Ze ontslaan u nooit van de
plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u
de auto altijd op een veilige manier moet blijven
besturen, met inachtneming van een passende
snelheid en geschikte afstand tot andere wegge-
bruikers en met respect voor de geldende ver-
keersregels en -bepalingen. De eindverantwoor-
ding voor het remmen en het besturen van de
auto ligt altijd bij u als bestuurder.
Het wordt geadviseerd om voor het gebruik van
de auto alle hoofdstukken in de gebruikershand-
leiding over de rijhulpsystemen door te nemen.
PARKEERHULP
De actieve parkeerhulp is een systeem voor
aanvullende rijhulp, maar werkt niet in alle situ-
aties. De functie is uitsluitend bedoeld om de
bestuurder te helpen tijdens het fileparkeren en
haaks parkeren. Als bestuurder bent u ervoor
verantwoordelijk om de auto op een veilige wijze
te parkeren en waar nodig te remmen. Het sys-
teem kan obstakels die diep in een parkeervak
over het hoofd zien. De eindverantwoordelijk-
heid voor het bepalen of het parkeervak dat de
actieve parkeerhulp voorstelt geschikt is ligt
altijd bij u als bestuurder.
De parkeerhulpcamera is een systeem voor
aanvullende rijhulp tijdens het parkeren van de
auto. U moet altijd oplettend en verantwoord
blijven rijden. Wanneer er obstakels in de dode
hoeken van de camera's zitten, zal het systeem
ze niet kunnen ontdekken. Let daarom in het bij-
zonder op mensen en dieren in de buurt van de
auto. Let erop dat de voorkant van de auto tij-
dens het parkeren kan uitzwenken naar het
tegemoetkomende verkeer.
Het wordt geadviseerd om voor het gebruik van
de auto alle hoofdstukken in de gebruikershand-
leiding over de rijhulpsystemen door te nemen.
STEMCOMMANDO'S
Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk
voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt
en de geldende verkeersregels in acht neemt.
BELANGRIJK
OVERZICHT INTERIEUR
Startknop – Het is niet mogelijk om de auto te
starten als de laadkabel nog is aangesloten. Let
erop dat u de laadkabel uit de laadaansluiting
neemt alvorens de auto te starten.
Gebruik de rijmodus OFF ROAD niet bij ritten
met een aanhanger zonder trekhaakaansluiting.
Anders bestaat het risico dat de veerbalgen
beschadigd raken.
Het head-updisplay* dat de informatie project-
eert zit boven in het dashboard. Leg geen voor-
werpen op het dekglas van het head-updisplay
om schade aan het dekglas tegen te gaan en
zorg dat er evenmin voorwerpen op het dekglas
kunnen vallen.
Draadloze telefoonoplader - Dek de telefoon
en de draadloze oplader tijdens het laden niet af
om oververhitting te gaan. Kaarten met NFC
(Near Field Communication), zoals bijvoorbeeld
bankpassen voor contactloos betalen, moeten
niet samen met de telefoon worden bewaard.
Dat soort passen kan stukgaan tijdens het opla-
den.
MIDDENDISPLAY
Bij reiniging van het middendisplay mag de
gebruikte microvezeldoek geen zand en derge-
lijke bevatten. Breng alleen lichte druk aan op
het scherm bij het reinigen van het display. Bij te
hard drukken kan het display beschadigd raken.
Spuit geen vloeistoffen of bijtende chemicaliën
rechtstreeks op het middendisplay. Gebruik
geen ruitenreiniger, reinigingsmiddelen, sprays,
oplosmiddelen, alcoholen, ammonia-oplossin-
gen of schurende reinigingsmiddelen. Gebruikt
nooit schurende poetsdoeken, papieren hand-
doeken of zijdepapier omdat dit aanleiding kan
geven tot krassen op het display.
OPLADEN
Laadkabel – sluit de laadkabel nooit aan bij kans
op onweer of blikseminslag. Koppel de laadkabel
nooit tijdens het opladen los van het 230V-con-
tact – het gevaar bestaat dan dat het 230V-con-
tact beschadigd raakt. Onderbreek altijd eerst
het opladen voordat u de laadkabel loskoppelt –
eerst van de laadaansluiting van de auto en
daarna van het 230V-contact.
Het is niet toegestaan om stekkerdozen, ver-
lengkabels, overspanningsbeveiligingen en der-
gelijke te gebruiken in combinatie met de laad-
kabel, omdat dit aanleiding kan geven tot brand,
elektrische schokken enzovoort. U mag uitslui-
tend een adapter tussen een 230V-stopcontact
en de laadkabel gebruiken als op de adapter
staat aangegeven dat deze voldoet aan
IEC 61851 en IEC 62196.
Regeleenheid – Stel de regeleenheid en de bij-
behorende stekker niet bloot aan direct zonlicht.
De beveiliging tegen oververhitting van de stek-
ker kan anders de oplading van de hybride-accu
begrenzen of beëindigen.
Controleer of het 230V-contact voldoende
stroom kan leveren om een elektrische auto op
te laden – laat bij twijfel het contact controleren
door een vakman.
Maak de laadkabel schoon met een schone doek
die vochtig is gemaakt met water óf met een
mild reinigingsmiddel. Gebruik geen chemicaliën
of oplosmiddelen. Dompel de laadkabel niet
onder in water.
Gebruik alleen de laadkabel die bij de auto werd
geleverd of een door Volvo geadviseerde vervan-
gende kabel.
Controleer de capaciteit van het stopcontact.
Schakel andere elektronische apparatuur op
dezelfde zekeringgroep uit bij overschrijding
van de maximale capaciteit.
Sluit de laadkabel niet aan op een beschadigd
stopcontact.
Zorg ervoor dat de zekering voor de contact-
doos geschikt is voor de voor de laadkabel
gespecificeerde stroomsterkte.
RUGLEUNING ACHTERBANK OMLAAGKLAP-
PEN
Bij het neerklappen van de rugleuning mogen er
zich geen voorwerpen op de achterbank bevin-
den. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn
ingestoken. Het geïntegreerde kinderzitje*/de
middenarmsteun* op de middelste zitplaats
moet zijn in-/opgeklapt.
RECHTER STUURHENDEL
Wisserbladen in servicestand – Voordat de
wisserbladen in de servicestand worden gezet,
moet u controleren of ze niet vastgevroren zijn.
Als de wisserarmen in de servicestand van de
voorruit af zijn gehaald, moet u ze tegen de voor-
ruit terugklappen alvorens de wissers, de sproei-
ers of de regensensor te activeren of alvorens
weg te rijden. Dit om lakschade aan de motor-
kap tegen te gaan.
AANSLUITINGEN
Elektrische aansluitingen – het maximale ver-
mogen is 120 W (10 A) per 12V-aansluiting.
N.B.
OVERZICHT EXTERIEUR
Handsfree achterklep - Als de achterbumper
bedekt is met een dikke laag ijs, sneeuw, vuil en
dergelijke, werkt het systeem mogelijk niet of
slechts in beperkte mate. Zorg daarom dat u het
gebied schoonhoudt.
De handsfree achterklep is verkrijgbaar in twee
uitvoeringen:
een uitvoering die met een schopbeweging te
openen en sluiten is
een uitvoering die alleen te ontgrendelen is
met een schopbeweging (achterklep moet
handmatig worden geopend)
Let erop dat voor openen en sluiten met een
schopbeweging de elektrische achterklepbedie-
ning* vereist is.
Let erop dat de functie mogelijk wordt geacti-
veerd in een automatische wasstraat en derge-
lijke als de transpondersleutel zich binnen bereik
bevindt.
Maximale openingshoek instellen – Om over-
verhitting tegen te gaan wordt het systeem na
langdurig en continu gebruik automatisch even
uitgeschakeld. Zo'n 2 minuten later is het sys-
teem weer klaar voor gebruik
De transpondersleutelfuncties kunnen hinder
ondervinden van elektromagnetische velden en
07
afschermingen. Bewaar de transpondersleutel
niet te dicht in de buurt van metalen voorwerpen
of elektronische apparaten zoals mobiele tele-
foons, tablets, laptops of laders – op een afstand
kleiner dan 1015 cm (46 inch).
OVERZICHT INTERIEUR
De rijmodus OFF ROAD is niet geschikt voor
gebruik op de openbare weg.
Tijdens een koude start kan bij bepaalde
motortypen het stationaire toerental duidelijk
hoger zijn dan normaal. Dit gebeurt om het uit-
laatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de
normale bedrijfstemperatuur te krijgen waardoor
de uitlaatgasemissies afnemen en het milieu
wordt ontzien.
Head-updisplay* – Bij activering van een City
Safety-functie maakt de informatie op het head-
updisplay plaats voor een grafische voorstelling
voor City Safety. Deze grafische voorstelling ver-
schijnt ook als het head-updisplay is uitgescha-
keld.
Bij het gebruik van bijv. een polaroidbril, een zit-
houding waarbij u niet goed in het midden van
de stoel zit, voorwerpen op het dekglas van de
displaymodule, ongunstige lichtomstandigheden
is de informatie op het head-updisplay mogelijk
minder goed zichtbaar voor de bestuurder.
Bepaalde gezichtsafwijkingen kunnen bij
gebruik van het head-updisplay aanleiding geven
tot hoofdpijn en vermoeide ogen.
OPLADEN
Laadkabel – Volvo adviseert een laadkabel con-
form IEC 62196 en IEC 61851 die temperatuur-
controle ondersteunt.
STUURWIEL
Boordcomputer – Als u net van rijstijl bent ver-
anderd, zijn bepaalde afwijkingen bij het bereke-
nen van afstand mogelijk.
KLIMAATREGELING
Het is niet mogelijk om de verwarming/koeling
te versnellen door een hogere/lagere tempera-
tuur te kiezen dan de gewenste.
Preconditioning is alleen mogelijk, wanneer de
auto is aangesloten op een stopcontact (geldt
voor een verwarming op stroom). Bij gebruik van
een laadpaal die bijv. vanwege een timerfunctie
niet continu actief is, werkt de preconditioning
mogelijk niet. Als de auto niet is aangesloten op
een stopcontact, is het bij warm weer toch
mogelijk om het interieur kortstondig te koelen
door de preconditioning direct te starten. Houd
de portieren en ruiten van de auto dicht bij het
gebruik van de preconditioning.
AANSLUITINGEN
Automodem – Let erop dat de simkaart voor de
internetverbinding via PSIM niet hetzelfde tele-
foonnummer kan gebruik als de simkaart in de
telefoon. Als dat wel het geval is, worden inko-
mende oproepen niet goed doorgeschakeld naar
de telefoon. Gebruik daarom een simkaart met
een apart telefoonnummer voor de internetver-
binding of een simkaart voor alleen dataverkeer
dat geen telefoongesprekken hanteert en geen
storing in de telefoon kan veroorzaken.
Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisse-
ling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk
extra kosten in rekening worden gebracht. Acti-
vering van dataroaming en Wi-Fi-hotspots kan
extra kosten met zich meebrengen. Informeer bij
uw provider naar de kosten voor dataverkeer. Bij
downloaden met een telefoon moet u extra goed
op de kosten van het gegevensverkeer letten.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruikmaken van gege-
vensuitwisseling, zoals de internetradio. Als u
deze invloed op andere diensten als hinderlijk
ervaart, kunt u het downloaden annuleren. Het is
ook mogelijk om andere diensten te annuleren of
tijdelijk te onderbreken. Bij downloaden met een
telefoon moet u extra goed op de kosten van het
gegevensverkeer letten.
Update – Bij een update van het besturingssys-
teem van de telefoon wordt de Bluetooth-ver-
binding mogelijk verbroken. Verwijder de tele-
foon dan uit de auto en breng een nieuwe kop-
peling tot stand.
VERBONDEN APPARATEN GEBRUIKEN
Apple CarPlay en Android Auto – Volvo is niet
verantwoordelijk voor de inhoud van de CarPlay-
of Android Auto-app.
07
TP 32604 (Dutch), AT 2017, MY21, Copyright © 20002020 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47

Volvo 2021 Late Snelstartgids

Type
Snelstartgids
Deze handleiding is ook geschikt voor

Andere documenten